ECLI:NL:RBZWB:2025:1721

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 maart 2025
Publicatiedatum
25 maart 2025
Zaaknummer
24/6856
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen uitschrijving uit de Basisregistratie Personen (BRP)

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg om hem uit te schrijven uit de Basisregistratie Personen (BRP). Het college had op 11 september 2024 het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het besluit tot uitschrijving in stand gelaten. Eiser had verzocht om een adreswijziging, maar het college concludeerde dat hij niet op het geregistreerde adres woonde. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van het college. De rechtbank oordeelt dat het college niet voldoende gedegen onderzoek heeft verricht naar de feitelijke verblijfplaats van eiser. De rechtbank stelt vast dat de onderzoeken niet hebben aangetoond dat eiser niet op het inschrijfadres woont. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept de uitschrijving van eiser uit de BRP met terugwerkende kracht. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van griffierecht en proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/6856 BRP

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats 1], eiser

(gemachtigde: mr. T.M. ten Velde),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, (het college), verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om hem uit te schrijven uit de Basisregistratie personen (BRP) op grond van artikel 2.22 van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP).
1.1.
Met het bestreden besluit van 11 september 2024 op het bezwaar van eiser heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard en het besluit om eiser uit te schrijven uit de BRP in stand gelaten.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens het college mr. S.N. van den Heijkant en [naam].

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stond ingeschreven op het adres aan [adres] in [plaats 1]. Op 29 september 2023 verzoekt het college eiser om een adreswijziging door te geven.
2.1.
Op 19 maart 2024 stuurt het college een e-mail waarin staat dat het onderzoek van het college naar de verblijfsplaats van eiser voorwaardelijk wordt gesloten. Hierbij is vermeld dat het onderzoek niet is afgerond en dat bij het aandienen van nieuwe feiten een nieuw dossier kan worden geopend. Op dezelfde dag ontvangt het college een e-mail van een medewerker Handhaving en Opsporing van de gemeente Waalwijk met de bevestiging dat eiser is aangetroffen in de woning van zijn vriendin in [plaats 2] tijdens een controle op 7 maart 2024 om 21:00 uur.
2.2.
Op 27 maart 2024 stuurt het college een brief aan eiser waarin het voornemen kenbaar wordt gemaakt hem uit te schrijven uit de BRP. Eiser heeft twee weken om zijn adreswijziging (alsnog) op te geven en/of om een schriftelijke zienswijze in te dienen tegen dit voornemen.
2.3.
Eiser heeft pas op 23 april 2024 gereageerd op het voornemen met een bezwaarschrift.
2.4.
Op 25 april 2024 publiceert het college het besluit (primaire besluit) tot uitschrijving van eiser uit de BRP. Het college heeft het bezwaarschrift aangemerkt als gericht tegen het primaire besluit.
2.5.
Met het bestreden besluit van 11 september 2024 heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college beoogd om het ambtshalve geconstateerde motiveringsgebrek in het primaire besluit te herstellen door de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de uitschrijving van eiser in het bestreden besluit op te nemen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college terecht heeft besloten om eiser uit te schrijven uit de BRP. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
In standaardrechtspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is overwogen dat het doel van de BRP is dat de daarin vermelde gegevens zo betrouwbaar en duidelijk mogelijk zijn en dat de gebruikers van de gegevens erop moeten kunnen vertrouwen dat deze in beginsel juist zijn. [1] Met het oog daarop moeten in de BRP gegevens over de feitelijke verblijfplaats van de betrokkene worden geregistreerd.
5.2.
In artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP is bepaald wanneer het college iemand ambtshalve moet uitschrijven als ingezetene uit de BRP. De drie voorwaarden zijn:
i) de ingezetene kan niet worden bereikt,
ii) van hem is geen aangifte van wijziging van adres of van vertrek ontvangen en
iii) na gedegen onderzoek kunnen geen gegevens over hem worden achterhaald over het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland.
5.3.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van art. 2.22 van de Wet BRP volgt dat een college een persoon kan uitschrijven als die persoon het adres waarop hij in de BRP stond ingeschreven heeft verlaten en spoorloos is. Het cruciale punt is dat de werkelijke situatie in de gevallen waarin artikel 2.22 van de Wet BRP toepassing vindt, niet bekend is. Het college mag niet lichtvaardig overgaan tot ambtshalve toepassing van artikel 2.22 van de Wet BRP. De gevolgen daarvan zijn immers groot. Voor de ingeschrevene betekent het dat de verschillende overheidsorganen (en derden) er in beginsel van uitgaan dat hij niet meer in Nederland verblijft. Zij zullen bijvoorbeeld uitkeringen en andere vormen van dienstverlening ten behoeve van betrokkene in beginsel stopzetten. [2] Ook heeft uitschrijving in beginsel gevolgen voor de opbouw van het recht op AOW-uitkering.
5.4.
Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS houdt de eerste voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP in dat de ingezetene niet daadwerkelijk woont, en daarom niet in persoon bereikbaar is, op zijn in de BRP geregistreerde woonadres. Het adresonderzoek is bedoeld om te onderzoeken of aan dit vereiste is voldaan. Artikel 2.22, eerste lid, vereist dat dit onderzoek gedegen is (derde voorwaarde). [3]
5.5.
Als bij het college na zo’n adresonderzoek in redelijkheid gerede twijfel kan bestaan of de betrokkene op dat adres woont, is het – eveneens volgens vaste rechtspraak van de ABRvS [4] – vervolgens aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij wel op dat adres woont.
Inhoudelijke beoordeling
Wat vast staat en niet in geschil is
6. Niet in geschil is dat het college geen aangifte van adreswijziging heeft ontvangen. Eiser stelt immers dat hij nog steeds woont in de woning aan [adres]. Daarom gaat het in deze zaak over de vraag of het college zich redelijkerwijs op het standpunt heeft kunnen stellen dat is voldaan aan de eerste en de derde voorwaarde van artikel 2.22, eerste lid, van de Wet BRP. Zoals onder 5.4 is overwogen is daarvoor in de eerste plaats een gedegen onderzoek vereist.
Onderzoek door het college
7. Het college legt de onderzoeken in de periode van 29 september 2023 tot en met 16 april 2024 aan de uitschrijving ten grondslag. Daaruit blijkt het volgende:
  • Medewerkers van de gemeente en van Tiwos hebben in totaal vier bezoeken gebracht aan [adres] en geen enkele keer is eiser aangetroffen in de woning.
  • Bij het bezoek van 13 december 2023 is wel een mevrouw met haar gezin aangetroffen in de woning.
  • Het inschrijfadres maakt een verlaten indruk omdat geen jassen of schoenen zichtbaar zijn in de hal en de gordijnen dicht zitten.
  • Tijdens buurtonderzoek hebben verschillende buurtbewoners verklaard dat ze eiser bijna nooit in de woning zien, dat hij verblijft bij zijn vriendin en dat soms andere personen in de woning verblijven.
  • Het waterverbruik in 2022-2023 van gemiddeld 15 m3 per jaar is veel lager dan het gemiddelde van een eenpersoonshuishouden. Het waterverbruik in 2023-2024 was volgens het college wel vergelijkbaar met het gemiddelde, maar dit verklaart het college omdat verschillende personen verbleven in de woning.
  • Het energieverbruik in januari en februari 2023 was onder gemiddeld terwijl in de maand december sprake was van een verbruik gelijk aan wat een eenpersoonshuishouden verbruikt in vijf maanden.
  • Eiser biedt heel weinig afval aan. Restafval/GFT is slechts vier keer aangeboden in 2023 en twee keer tot en met april 2024. Een gedeelte van het afval is van de buurman, die soms gebruik maakt van de Gft-container van eiser.
  • Eiser is tijdens een controle van de gemeente Waalwijk aangetroffen in de woning bij zijn vriendin in [plaats 2].
Volgens het college is, wanneer alle onderzoeksresultaten worden samengenomen, sprake van gerede twijfel dat eiser woont op dit adres.
Het standpunt van eiser
8. Eiser stelt wel te wonen aan [adres] en dat aan de hand van vier bezoeken tijdens werktijd en verklaringen van buurtbewoners niet kan worden geconcludeerd dat hij niet zou wonen op het inschrijfadres. Eiser heeft met zijn arbeidsovereenkomst onderbouwd dat hij vanwege werk overdag niet in zijn woning is. Na werk is hij bij zijn vriendin en in de avond gaat hij naar huis om te slapen. Uit het adresonderzoek kan het college volgens eiser niet concluderen dat hij zijn hoofdverblijf heeft opgegeven. Het adresonderzoek laat namelijk zien dat sprake is van verbruikscijfers voor water, elektriciteit en gas en dat afval wordt aangeboden. Eiser heeft een zuinige levensstijl en is veel weg. Daarom is zijn verbruik en aangeboden afval lager dan het gemiddelde van eenpersoons huishouden.
Het oordeel van de rechtbank
9. De vraag waar de rechtbank zich voor ziet gesteld is of het college – op basis van een gedegen onderzoek – in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat gerede twijfel bestaat of eiser woont aan [adres]. De rechtbank is van oordeel dat daarvan geen sprake is.
9.1.
De rechtbank stelt voorop dat gelet op de grote gevolgen van uitschrijving uit de BRP een gedegen onderzoek een belangrijk vereiste is en daar wringt de schoen in dit geval. Volgens vaste rechtspraak [5] moet bij de toepassing van de Wet BRP aan de hand van een geheel van waarneembare omstandigheden worden beoordeeld waar iemand woont, waarbij de plaats waar iemand ’s nachts pleegt te slapen een grote betekenis kan hebben.
9.2.
De rechtbank moet constateren dat juist op dat punt het onderzoek onvolledig is geweest. Van de vier huisbezoeken hebben er drie overdag plaatsgevonden, op tijdstippen waarop eiser normaal gesproken werkt. Aan het feit dat hij op die tijdstippen niet is aangetroffen, kan dan ook weinig betekenis worden toegekend. Dit geldt temeer omdat eiser vanaf het begin duidelijk heeft aangegeven dat hij overdag werkt, ’s avonds vaak bij zijn vriendin is en in de woning alleen slaapt. Naar het oordeel van de rechtbank had het, gezien de verklaring van eiser, op de weg van het college gelegen om het onderzoek met name te richten op het verblijf in de nacht. Bijvoorbeeld door op een aantal tijdstippen laat in de avond of vroeg in de ochtend langs te gaan, of door te posten om te zien of eiser de woning in de ochtend verliet. Dat is echter niet gebeurd.
9.3.
De constatering tijdens het huisbezoek in de vroege avond van 13 december 2023 dat iemand anders in de woning verbleef, betekent ook niet dat eiser daar zelf niet zou verblijven. Toen was eiser niet aanwezig, maar wel een vrouw die vertelde dat eiser net vertrokken was en het eind van de avond weer terug zou zijn. Bovendien werd een (afgesloten) kamer aangewezen die eiser zou gebruiken. Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van het college gelegen om ook naar aanleiding hiervan nader onderzoek te doen, bijvoorbeeld door op een later tijdstip terug te komen en/of eiser te vragen de bewuste (slaap)kamer te laten zien.
9.4.
De overige bevindingen die uit het onderzoek naar voren komen (lage verbruikscijfers, erg weinig afval, verlaten indruk van de woning, verklaringen buurtbewoners) roepen weliswaar vragen op en zouden zeker kunnen dienen als steunbewijs, maar zijn onvoldoende om op basis daarvan de conclusie te kunnen trekken dat eiser er niet woont. Een flink deel daarvan kan immers ook worden verklaard door wat eiser heeft verklaard, namelijk dat hij een zuinige levensstijl heeft en er vrijwel alleen ’s nachts verblijft om te slapen.
9.5.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het door het college verrichte onderzoek niet aan de eisen die daaraan mogen worden gesteld. Het onderzoek naar de feitelijke aanwezigheid van eiser in de woning is onvoldoende gedegen en zorgvuldig geweest om op basis daarvan te kunnen spreken van gerede twijfel of eiser er woonde. Het college heeft dan ook niet in redelijkheid kunnen concluderen dat eiser niet daadwerkelijk woonde op het adres aan [adres].

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het college eiser onterecht heeft uitgeschreven uit de BRP. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Gezien het tijdsverloop is het naar het oordeel van de rechtbank voor het college feitelijk niet meer mogelijk om het geconstateerde onderzoeksgebrek te herstellen. Daarom zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het besluit van 25 april 2024 te herroepen voor zover dit besluit ziet op de uitschrijving van eiser. Dit betekent dat de uitschrijving van eiser uit de BRP met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt.
10.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet het college het griffierecht van € 187,- aan eiser vergoeden. Ook moet het college een proceskostenvergoeding aan eiser betalen. De proceskostenvergoeding in beroep bedraagt € 1.814,-. Dit is gebaseerd op 2 punten (1 voor het indienen van het beroepschrift en 1 voor het bijwonen van de zitting) á € 907,-. Omdat het bezwaar ten onrechte ongegrond is verklaard en had moeten worden herroepen wegens een aan het college te wijten onrechtmatigheid, veroordeelt de rechtbank het college ook tot betaling van de proceskosten in bezwaar. Die bedraagt € 647,- (1 punt voor het bezwaarschrift).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden van 11 september 2024;
  • herroept het primaire besluit van 25 april 2024 voor zover dit ziet op de uitschrijving van eiser uit de BRP;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van in totaal € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 2.461,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier, op 25 maart 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet BRP
Artikel 2.20
1. Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.
Artikel 2.21
1. Aan de aangifte van vertrek van de ingezetene die naar redelijke verwachting gedurende een jaar ten minste twee derde van de tijd buiten Nederland zal verblijven, worden gegevens betreffende het vertrek uit Nederland en het volgende verblijf buiten Nederland ontleend.
Artikel 2.22
1. Indien een ingezetene niet kan worden bereikt, van hem geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen als bedoeld in artikel 2.20, eerste lid, of 2.21, eerste lid, en na gedegen onderzoek geen gegevens over hem kunnen worden achterhaald betreffende het verblijf in Nederland, het vertrek uit Nederland noch het volgende verblijf buiten Nederland, draagt het college van burgemeester en wethouders van de bijhoudingsgemeente ambtshalve zorg voor de opneming van het gegeven van het vertrek van de ingezetene uit Nederland.
2. Als datum van vertrek uit Nederland en van opheffing van het adres wordt de dag opgenomen waarop het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het vertrek is bekendgemaakt.

Voetnoten

1.ABRvS 26 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1658, r.o. 9 e.v.
2.Kamerstukken II 2011/12, 33219, nr. 3, p. 42 en 133.
3.Bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592, r.o. 4.1.
4.ABRvS 10 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1145, r.o. 4.1.
5.Bijvoorbeeld ABRvS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1592