ECLI:NL:RBDHA:2024:1577
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Syrische nationaliteit heeft. Eiser had op 20 juli 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Bulgarije niet conform de internationale regelgeving zal worden behandeld en dat hij eerder slachtoffer is geworden van mishandeling door de Bulgaarse politie.
De rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan, wat een hoge drempel van zwaarwegendheid met zich meebrengt.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije is mishandeld en dat de staatssecretaris alle relevante persoonlijke omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand blijft.