ECLI:NL:RBDHA:2024:1577

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
NL23.38841
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser, die de Syrische nationaliteit heeft. Eiser had op 20 juli 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij in Bulgarije niet conform de internationale regelgeving zal worden behandeld en dat hij eerder slachtoffer is geworden van mishandeling door de Bulgaarse politie.

De rechtbank heeft de zaak op 24 januari 2024 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren. Eiser was niet aanwezig. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, wat inhoudt dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat andere lidstaten vreemdelingen in overeenstemming met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Vluchtelingenverdrag zullen behandelen. Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van dit beginsel kan worden uitgegaan, wat een hoge drempel van zwaarwegendheid met zich meebrengt.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelt dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije is mishandeld en dat de staatssecretaris alle relevante persoonlijke omstandigheden in zijn afweging heeft betrokken. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit van de staatssecretaris in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.38841

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.M. Bell),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 8 december 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank heeft het beroep op 24 januari 2024 op zitting in Breda behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris deelgenomen. Eiser was niet aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Syrische nationaliteit te hebben. Op 20 juli 2023 heeft hij in Nederland een asielaanvraag ingediend.
2. De staatssecretaris heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. [1] Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 3 juli 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Nederland heeft daarom de Bulgaarse autoriteiten op 5 september 2023 verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] De Bulgaarse autoriteiten hebben dit verzoek op 12 september 2023 aanvaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat ten aanzien van Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dit betekent dat eiser stelt dat hij in Bulgarije niet conform de internationale regelgeving zal worden behandeld. Volgens eiser is het namelijk onzeker of hij daar toegang zal krijgen tot opvang en bijbehorende voorzieningen, dat hij niet in detentie zal worden geplaatst en of hij rechtsbijstand kan krijgen. Bovendien zijn er bij de pushbacks in Bulgarije mogelijk Dublinclaimanten betrokken. Eiser beroept zich hierbij op de uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 23 mei 2023 [3] , en zittingsplaats Haarlem, van 11 december 2023. [4] Daarnaast voert eiser aan dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom hij geen gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen op basis van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. [5] Daarbij stelt eiser dat hij eerder slachtoffer is geworden van mishandeling door de Bulgaarse politie toen hij in de asielopvang verbleef. Hij is toen geslagen op het been waar hij kort tevoren in Libanon aan was geopereerd. Hij ondervindt hiervan nog steeds de gevolgen. Dit blijkt uit wat eiser heeft verklaard en het medisch dossier dat hij voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank heeft overgelegd.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De staatssecretaris mag in beginsel ten opzichte van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, [6] het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Dit is door de Afdeling [7] geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023, [8] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [9] In deze uitspraken wordt ingegaan op de omstandigheden van asielzoekers die op grond van de Dublinverordening zijn overgedragen aan Bulgarije. Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [10]
5. De bevoegdheid van de staatssecretaris om eisers asielaanvraag onverplicht in behandeling te nemen, is een bevoegdheid waarbij hij veel beslissingsruimte heeft. Dit betekent dat de rechtbank op dit punt terughoudend moet toetsen. De rechtbank kan, met andere woorden, alleen bekijken of de staatssecretaris goed heeft uitgelegd waarom hij in dit geval niet van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris dat heeft gedaan. De staatssecretaris heeft namelijk alle door eiser benoemde persoonlijke omstandigheden in die afweging betrokken. Het gaat daarbij om eisers verklaringen dat hij eerder in Bulgarije werd gedwongen om vingerafdrukken af te geven, dat hij enige tijd in detentie is geplaatst, en dat hij geslagen is toen hij in de opvang verbleef. De rechtbank oordeelt in het bijzonder dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij in Bulgarije is mishandeld. Het enkele feit dat eiser daarover twee keer – een keer tijdens zijn aanmeldgehoor en een keer bij de arts – gelijkluidend heeft verklaard, betekent nog niet dat de staatssecretaris van de waarheid van eisers verklaringen moet uitgaan. Ook volgt uit het feit dat eiser gezien wordt door een arts niet dat hij daarmee aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Bulgarije door de autoriteiten is mishandeld. Bovendien is de medische situatie van eiser niet zodanig dat dit op zichzelf reden zou moeten zijn om eiser niet over te dragen aan Bulgarije. Door eiser is niet gesteld en ook overigens is niet gebleken dat Nederland het meest geschikte land is om hem te behandelen. In Bulgarije zijn bovendien dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden als in Nederland.
6. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom ook geen vergoeding van zijn proceskosten. Het bestreden besluit blijft in stand.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) 604/2013.
5.Verordening (EU) nr. 604/2013.
6.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
7.De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
9.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3424), 11 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3434), 29 september 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3646), 13 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3796), 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3806) en 15 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:86).
10.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de EU in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.