Uitspraak
Datum uitspraak: 17 april 2024
BESTUURSRECHTSPRAAK
lid van de enkelvoudige kamer
griffier
Raad van State
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant A], [appellant B], [appellant C] en [appellant D] tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam hen ambtshalve heeft uitgeschreven uit de Basisregistratie Personen (brp). De uitspraak van de rechtbank, gedateerd op 24 december 2021, bevestigde dat het college de huisbezoeken zorgvuldig heeft uitgevoerd en dat de bevindingen uit deze huisbezoeken aan het besluit van 9 maart 2021 ten grondslag mochten worden gelegd. De appellanten betogen dat de huisbezoeken niet zonder hun toestemming hadden mogen plaatsvinden en dat het college niet redelijkerwijs kon stellen dat aan de vereisten van artikel 2.22 van de Wet brp was voldaan. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft de zaak behandeld op 8 januari 2024 en oordeelt dat het college zich op basis van een gedegen onderzoek op het standpunt heeft kunnen stellen dat de appellanten niet woonden op het geregistreerde adres. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de huisbezoeken in overeenstemming met de wet zijn uitgevoerd. De appellanten hebben geen bewijs geleverd dat zij feitelijk op het adres verbleven, en de Afdeling concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat de appellanten niet bereikbaar waren op het geregistreerde adres. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.