ECLI:NL:RVS:2023:3796

Raad van State

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
13 oktober 2023
Zaaknummer
202302537/1/V3 en 202302537/2/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tegen uitspraak rechtbank Den Haag inzake verblijfsvergunning asiel

Op 12 januari 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid een aanvraag van een vreemdeling voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen. De vreemdeling heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank Den Haag, die op 17 april 2023 het beroep gegrond verklaarde en de staatssecretaris opdroeg een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris heeft hiertegen hoger beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft op 13 oktober 2023 uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter heeft de rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije behandeld en geconcludeerd dat de staatssecretaris niet onterecht op dit beginsel heeft vertrouwd. De vreemdeling heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije aan een reëel risico van schending van zijn rechten wordt blootgesteld. De voorzieningenrechter heeft het hoger beroep van de staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van de vreemdeling ongegrond verklaard. Het verzoek om voorlopige voorziening is afgewezen en de staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

202302537/1/V3 en 202302537/2/V3.
Datum uitspraak: 13 oktober 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2023 in zaak nr. NL23.1039 in het geding tussen:
[de vreemdeling]
en
de staatssecretaris.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2023 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen, niet in behandeling genomen.
Bij uitspraak van 17 april 2023 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris een nieuw besluit op de aanvraag neemt met inachtneming van de uitspraak.
Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmakers, advocaat te Ulft, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       De door de staatssecretaris in zijn enige grief opgeworpen rechtsvraag over het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Bulgarije, heeft de Afdeling beantwoord in haar uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, onder 4.4 tot en met 4.13. Uit die uitspraken volgt dat de grief slaagt.
2.       Het hoger beroep van de staatssecretaris is gegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd. De voorzieningenrechter beoordeelt het beroep. Daarbij bespreekt zij alleen beroepsgronden waarover de rechtbank nog geen oordeel heeft gegeven en waarop na de overwegingen in hoger beroep nog moet worden beslist.
3.       De vreemdeling heeft betoogd dat de staatssecretaris voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Daartoe voert hij aan dat hij in Bulgarije is mishandeld door de autoriteiten, dat hij is gedetineerd en dat hij is teruggestuurd naar Turkije. De vreemdeling heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft geprobeerd om hierover bij de Bulgaarse autoriteiten of de Bulgaarse (hoogste) rechter te klagen of dat klagen bij voorbaat zinloos was. De vreemdeling heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat er een reëel risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De beroepsgrond faalt.
4.       De vreemdeling heeft ook betoogd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet deelbaar is en dat zijn zaak moet worden aangehouden in afwachting van het antwoord op de prejudiciële vragen die de rechtbank Den Haag, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, daarover in de uitspraak van 15 juni 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:5724, aan het Hof van Justitie heeft voorgelegd. Dit betoog gaat over een rechtsvraag die eerder door de Afdeling is beantwoord in de hiervoor onder 1. genoemde uitspraken van 16 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134, onder 6 tot en met 6.3. Daaruit volgt dat de beroepsgrond faalt.
5.       De vreemdeling heeft ten slotte betoogd dat de staatssecretaris zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij in Bulgarije dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als in Nederland. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn betoog naar pagina 81 van het rapport van Asylum Information Database (hierna: AIDA), update 2022, van maart 2023 over Bulgarije. De vreemdeling heeft in zijn schriftelijke uiteenzetting op het hogerberoepschrift in dat kader tevens zijn patiëntendossier overgelegd. Uit de door de vreemdeling overgelegde stukken kan echter niet blijken dat met betrekking tot de door de vreemdeling genoemde psychische klachten een medische diagnose is gesteld en/of dat ter zake een specialistisch zorg- en behandeltraject noodzakelijk is. Dat de vreemdeling behoefte zou hebben aan meer dan medische basiszorg is derhalve door hem onvoldoende aannemelijk gemaakt. Evenmin heeft hij nader onderbouwd of anderszins aannemelijk gemaakt dat deze medische basiszorg in Bulgarije van onvoldoende niveau zou zijn. Daarbij komt dat uit voornoemd AIDA-rapport weliswaar volgt dat er in Bulgarije (ook) voor Dublinclaimanten obstakels in de vorm van wachttijden bestaan voor de toegang tot bepaalde vormen van gezondheidszorg, maar daaruit kan niet worden afgeleid dat Dublinclaimanten structureel geen toegang tot medische basiszorg krijgen. Uit het genoemde AIDA-rapport kan zelfs worden afgeleid dat medische basiszorg voor Dublinclaimanten, ook in de opvangcentra, beschikbaar is. De vreemdeling heeft met de door hem overgelegde c.q. aangehaalde stukken daarom niet aannemelijk gemaakt dat hij in Bulgarije geen toegang zal krijgen tot de voor hem benodigde zorg. De beroepsgrond faalt.
6.       Het beroep is ongegrond.
7.       Omdat op het hoger beroep is beslist, wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I.        verklaart het hoger beroep gegrond;
II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, van 17 april 2023 in zaak nr. NL23.1039;
III.      verklaart het beroep ongegrond;
IV.     wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. A. Kuijer, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Kuijer
voorzieningenrechter
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023
347-985