ECLI:NL:RBZWB:2025:2167

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 april 2025
Publicatiedatum
14 april 2025
Zaaknummer
BRE 24/7016
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Hindriks
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve adreswijziging en bestuurlijke boete in het bestuursrecht

Op 14 april 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak over de ambtshalve wijziging van het adres van eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) en de oplegging van een bestuurlijke boete van € 325,-. Eiser, die het niet eens was met de wijziging van zijn BRP-inschrijving, voerde verschillende beroepsgronden aan. De rechtbank beoordeelde of het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Tilburg terecht was. De rechtbank concludeerde dat het college het BRP-adres van eiser terecht had gewijzigd en de boete terecht had opgelegd. Eiser had niet aangetoond dat hij op het oorspronkelijke adres woonde, en de rechtbank oordeelde dat het college op basis van het adresonderzoek gerede twijfel had over de inschrijving van eiser. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de wijziging van de BRP-inschrijving en de boete in stand bleven. Eiser kreeg geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7016

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats 1] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over het ambtshalve wijzigen van het adres van eiser in de Basisregistratie Personen (BRP) en het aan hem opleggen en bij hem invorderen van een bestuurlijke boete vanwege het niet doorgeven van zijn adreswijziging. Eiser is het niet eens met deze gewijzigde BRP-inschrijving. Daarom is hij het ook niet eens met de boete. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het besluit van het college terecht is.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college het BRP-adres van eiser terecht heeft gewijzigd en terecht een boete heeft opgelegd en ingevorderd
.Eiser krijgt dan ook geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Het college heeft met een besluit van 25 mei 2024 besloten tot het ambtshalve wijzigen van het BRP-adres van eiser en het opleggen en invorderen van een bestuurlijke boete van € 325,-. Met het bestreden besluit van 2 september 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
2.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college mr. D.L.M. Claessen en [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

3. Tijdens de zitting heeft eiser, in aanvulling op zijn beroepschrift, gemeld dat hij bij de hoorzitting in bezwaar – anders dan bij deze zitting bij de rechtbank – niet is gewezen op het recht om geen antwoord te geven op vragen die hem werden gesteld.
3.1.
Voor zover eiser deze opmerking heeft bedoeld als een beroepsgrond tegen het bestreden besluit, slaagt deze niet. Zoals het college tijdens de zitting heeft toegelicht, blijkt uit het verslag van de hoorzitting dat eiser door de voorzitter op de cautie is gewezen. Dat betekent dat hem ook toen is verteld dat hij geen antwoord hoefde te geven. De rechtbank ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen, zeker nu eiser tijdens de zitting bij de rechtbank vervolgens verklaarde dat dit wel zal kloppen.
4. Het college heeft het BRP-adres van eiser ambtshalve, dus zonder dat hij daarom heeft gevraagd, gewijzigd van [adres 1] in [plaats 1] naar [adres 2] in [plaats 1] .
4.1.
Het doel van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) is dat de in de BRP vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. Met het oog daarop moeten in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van iedere betrokkene worden geregistreerd [1] . Bij de toepassing van de Wet BRP moet aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar de betrokkene ’s nachts normaal gesproken slaapt een grote betekenis kan hebben. Als iemand op meer dan één adres woont, is het adres waar hij naar redelijke verwachting gedurende een half jaar het meest zal overnachten het woonadres. Als bij het college na adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op het adres woont waarop hij in de BRP is ingeschreven, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij wel op dat adres woont. [2]
4.2.
Volgens het college volgt [adres 2] als woonadres van eiser uit een adresonderzoek dat is opgestart naar aanleiding van enerzijds een anonieme tip en anderzijds een ontvangen terugmelding van de districtsrecherche Drenthe. Bij de districtsrecherche Drenthe legde eiser een verklaring af nadat hij was aangehouden op het adres [adres 2] . Op de vraag wat hij ervan vond dat hij die ochtend was aangehouden, heeft hij geantwoord:
“Geschrokken. Niet fijn voor thuis, voor mijn vrouw en kinderen. Ik weet hoe het werkt, maar mijn vrouw niet”.Weliswaar heeft hij daar verklaard dat op het adres [adres 2] zijn vriendin en zijn kinderen wonen en dat hij aan de [adres 1] woont, maar ook:
“Ik woon al vijftien jaar aan de [adres 1]. We hebben dit huis aan de [adres 2] pas negen maanden. Ik heb me nog niet ingeschreven omdat mijn neefje bij mij in woont. Hij moet eerst twee jaar bij mij ingeschreven staan alvorens hij een medecontract kan krijgen. Ik weet dat dat niet mag”.Op de vraag met wie hij zijn twee kinderen heeft, antwoordt eiser:
“Met mijn partner [de partner] . Wij hebben ongeveer 24 jaar een relatie.”.
Naast de door eiser afgelegde verklaring bestaat het adresonderzoek uit onderzoek op sociale media. Hierop staan foto’s waaruit de relatie tussen eiser en [de partner] blijkt. Zij is de eigenaresse van de woning aan de [adres 2] . Het gaat onder meer om een foto van hen tweeën in huwelijkskleding, een foto van ongeveer een jaar later van een taart met een vergelijkbare foto met “Happy 1st Anniversary” en een foto van hen samen met hun zoontje. Eiser betwist weliswaar enerzijds dat hij (nog steeds) de partner is van [de partner] en stelt dat zij nooit getrouwd zijn, maar tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft hij verklaard dat hij in 2017 een Turkse bruiloft heeft gehad en met haar voor de imam is getrouwd. Dat komt ook overeen met zijn verklaring bij de districtsrecherche dat zij al 24 jaar een relatie hebben.
De bankafschriften die eiser na de hoorzitting in bezwaar heeft aangeleverd, nemen de gerede twijfel van het college over zijn inschrijving op de [adres 1] niet weg. De bankafschriften geven namelijk geen volledig overzicht van zijn betalingen, waarbij tussen de wel inzichtelijk gemaakte betalingen langere periodes zitten.
4.3.
Eiser is het niet eens met deze wijziging van zijn BRP-adres, omdat hij nog steeds aan de [adres 1] woont. Hij slaapt daar minimaal vier nachten per week en dat is wettelijk gezien voldoende om daar zijn hoofdverblijf te hebben. Zijn verklaring bij het politieverhoor kan volgens hem een leugen zijn geweest om eerder naar huis te kunnen of grootspraak. Het college had volgens eiser fysiek onderzoek moeten doen op beide adressen; dan had het college kunnen constateren dat hij op het door hem opgegeven adres woont en [de partner] met hun kinderen aan de [adres 2] . Nu schiet het college te kort door zomaar zijn BRP-inschrijving te wijzigen, terwijl hij – werkzaam in de vastgoedbranche – weet dat je niet zomaar iemand kunt in- of uitschrijven. Het besluit heeft daarnaast zowel voor eiser als voor [de partner] grote financiële gevolgen en eiser riskeert hierdoor zijn huurovereenkomst te verliezen. Ten slotte had het college ermee kunnen volstaan hem alleen uit te schrijven van de [adres 1] en te registreren dat hij geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
4.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Op grond van het verrichte adresonderzoek kon het college zich in redelijkheid op het standpunt stellen dat er gerede twijfel bestaat dat eiser aan de [adres 1] woont. Dat (dit deel van) eisers verklaring bij de politie leugenachtig zou zijn geweest, volgt de rechtbank niet. Hij heeft zo specifiek verklaard over de reden waarom hij zelf nog niet is ingeschreven op de [adres 2] , dat er geen reden is aan die verklaring te twijfelen. Ook is niet helder waarom een dergelijke verklaring ervoor zou zorgen dat eiser het politiebureau eerder zou mogen verlaten. Daarnaast klopt deze verklaring met wat feitelijk is gebeurd: eiser heeft bij zijn verhuurder voor zijn neef het medehuurderschap aangevraagd. Dat is echter afgewezen omdat geen sprake is van een duurzame gemeenschappelijke huishouding tussen eiser en zijn neefje en omdat de verhuurder twijfelt aan het bewonen van [adres 1] door eiser. Eiser heeft aangevoerd dat hij tijdens het verhoor bij de politie ook heeft verklaard dat hij op [adres 1] woont en dat het college dat deel van zijn verklaring ten onrechte niet bij het besluit betrekt. Het college mocht naar het oordeel van de rechtbank echter meer waarde hechten aan het hiervoor besproken deel van zijn verklaring en aan het feit dat hij bij [adres 2] spreekt over
“thuis”en
We[onderstreping rechtbank]
hebben dit huis negen maanden”.
4.5.
Anders dan eiser stelt, vereist de Wet BRP en de door het college aangehaalde Circulaire adresonderzoek BRP niet dat ook een fysiek huisbezoek wordt afgelegd. Dat is slechts één van de onderdelen waaruit een adresonderzoek kan bestaan. In dit geval kon het college volstaan met het adresonderzoek zoals het is uitgevoerd nu de gerede twijfel al is ontstaan op grond van dat adresonderzoek. Ook feitelijk onderzoek naar het aantal nachten dat eiser op welk adres doorbrengt, acht de rechtbank daarom in dit specifieke geval niet nodig.
4.6.
Het was vervolgens aan eiser om – onderbouwd met stukken – aannemelijk te maken dat hij toch op [adres 1] woont. De rechtbank deelt het standpunt van het college dat de door eiser in de bezwaarfase aangeleverde bankafschriften daarvoor niet volstaan. In beroep heeft hij geen aanvullende stukken ingediend. Eiser heeft in bezwaar alleen de resultaten (over de periode 5 maart 2023 tot en met 30 juli 2024, dus bijna anderhalf jaar) aangeleverd van zijn ingevoerde zoekopdracht om pinbetalingen te tonen bij Bestaria ’t Smoske (totaal acht) en Jumbo Groenstraat (totaal achttien), allebei vrij dicht gelegen bij [adres 1] . Dat geeft een onvoldoende compleet beeld van waar (geografisch) hij zijn aankopen doet en bijvoorbeeld welke betalingen hij al dan niet verricht en/of ontvangt in verband met de woningen aan [adres 1] en/of [adres 2] . Overigens blijken uit de bankafschriften in diezelfde periode ook herhaaldelijke aankopen bij Jumbo [locatie 1] (totaal twintig) en Jumbo [locatie 2] (in [plaats 2] ; één keer). Die laatste vestigingen liggen nagenoeg net zo dichtbij (of dichterbij) [adres 2] als / dan bij [adres 1] .
4.7.
De conclusie is dat het college op grond van het adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel heeft gekregen over de inschrijving van eiser op [adres 1] en dat eiser die gerede twijfel niet heeft weggenomen door aannemelijk te maken dat hij daar wel woont. Ook mocht het college uit datzelfde adresonderzoek concluderen dat eiser aan de [adres 2] woont, zodat het college niet kon volstaan met de uitschrijving van eiser van het adres [adres 1] . Zoals onder 4.1 is overwogen moeten de in de BRP vermelde gegevens immers zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn. Eisers stelling – die hij overigens niet met stukken heeft onderbouwd – dat deze inschrijving zowel voor hem als voor [de partner] grote financiële gevolgen heeft, kan alleen al daarom niet leiden tot aanpassing van het bestreden besluit. Een BRP-inschrijving is immers geen gevolg van een belangenafweging, maar is een vastlegging van een feitelijke situatie.
5. Wat betreft de opgelegde en ingevorderde boete heeft eiser tijdens de zitting toegelicht dat hij zich daartegen alleen verzet voor zover de rechtbank zijn beroepsgrond zou honoreren dat de gewijzigde BRP-inschrijving onterecht was. Die beroepsgrond slaagt niet, zodat eiser zich feitelijk niet verzet tegen de boete. Hij heeft tijdens de zitting ook verklaard dat het hem niet om de boete gaat en dat hij deze waarschijnlijk al betaald heeft. Omdat het besluit tot het opleggen van een bestuurlijke boete echter een belastend besluit is met een bestraffend karakter, ziet de rechtbank toch aanleiding om ambtshalve te beoordelen of de boete terecht is opgelegd en of de hoogte conform de wet en het beleid [3] is.
5.1.
Artikel 2.39 van de Wet BRP schrijft voor dat een ingezetene bij het college aangifte doet van een adreswijziging. Op grond van artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht, gecombineerd met artikel 4.17 van de Wet BRP en het toepasselijke beleid [4] kan een bestuurlijke boete van maximaal € 325,- worden opgelegd als die verplichting verwijtbaar niet wordt nagekomen. Uit het dossier blijkt dat eiser door het college meermaals is aangeschreven om zijn adreswijziging door te geven. Ten minste één van die brieven heeft eiser ontvangen en gelezen, maar de kans om zich alsnog op het adres [adres 2] in te schrijven heeft eiser voorbij laten gaan. Dat kan hem worden verweten, ondanks zijn stelling dat hij aan de [adres 1] woont. Het college was dus bevoegd om een boete op te leggen. Eiser heeft geen bijzondere omstandigheden gesteld op grond waarvan het college had moeten afzien van het gebruiken van de bevoegdheid om een boete op te leggen. Het feit dat eiser de boete volgens zijn eigen verklaring al heeft betaald onderstreept in ieder geval dat geen sprake is van een bijzondere financiële omstandigheid om (gedeeltelijk) van oplegging en invordering van de boete af te zien. Ten slotte komt de hoogte van € 325,- overeen met artikel 3, eerste lid, onder a van de beleidsregels, nu eiser zijn BRP-adres bewust niet heeft gewijzigd.
5.2.
De boete van € 325,- is dus terecht opgelegd en ingevorderd.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de ambtshalve inschrijving van eiser op het adres [adres 2] in [plaats 1] zo blijft en dat ook de boete in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn eventuele proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 14 april 2025 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
artikel 5:10
Degene die wordt verhoord met het oog op het aan hem opleggen van een bestraffende sanctie, is niet verplicht ten behoeve daarvan verklaringen omtrent de overtreding af te leggen.
Voor het verhoor wordt aan de betrokkene medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden.
artikel 5:40, eerste lid
1. Onder bestuurlijke boete wordt verstaan: de bestraffende sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom.
artikel 5:41
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Wet burgerregistratie personen (Wet BRP)
artikel 2.20, eerste en tweede lid
Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.
artikel 2.39
De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.
Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.
Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.
artikel 4.17
Het college van burgemeester en wethouders kan een bestuurlijke boete van ten hoogste € 325,– opleggen:
ter zake van overtreding van de artikelen 2.38, 2.39, 2.40, vijfde lid, 2.43 tot en met 2.47, 2.50, 2.51 en 2.52;
aan degene met een woonadres in de gemeente die bewust toelaat dat een andere persoon met datzelfde woonadres is ingeschreven, terwijl hij weet dat dit onjuist is.
Beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP gemeente Tilburg
artikel 3, eerste lid
1. De boete bedraagt 325 Euro in de volgende gevallen:
ls het aannemelijk is, dat de aangifteverplichting opgenomen in de artikelen 2.38, 2.39, 243 van de wet, bewust niet is nagekomen;
als er geen brondocumenten in de zin van artikel 2.8 in samenhang met de artikelen 2.44 en 2.46 van de wet worden overgelegd;
als de overtreder eerder een overtreding heeft begaan, waarvoor de boete opgelegd kan worden;
als de overtreder aan te merken is als gelegenheidsgever in de zin van artikel 4.17 lid 2 van de wet;
als de overtreder onjuiste aangifte heeft gedaan met valse documenten.
artikel 4, eerste lid
Een bestuurlijke boete kan alleen opgelegd worden wanneer het de persoon verweten kan worden dat hij de overtreding heeft begaan.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRvS) 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592, r.o. 4.1.
2.Uitspraak van de AbRvS van 10 april 2019, ECLI:RVS:2019:1145, r.o. 4.1.
3.In dit geval de ‘Beleidsregels bestuurlijke boete Wet BRP Gemeente Tilburg’.
4.Artikel 3, eerste lid en artikel 4, eerste lid van de beleidsregels.