ECLI:NL:RBROT:2024:5797

Rechtbank Rotterdam

Datum uitspraak
21 juni 2024
Publicatiedatum
24 juni 2024
Zaaknummer
24/5134 en 24/5135
Instantie
Rechtbank Rotterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening tegen uitschrijving uit de basisregistratie personen (brp)

In deze zaak hebben verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. F. Özer, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen hun uitschrijving uit de basisregistratie personen (brp) door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam. De uitschrijving vond plaats op 2 januari 2024, na een melding van een onderhuurder die zich niet op het adres van verzoekers mocht inschrijven. Het college heeft verschillende adrescontroles uitgevoerd, maar verzoekers zijn nooit aangetroffen op het geregistreerde adres. Tijdens de zitting op 10 juni 2024 is het verzoek behandeld, waarbij ook een andere zaak over de blokkering van hun bijstandsuitkering aan de orde kwam.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekers sinds 2019 op het adres zijn ingeschreven, maar dat het college niet heeft kunnen vaststellen waar zij daadwerkelijk wonen. Verzoekers hebben geen aangifte van verhuizing gedaan en het college heeft gedegen onderzoek gedaan naar hun verblijfplaats. De voorzieningenrechter concludeert dat het college terecht heeft geoordeeld dat verzoekers niet op het brp-adres wonen, en dat de uitschrijving dus rechtmatig was. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, omdat er geen spoedeisend belang is aangetoond dat een schorsing van de uitschrijving rechtvaardigt. De voorzieningenrechter benadrukt dat verzoekers zich opnieuw kunnen inschrijven als zij weer op het brp-adres wonen, zonder dat een huurdersverklaring noodzakelijk is.

De uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 21 juni 2024. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/5134 en ROT 24/5135

uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 juni 2024 in de zaak tussen

[naam 1] , h.o.d.n. [handelsnaam], in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] , uit [plaatsnaam 1] , bewindvoerder
[verzoeker 1] en [verzoeker 2], uit [plaatsnaam 2] , verzoekers
(gemachtigde: mr. F. Özer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam

(gemachtigde: mr. P.A.M. Badal).

Inleiding

1. Met de bestreden besluiten van 5 maart 2024 heeft het college verzoekers uitgeschreven uit de basisregistratie personen (brp) per 2 januari 2024. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Ook hebben zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Vanwege de samenhang is het verzoek gelijktijdig behandeld met het door verzoekers ingediende verzoek om een voorlopige voorziening tegen de blokkering van hun bijstandsuitkering (ROT 24/5136). Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers, [naam 2] als tolk, de gemachtigde van het college, [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] (allen namens het college).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?
3. Verzoekers staan sinds 2019 in de brp ingeschreven op het adres [adres] . Het college heeft een interne melding ontvangen van het Inlooppunt arbeidsmigranten, omdat een onderhuurder zich van verzoekers niet op het adres zou mogen inschrijven. De afdeling Team Wonen heeft de woning in de periode van 21 november 2023 tot 18 december 2023 meerdere keren bezocht, maar er is nooit iemand aangetroffen. Team Wonen heeft op 18 december 2023 bij het college een melding gemaakt voor een adresonderzoek. Het college heeft onderzoek verricht in de periode van januari tot maart 2024.
Waar gaat het in deze zaak om?
4. Het college heeft niet kunnen vaststellen waar verzoekers wonen. Omdat verzoekers ook geen adreswijziging hebben doorgegeven, heeft het college hen uitgeschreven uit de brp. Verzoekers zijn het niet eens met de uitschrijving, omdat zij nog steeds zouden wonen op het brp-adres. Zij willen met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat de bestreden besluiten worden geschorst, zodat zij vooralsnog ingeschreven blijven in de brp.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek af
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Hebben verzoekers een spoedeisend belang?
6. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.
7 De uitschrijving van verzoekers uit de brp heeft gevolgen voor hun zorgverzekering en bijstandsuitkering. De voorzieningenrechter ziet hierin een voldoende spoedeisend belang voor een inhoudelijke beoordeling van het verzoek.
Wanneer kan het college iemand ambtshalve uitschrijven uit de brp?
8. Artikel 2.22 van de Wet brp geeft het college de mogelijkheid om iemand ambtshalve uit te schrijven uit de brp. Om iemand ambtshalve uit te schrijven, moet er zijn voldaan aan drie voorwaarden:
- die persoon kan niet worden bereikt (op het brp-adres);
- er is geen aangifte van verhuizing ontvangen;
- na gedegen onderzoek zijn geen (andere) verblijf- en adresgegevens van die persoon bekend geworden.
Kunnen verzoekers worden bereikt op het brp-adres?
9. De eerste voorwaarde houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de brp geregistreerde woonadres. Uit het dossier komt naar voren dat verzoekers reageren op post die naar het brp-adres wordt gestuurd. Dit is echter niet voldoende om te concluderen dat zij daadwerkelijk wonen op dat adres. [1]
10. Team Wonen heeft voorafgaand aan het adresonderzoek (in de periode van 21 november tot en met 18 december 2023) tien keer geprobeerd om een huisbezoek af te leggen. Vervolgens heeft het college in februari 2024 zes keer geprobeerd om een huisbezoek af te leggen. Deze pogingen zijn gedaan op verschillende dagen en tijdstippen en er is nooit iemand aangetroffen. Verzoekers hebben aangevoerd dat de deurbel kapot is en dat dit misschien de reden is waarom zij de deur nooit hebben geopend, maar volgens het college was bekend dat de deurbel kapot is en is er daarom niet alleen aangebeld maar is er ook vaak op de deur van het appartement geklopt. Daarnaast heeft het college in de periode van november 2023 tot en met februari 2024 met buurtbewoners gesproken die zeggen dat er in de woning verschillende personen in de woning verblijven, dat mensen komen en gaan, en dat de woning tussendoor leeg staat. Ook zijn er signalen dat de woning wordt onderverhuurd. Deze laatste verklaring komt overeen met de eerste melding dat een onderhuurder zich niet op het adres mocht inschrijven. De verklaringen van de buurtbewoners komen verder overeen met de bevindingen van het onderzoek, namelijk dat verzoekers niet op het adres zouden wonen.
Verzoekers hebben verklaard dat zij tijdens de kerstperiode in 2023 in Bulgarije waren en dat zij in december 2023/januari 2024 ongeveer twintig dagen bij familie in dezelfde straat hebben verbleven omdat ze geen warm water hadden. Deze korte periodes van afwezigheid verklaren echter niet waarom verzoekers bij de vele controles nooit zijn aangetroffen in de woning. Verzoekers hebben ook twee verklaringen van buren overgelegd waarin wordt gesteld dat verzoekers wel op het brp-adres wonen, maar die verklaringen leggen, tegenover de aanwijzingen voor het tegendeel, onvoldoende gewicht in de schaal.
11. Gelet op het voorgaande heeft het college aannemelijk gemaakt dat verzoekers niet daadwerkelijk wonen, en daarom niet kunnen worden bereikt, op het brp-adres. Er is dus voldaan aan de eerste voorwaarde.
Is er een aangifte van verhuizing ontvangen?
12. Partijen zijn het erover eens dat verzoekers geen aangifte van verhuizing hebben gedaan. Dit betekent dat ook aan de tweede voorwaarde is voldaan.
Zijn er na gedegen onderzoek andere adresgegevens van verzoekers bekend geworden?
13. In de Circulaire adresonderzoek brp staat dat het doel van het onderzoek is om de feitelijke verblijfplaats van de persoon te achterhalen. Het college heeft in het verweerschrift gesteld dat er meerdere interne en externe systemen zijn geraadpleegd om contactgegevens van verzoekers te vinden dan wel een aangifte van adreswijziging of vertrek. Er zijn echter geen andere adresgegevens van verzoekers naar voren gekomen. Daarbij komt dat verzoekers steeds hebben verklaard dat zij niet zijn verhuisd en nog steeds woonachtig zijn op het brp-adres. De voorzieningenrechter vindt dat het college gedegen onderzoek heeft gedaan naar andere adresgegevens van verzoekers. Daarmee is er ook voldaan aan de derde voorwaarde voor ambtshalve uitschrijving door het college.
Is de situatie inmiddels gewijzigd?
14. Toezichthouders van de gemeente zijn op 12 maart 2024, dus na de bestreden besluiten, naar de woning gegaan, vanwege een melding over geluidsoverlast. Verzoekers zijn die dag (in de ochtend) wel in de woning aangetroffen. Daarnaast heeft een buurtbewoner verklaard dat verzoekers worden gezien, maar hij kon niet aangeven hoe vaak dat was. Verder is verzoeker [verzoeker 1] op 29 maart 2024 voor de toegangsdeur van de portiekwoningen gezien door een sociaal rechercheur toen deze een uitnodigingsbrief in de brievenbus wilde doen. Omdat verzoekers op 12 maart 2024 in de woning werden aangetroffen, is er een interne melding gemaakt om verzoekers ambtshalve in te schrijven op het brp-adres.
15. In verband hiermee heeft het college verzoekers op 1 mei 2024 een brief gestuurd. De herinschrijving heeft echter niet plaatsgevonden. Toezichthouders van de gemeente Rotterdam hebben namelijk op 2 mei 2024 een huisbezoek afgelegd en toen zijn verzoekers niet in de woning aangetroffen, maar wel zes andere personen (aangeduid als personen B1 tot en met B6). Personen B1 en B2 zijn een stel. Zij verklaren sinds een maand in de woning te wonen en deze te huren van verzoeker [verzoeker 1] (de oom van B1) voor € 100,- per week voor hun tweeën. Personen B3 en B4 zijn ook een stel. Zij verklaren de woning van kennissen uit Bulgarije te huren en € 100,- per week te betalen voor hun tweeën. B5 verklaart in de woning te wonen met haar zoon en ook € 100,- per week te betalen. B6 verklaart vier dagen in Nederland te zijn en in de woning te logeren. Ook hij betaalt € 100,- per week aan verzoeker [verzoeker 1] . Naar aanleiding van dit huisbezoek heeft het college besloten om verzoekers niet ambtshalve in te schrijven op het brp-adres omdat verzoekers er niet (meer) wonen. Daarnaast heeft verzoeker [verzoeker 1] in april 2024 in het kader van de Participatiewet aangegeven dat zijn vrouw ( [verzoeker 2] ) naar Bulgarije was vertrokken en niet meer terug zou komen naar Nederland.
16. Het gaat om een driekamerwoning (een voorkamer, een achterkamer en een woonkamer). Tijdens de zitting heeft het college verklaard dat de toezichthouders de personen B1 tot en met B6 hebben gevraagd om naar hun eigen slaapplaats te lopen. Volgens het college sliepen twee personen in de achterkamer, drie personen in de voorkamer en één persoon sliep op de bank in de woonkamer. Verzoeker [verzoeker 1] heeft tijdens de zitting verklaard dat hij op het moment van het huisbezoek in mei 2024 even niet thuis was, maar dat hij wel in de woning sliep, namelijk in de woonkamer. Volgens het verslag van het huisbezoek heeft persoon B6 echter verklaard dat hij alleen op de bank in de woonkamer zou slapen. De verklaring van verzoeker [verzoeker 1] dat hij in zijn eigen woning in de woonkamer zou slapen, is daarom onvoldoende geloofwaardig.
17. Gelet op het voorgaande heeft het college geen aanleiding hoeven zien om verzoekers na 5 maart 2024 ambtshalve in te schrijven op het brp-adres. Ook deze procedure heeft onvoldoende aanknopingspunten opgeleverd om te kunnen oordelen dat verzoekers (inmiddels weer) op het brp-adres wonen.
Hoe nu verder?
18. Gelet op de grote gevolgen die uitschrijving uit de brp heeft, vindt de voorzieningenrechter het wel van groot belang dat verzoekers zich opnieuw kunnen inschrijven als zij (weer) op het brp-adres wonen. Verzoekers hebben aangevoerd dat zij van de verhuurder geen verklaring krijgen en dat zij zich zonder huurdersverklaring niet (opnieuw) kunnen inschrijven op het brp-adres. Het college heeft tijdens de zitting verklaard dat het op de hoogte is van de moeizame relatie tussen verzoekers en de verhuurder en dat verzoekers (in dit geval) ook zonder huurdersverklaring ingeschreven kunnen worden op het brp-adres. Er is dus geen sprake van een uitzichtloze situatie waarbij verzoekers door toedoen van de verhuurder niet meer ingeschreven kunnen worden op het brp-adres als zij daar daadwerkelijk wonen. Verzoekers kunnen zich dus melden met het verzoek ingeschreven te worden. Het college zal dan de actuele situatie moeten beoordelen.

Conclusie en gevolgen

19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat verzoekers geen gelijk krijgen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 juni 2024.
De griffier is verhinderd de uitspraak
te tekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592, en 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1741.