ECLI:NL:RBDHA:2024:10139

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juni 2024
Publicatiedatum
2 juli 2024
Zaaknummer
NL24.20865
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en overdracht aan Kroatië onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juni 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, een Syrische nationaliteit houder, die op 29 januari 2024 in Nederland een asielverzoek heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 14 mei 2024 besloten de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet ter zitting verschenen, terwijl zijn gemachtigde zich wel had afgemeld.

De rechtbank heeft de zaak op 20 juni 2024 behandeld, waarbij alleen de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was. Eiser betwistte de beslissing van de staatssecretaris, stellende dat hij in Kroatië slecht behandeld is en dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom artikel 17 van de Dublinverordening niet van toepassing is. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende rekening heeft gehouden met de bezwaren van eiser en dat de verklaringen van eiser niet afzonderlijk benoemd hoeven te worden in het besluit.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat eiser kan worden overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.20865

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. O.C. Bondam),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L.S. Hartog).

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft alleen de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. De gemachtigde van eiser en eiser zijn niet ter zitting verschenen. De griffier heeft voorafgaand aan de zitting telefonisch contact met mr. Bondam opgenomen en mr. Bondam heeft daarbij aangegeven abusievelijk geen afmelding voor de zitting te hebben verstuurd. Hij heeft zich (en eiser) alsnog afgemeld voor de zitting.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1970 en heeft de Syrische nationaliteit. Hij heeft op 29 januari in Nederland een asielverzoek ingediend.
2. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [2] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek op 22 februari 2024 aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert daartoe het volgende aan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit niet of niet voldoende kenbaar ingegaan op de verklaringen van eiser dat hij in Kroatië slecht is behandeld. De staatssecretaris heeft in het bijzonder niet bij de besluitvorming betrokken dat eiser met 16 man in een kleine ruimte zonder eten is gepropt, dat hij werd gedwongen om een handtekening te zetten en vingerafdrukken af te geven, dat hij geen tolk kreeg tijdens de procedure, dat zijn telefoon door de politie kapot is gemaakt en dat hij is achtergelaten op een treinstation en is weggepest uit Kroatië. Door dit gebrek in het bestreden besluit heeft de staatssecretaris volgens eiser onvoldoende gemotiveerd waarom er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Afdeling [3] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [4] geoordeeld dat verweerder ten aanzien van Kroatië voor Dublinclaimanten van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Dat eiser stelt eerder bij de indiening van zijn asielaanvraag in Kroatië door Kroatië slecht te zijn behandeld doet daaraan niet af omdat de autoriteiten van Kroatië met het claimakkoord de terugname van eiser hebben geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen.
5. De staatssecretaris is in het bestreden besluit voldoende en voldoende kenbaar ingegaan op de door eiser gestelde bezwaren tegen overdracht aan Kroatië. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de verklaringen van eiser heeft kunnen meewegen, zonder die expliciet afzonderlijk te benoemen. De overwegingen kunnen het bestreden besluit dat er geen aanleiding is voor toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening dragen.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser mag worden overgedragen aan Kroatië. Omdat het beroep ongegrond is krijgt eiser geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 27 juni 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.ECLI:NL:RVS:2023:3411, bevestigd op 21 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:709, op 30 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1778 en op 17 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2099.