ECLI:NL:RBZWB:2024:4709

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
11 juli 2024
Zaaknummer
24/3049
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit over opname van gegevens in de Basisregistratie Personen met betrekking tot vertrek naar onbekend land

In deze zaak heeft eiseres beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, dat op 2 februari 2024 is genomen. Dit besluit betreft de opname van gegevens over vertrek naar een onbekend land in de Basisregistratie Personen (BRP). Eiseres was ingeschreven op een adres in [plaats 1], maar de gemeente Goirle meldde dat zij vermoedelijk op een ander adres woonde. Na een huisbezoek op 22 mei 2023, waar medebewoners verklaarden dat eiseres niet op het inschrijfadres woonde, heeft het college eiseres vijf werkdagen gegeven om haar adreswijziging door te geven. Eiseres heeft hierop gereageerd, maar het college heeft uiteindelijk besloten tot opname van gegevens over vertrek naar een onbekend land.

De rechtbank heeft de zaak op 13 juni 2024 behandeld. Eiseres en haar gemachtigde waren aanwezig, terwijl het college werd vertegenwoordigd door mr. M.H. Verhees. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar de feitelijke woonomstandigheden van eiseres. De rechtbank oordeelt dat het college niet redelijkerwijs kon concluderen dat eiseres niet op het inschrijfadres woonde, enkel op basis van het enkele feit dat zij niet aanwezig was tijdens het huisbezoek. Bovendien heeft eiseres voldoende bewijs geleverd dat zij op het inschrijfadres verbleef, zoals bankafschriften en tijdige reacties op correspondentie van het college.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Eiseres heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank zijn vastgesteld op € 2.374,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 25 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/3049

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. A. van Tol-Macharoblishvili),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (het college).

Inleiding

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 2 februari 2024 over het opnemen van gegevens over vertrek naar een onbekend land in de Basisregistratie Personen (BRP).
De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2024 op zitting behandeld. Eiseres was samen met haar gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H. Verhees.

Beoordeling door de rechtbank

1. Wat zijn de feiten?

Eiseres stond in de BRP ingeschreven op het adres: [adres 1] in [plaats 1] .
De gemeente Goirle heeft op 22 mei 2023 bij de gemeente [plaats 1] gemeld dat eiseres vermoedelijk woont op het adres van haar moeder: [adres 4] in [plaats 2] .
Op 22 mei 2023 hebben toezichthouders van de gemeente [plaats 1] een huisbezoek afgelegd op het adres aan de [adres 1] in [plaats 1] en is door medebewoners verklaard dat eiseres daar niet woont en alleen af en toe post op kwam halen.
Bij brief van 23 mei 2023 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat het college heeft vernomen dat eiseres niet langer op dat adres woont en dat het college geen adreswijziging heeft ontvangen. Het college heeft eiseres vijf werkdagen de tijd gegeven om de verhuizing of een vertrek naar het buitenland door te geven.
Op 26 mei 2023 heeft eiseres telefonisch medegedeeld dat zij woont aan de [adres 1] in [plaats 1] en één of twee keer per maand bij haar moeder logeert. Per e-mailbericht van 26 mei 2023 heeft het college eiseres verzocht om dat met bewijsstukken te onderbouwen. Bij brief van 20 juni 2023 heeft het college aan eiseres medegedeeld dat het college geen adreswijziging heeft ontvangen. Eiseres is in de gelegenheid gesteld om dit binnen twee weken alsnog te doen. Het college heeft daarnaast medegedeeld voornemens te zijn om op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet Brp) over te gaan tot opname in de BRP van gegevens over vertrek naar een onbekend land. In die brief heeft het college ook toegelicht dat aan eiseres een bestuurlijke boete wordt opgelegd, wanneer de adreswijziging pas ná voornoemde twee weken zou worden ingediend. [1]
In een e-mailbericht van 4 juli 2023 heeft eiseres kopieën van bankafschriften overgelegd.
Uit de bankafschriften heeft een toezichthouder van de gemeente [plaats 1] afgeleid dat op 18 mei 2023 is betaald voor een bestelling bij Bol.com. Om erachter te komen wie de bestelling heeft gedaan en op welk adres het pakket is bezorgd, heeft de toezichthouder op 11 juli 2023 een vordering op grond van artikel 5:17 van de Awb ingediend bij Bol.com. Omdat op de bankafschriften ook te zien was dat eiseres een bestelling heeft betaald bij Thuisbezorgd.nl en Domino’s Pizza, heeft de toezichthouder een dergelijke vordering ook ingediend bij die bedrijven. Deze bedrijven hebben (tegenstrijdig aan elkaar) gereageerd dat de bestelling is afgeleverd op het adres [adres 2] in [plaats 1] (door Domino’s Pizza) en op het adres [adres 3] in [plaats 1] (door Thuisbezorgd.nl). De toezichthouder heeft naar aanleiding van die informatie het waterverbruik opgevraagd ten aanzien van het adres aan het [adres 3] in [plaats 1] . Daarnaast hebben toezichthouders op 20 juli (05:44 uur), 25 juli (09:39 uur), 26 juli (10:00 uur), 27 juli (09:38) en 18 augustus 2023 (10:15 uur) visuele controles uitgevoerd in de nabijheid van dat adres. Het voertuig van eiseres ( [kenteken] ) is bij die controles aangetroffen. Tijdens visuele controles van 2 augustus, 3 augustus en 16 augustus is het voertuig daar niet aangetroffen. Bij een huisbezoek op het adres aan het [adres 3] in [plaats 1] op 18 augustus 2023 heeft een mannelijke bewoner verklaard dat hij daar alleen woont.
Bij besluit van 8 september 2023 (primair besluit) heeft het college ten aanzien van eiseres besloten tot opname van gegevens over vertrek naar een onbekend land in de BRP. Met toepassing van artikel 3:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is dat besluit gepubliceerd in het Gemeenteblad van de gemeente Tilburg.
Eiseres heeft daar op 11 september 2023 bezwaar tegen gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter ook verzocht om een voorlopige voorziening, die vervolgens is ingetrokken.
Bij bestreden besluit heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft daar tijdig beroep tegen ingesteld.

2. Welke gronden heeft eiseres aangevoerd?

Eiseres heeft aangevoerd dat het college ten onrechte heeft besloten tot het opnemen van gegevens over vertrek naar een onbekend land in de BRP. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft eiseres aangevoerd dat het college onvoldoende onderzoek heeft verricht naar haar woonadres. Het onderzoek dat het college heeft uitgevoerd kan redelijkerwijs niet leiden tot het opnemen van gegevens over vertrek naar een onbekend land. Uit verschillende omstandigheden kan worden afgeleid dat eiseres woont aan de [adres 1] in [plaats 1] . Op 23 mei 2023 heeft het college een brief verzonden naar dat adres. Eiseres heeft daar binnen één a twee dagen na ontvangst van de brief op gereageerd en heeft een uitgebreide verklaring afgelegd dat zij daar wel woont. Deze actie zou al voldoende moeten zijn om te kunnen concluderen dat eiseres op dat adres verblijft. Eiseres betwist de verklaringen die zijn opgenomen in het onderzoeksdossier, omdat deze niet zijn ondertekend door een toezichthouder of degene die de verklaring heeft afgelegd en om die reden niet kunnen worden geverifieerd. De melding van de gemeente Goirle was het startpunt van het adresonderzoek. Nu is gebleken dat eiseres niet in [plaats 2] woont, had dit ook reden moeten zijn om het adresonderzoek te sluiten. Daarnaast bevat het dossier geen enkel bewijsstuk ter onderbouwing van de voertuigcontroles en is één bestelling die heeft geleid tot tegenstrijdige verklaringen onvoldoende om aan te nemen dat eiseres niet op het adres verblijft. Verder heeft eiseres verklaringen van medebewoners en bankafschriften overgelegd waaruit blijkt dat zij woont aan de [adres 1] in [plaats 1] . Uit de bankafschriften blijkt ook dat ze niet is vertrokken naar een onbekend land. Daarnaast betaalt ze huur en reageert ze tijdig op de brieven van het college. Uit het onderzoek is ook niet gebleken dat eiseres woonachtig is aan het [adres 3] in [plaats 1] .

3. Wat is het wettelijk kader en toetsingskader?

3.1
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
3.2
Het doel van de Wet Brp is dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop dienen in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene te worden geregistreerd. [2]
3.3
Bij de toepassing van de Wet Brp moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben. Ingeval iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres en ingeval iemand niet op één of meer adressen woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende drie maanden ten minste twee derde van de tijd zal overnachten het woonadres.
3.4
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de BRP. Er zijn drie voorwaarden: i) de ingezetene kan niet worden bereikt, ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland. De eerste voorwaarde houdt in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de BRP geregistreerde woonadres. Het adresonderzoek strekt er onder meer toe te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, van de Wet Brp vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde). Voor het uitvoeren van het adresonderzoek is de Circulaire Adresonderzoek BRP (hierna: Circulaire) ontwikkeld. [3]
3.5
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 2.22 van de Wet Brp volgt dat een college in de BRP kan opnemen dat een voormalig ingezetene is vertrokken naar onbekend, als die persoon het adres waarop hij in de BRP stond ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet Brp toepassing vindt, niet bekend is. Er mag niet lichtvaardig tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet Brp worden overgegaan. De gevolgen daarvan zijn immers aanzienlijk. Voor de ingeschrevene betekent het dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel vanuit gaan dat diegene niet meer in Nederland verblijft. Zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. [4]
4. Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1
Het college heeft een onderzoeksdossier ten grondslag gelegd aan het bestreden besluit. Dit onderzoeksdossier bestaat uit de waarnemingen, bij derden afgenomen verklaringen en uitgevoerde handelingen van de toezichthouder in de periode van 22 mei 2023 tot en met 18 augustus 2023. Het adresonderzoek van het college is weliswaar uitvoerig geweest, maar de rechtbank is van oordeel dat het college zich op basis van dat adresonderzoek redelijkerwijs niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan de eerste en derde voorwaarde van artikel 2.22 van de Wet Brp.
4.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college op basis van één huisbezoek op 22 mei 2023 redelijkerwijs niet kunnen besluiten dat eiseres niet kon worden bereikt op het in de BRP geregistreerde woonadres. Het begrip ‘bereikbaar’ gaat over de vraag of de ingeschrevene in persoon bereikbaar is op het inschrijfadres. Het enkele feit dat eiseres heeft gereageerd op een brief die naar dat adres is verzonden is daarom niet relevant. Dit zegt immers niets over waar zij feitelijk verbleef. [5] Naar het oordeel van de rechtbank kon het college op basis van één huisbezoek op 22 mei 2023 redelijkerwijs niet concluderen dat voldoende aanknopingspunten bestonden dat niet aan deze voorwaarde werd voldaan. Uit de omstandigheid dat eiseres tijdens dat ene huisbezoek niet aanwezig was in de woning, kan niet worden afgeleid dat zij daar niet bereikbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank wordt dit bevestigd in de Circulaire, waar staat dat reden kan zijn om een huisbezoek te herhalen, wanneer de betrokkene niet aanwezig was bij het eerste bezoek. [6] Uit die verslaglegging blijkt ook niet dat de door eiseres gehuurde kamer tijdens het huisbezoek is onderzocht en blijkt niet of is onderzocht of daar persoonlijke spullen of kleding van eiseres zijn aangetroffen. Dat wordt in vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [7] wel relevant geacht om te kunnen vaststellen of iemand bereikbaar is op het inschrijfadres. Onder deze omstandigheden heeft het college redelijkerwijs niet kunnen vaststellen dat eiseres niet bereikbaar was op het inschrijfadres. Weliswaar heeft in ieder geval één van de bewoners verklaard dat eiseres niet op het inschrijfadres woonachtig was, maar vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat deze persoon eigen beweegredenen had om zo te verklaren.
4.3
De rechtbank oordeelt dat het college gelet op het door hem uitgevoerde adresonderzoek ook redelijkerwijs niet heeft kunnen besluiten dat was voldaan aan de derde voorwaarde. Uit dat onderzoek kan niet eenduidig worden afgeleid dat eiseres met onbekende bestemming was vertrokken. De rechtbank heeft daar – naast wat is genoemd onder 4.2 – de volgende feiten en omstandigheden bij in aanmerking genomen. Eiseres heeft verklaard dat zij op het inschrijfadres woont, maar dat zij vaak weg is vanwege haar werk, stage en school. Als ze wel in de woning aanwezig is, zit ze vaak op haar kamer en zoekt ze geen contact met haar medebewoners. De rechtbank acht die verklaring niet ongeloofwaardig. Uit de overgelegde stukken blijkt dat eiseres telefonisch en schriftelijk heeft gereageerd op verzoeken van het college om informatie en dat zij ook schriftelijk bewijsstukken (bankafschriften) heeft overgelegd. Het college heeft op 23 mei 2023 per post een brief gestuurd naar het inschrijfadres en eiseres heeft daar op 24 mei 2023 op gereageerd door telefonisch contact op te nemen met de gemeente. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dat erop dat eiseres met enige regelmaat op het inschrijfadres aanwezig is. Zoals de rechtbank onder 4.2 heeft overwogen acht de rechtbank de omstandigheid dat eiseres niet in de woning is aangetroffen tijdens één huisbezoek, onvoldoende voor de conclusie dat eiseres daar niet woonachtig zou zijn. Weliswaar heeft in ieder geval één medebewoner verklaard dat eiseres niet op het inschrijfadres woonachtig was, maar vooralsnog kan niet worden uitgesloten dat deze persoon eigen beweegredenen had om zo te verklaren. Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften kan naar het oordeel van de rechtbank ook niet worden afgeleid dat eiseres niet zou wonen op het inschrijfadres of dat zij met onbekende bestemming is vertrokken. Uit die bankafschriften is namelijk niet af te leiden waar eiseres heeft overnacht. Dat eiseres op één moment eten heeft besteld op een ander adres of dat haar auto op andere plaatsen is aangetroffen, zegt niets over de plaats waar eiseres feitelijk woonachtig was. Het college heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat hij qua onderzoek “
al het mogelijke heeft gedaan”. Uit de Circulaire [8] blijkt echter dat wordt aanbevolen om ten minste twee verschillende bronnen te raadplegen om een woonadres van een persoon te achterhalen. Het college heeft niet met objectieve of verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat navraag is gedaan bij twee verschillende bronnen zoals nutsbedrijven, woningbouwcorporaties, woningeigenaren, werkgevers, uitkeringsinstanties en ziektekostenverzekeraars. Het college heeft ook niet toegelicht welke concrete omstandigheden maken dat in dit geval geen aanleiding bestond om ten minste twee verschillende bronnen te raadplegen. Verder acht de rechtbank van belang dat het college niet heeft kunnen vaststellen dat eiseres op het adres van haar moeder in [plaats 2] of aan het [adres 3] in [plaats 1] woonde. De conclusie is dan ook dat het college geen gedegen onderzoek heeft gedaan.
4.4
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college redelijkerwijs niet heeft kunnen besluiten dat was voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.22 van de Wet Brp. Het college heeft redelijkerwijs niet kunnen besluiten tot het ten aanzien van eiseres opnemen van gegevens over vertrek naar een onbekend land in de BRP.
5. Wat is de conclusie?
5.1
De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit (de beslissing op bezwaar van 2 februari 2024) vernietigen en het primaire besluit van 8 september 2023 herroepen.
5.2
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, moet het griffierecht aan eiseres worden vergoed.
5.3
De rechtbank zal het college ook veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.374,- (één punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 624,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1; één punt voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen op zitting, met een waarde per punt van € 875,- en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de beslissing op bezwaar van 2 februari 2024;
  • herroept het besluit van 8 september 2023;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 187,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.374,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 25 juli 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Wettelijk kader

Wet basisregistratie personen (Wbpr)
Artikel 2.22 van de Wbrp
Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.

Voetnoten

1.Het college heeft die brief verzonden naar de adressen: [adres 1] in [plaats 1] en [adres 4] in [plaats 2] .
2.ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592, r.o. 4.1.
3.ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592, r.o. 4.1.
4.ABRvS 13 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2024:1057, r.o. 3.2.
5.ABRvS 21 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2410, r.o. 6.1.
6.Artikel 4.5 van de Circulaire.
7.ABRvS 10 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1711, r.o. 2 en ECLI:NL:RVS:2023:1824, r.o. 6 en ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1658, r.o. 9.3.
8.Artikel 4.4 van de Circulaire.