ECLI:NL:RBDHA:2023:20714

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
28 december 2023
Zaaknummer
NL23.32689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Bulgarije

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om zijn asielaanvraag niet in behandeling te nemen. De staatssecretaris heeft zich beroepen op de Dublinverordening, waarbij Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag, aangezien eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 20 december 2023 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

Eiser heeft aangevoerd dat Bulgarije de internationale verplichtingen op het gebied van asielprocedures, rechtsbijstand en opvang niet nakomt. Hij heeft zijn eerdere ervaringen van mishandeling en pushbacks in Bulgarije uiteengezet, en betoogd dat de opvangcondities daar onder de maat zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de staatssecretaris zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mocht baseren, zoals bevestigd door eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn dat eiser een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met de mensenrechten na terugkeer naar Bulgarije.

De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van eiser in overweging genomen, zoals zijn emotionele en financiële afhankelijkheid van zijn familie in Nederland. Echter, de rechtbank oordeelt dat deze omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat overdracht naar Bulgarije zou leiden tot onevenredige hardheid. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling hoefde te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. V.L. van Wieringen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. S. Azzaoui).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van 13 oktober 2023 (het bestreden besluit) om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2023 op zitting behandeld, samen met het verzoek om voorlopige voorziening (NL23.23690). Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft op 27 juni 2023 in Nederland asiel aangevraagd.
2.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag bij het bestreden besluit niet in behandeling genomen omdat Bulgarije op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] Uit Eurodac is namelijk gebleken dat eiser op 22 mei 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. De staatssecretaris heeft daarom een terugnameverzoek gedaan bij de Bulgaarse autoriteiten. De Bulgaarse autoriteiten hebben het terugnameverzoek op 21 augustus 2023 geaccepteerd. [2]
2.2.
De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat ten aanzien van Bulgarije kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en heeft hierbij verwezen naar de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 16 augustus 2023. [3]

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het beroep van eiser
4. Eiser stelt dat Bulgarije de internationale verplichtingen op het gebied van de asielprocedure, rechtsbijstand en opvang niet nakomt. Gelet op de ondeelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag daarom niet meer van dit beginsel worden uitgegaan. Eiser stelt dat hij in is mishandeld. Eiser heeft ervaren dat de opvangcondities in Bulgarije ver onder de maat zijn en voert aan dat in Bulgarije op grote schaal pushbacks plaatsvinden. Eiser is zelf verschillende keren slachtoffer van een pushback geweest. Eiser wijst op het gebrek aan rechtsbijstand, andere hulpverlening en medische voorzieningen. Als het asielverzoek in Bulgarije intussen is afgewezen, zal eiser worden vastgezet en riskeert hij geen internationale bescherming te kunnen krijgen. Als eiser wel wordt toegelaten tot de asielprocedure, zal hij waarschijnlijk geruime tijd geen opvang hebben door het tekort aan opvangplaatsen. De eerdere ervaringen van eiser maken het niet aannemelijk dat het zinvol is om bij de autoriteiten te klagen over problemen met betrekking tot de opvangomstandigheden. Ter onderbouwing van het voorgaande wijst eiser op rapporten van het Asylum Information Database (AIDA), uitspraken van verschillende zittingsplaatsen van deze rechtbank en op het feit dat de Afdeling verschillende verzoeken om voorlopige voorziening heeft toegewezen.
Herhaling zienswijze
5. De rechtbank overweegt dat de algemene stelling van eiser dat hetgeen namens hem in de zienswijze is opgenomen in beroep als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, onvoldoende is om te kunnen aanmerken als een beroepsgrond waar de rechtbank op dient in te gaan. De staatssecretaris is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de zienswijze van eiser. Voor zover eiser in beroep niet concreet heeft aangegeven waarom de reactie van de staatssecretaris op de zienswijze volgens hem niet juist of niet toereikend is, zal de rechtbank zich hierna uitsluitend richten op wat eiser in beroep heeft aangevoerd. [4]
Het interstatelijk vertrouwensbeginsel
6. De rechtbank beoordeelt de situatie van eiser als Dublinclaimant bij terugkeer naar Bulgarije. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de staatssecretaris in beginsel mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit uitgangspunt heeft de Afdeling in haar uitspraken van 16 augustus 2023 bevestigd. [5] In deze uitspraken heeft de Afdeling geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn dat ook Dublinclaimanten een reëel risico lopen om het slachtoffer te worden van pushbacks. De Afdeling heeft in de uitspraken van 16 augustus 2023 verder geoordeeld dat Dublinclaimanten na de feitelijke overdracht aan Bulgarije toegang hebben tot opvang. Bij deze beoordeling heeft de Afdeling het meest recente AIDA-rapport en ook het mogelijke tekort aan opvangplekken betrokken. Ook heeft de Afdeling op 16 augustus 2023 geoordeeld over de (on)deelbaarheid van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft geen aanleiding gezien om de zaak aan te houden in afwachting van de beantwoording van prejudiciële vragen hierover. Volgens de Afdeling leiden de tekortkomingen in het asielsysteem in Bulgarije er niet toe dat voor Dublinclaimanten in het algemeen of voor de betreffende vreemdeling een reëel risico bestaat op een behandeling in strijd met artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM.
6.1.
Voor wat betreft de toegang tot de asielprocedure verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats van 6 juli 2023. In die uitspraak is overwogen dat sprake is van concrete aanknopingspunten dat Dublinclaimanten in Bulgarije worden toegelaten tot de Bulgaarse asielprocedure en is erop gewezen dat de Bulgaarse autoriteiten met het claimakkoord garanderen dat zij de asielaanvraag van eiser in behandeling zullen nemen. Verder was in die uitspraak net als in de onderhavige procedure sprake van acceptatie van het claimverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening, waardoor ervan uitgegaan kan worden dat eisers asielaanvraag nog in behandeling is. Ten slotte is er in die uitspraak op gewezen dat Syriërs in Bulgarije een goede kans hebben om een verblijfsvergunning te krijgen. [6]
6.2.
In de uitspraak van 13 oktober 2023 heeft de Afdeling zich uitgelaten over de medische basiszorg in Bulgarije. [7] Daar heeft de Afdeling bij de beoordeling betrokken dat uit de update van het AIDA-rapport van maart 2023 volgt dat er in Bulgarije voor Dublinclaimanten obstakels in de vorm van wachttijden bestaan voor de toegang tot bepaalde vormen van gezondheidszorg, maar dat daaruit niet kan worden afgeleid dat Dublinclaimanten structureel geen toegang tot medische basiszorg hebben. In de uitspraak van 16 oktober 2023 heeft de Afdeling geoordeeld over de toegang tot rechtsbijstand en de detentieomstandigheden in Bulgarije. [8] Over de toegang tot rechtsbijstand heeft de Afdeling overwogen dat uit het AIDA-rapport van 23 februari 2022 volgt dat een vreemdeling in Bulgarije tegen een eventuele afwijzing van het asielverzoek met behulp van rechtsbijstand beroep kan instellen. Dit is in lijn met artikel 20 en 21 van de Procedurerichtlijn. Met betrekking tot de detentie heeft de Afdeling in de genoemde uitspraak geoordeeld dat een Dublinclaimant zich bij voorkomende problemen in Bulgarije kan wenden tot de daartoe aangewezen autoriteiten van Bulgarije of de daarvoor aangewezen instanties. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat de autoriteiten van Bulgarije eiser niet kunnen of willen helpen en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat klagen bij voorbaat zinloos was.
6.3.
De rechtbank wijst ten slotte op de recente uitspraak van de Afdeling van 18 december 2023. De Afdeling heeft de uitspraak van 4 december 2023 van deze zittingsplaats bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat ten aanzien van Bulgarije van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. [9] Gemachtigde van eiser trad in die procedure op namens een andere vreemdeling en voerde overwegend dezelfde beroepsgronden aan.
6.4.
De rechtbank ziet op basis van de informatie die eiser heeft overgelegd geen aanleiding om in deze zaak tot een ander oordeel te komen dan in de hiervoor aangehaalde uitspraken is gedaan. Er zijn door eiser geen omstandigheden naar voren gebracht die aanleiding geven voor het oordeel dat een risico bestaat dat hij na overdracht aan Bulgarije aan een schending van artikel 4 van het EU Handvest en artikel 3 van het EVRM wordt blootgesteld. De staatssecretaris heeft gelet op het voorgaande kunnen verwijzen naar het interstatelijk vertrouwensbeginsel en zich terecht op het standpunt gesteld dat ervan kan worden uitgegaan dat Bulgarije ten aanzien van eiser de internationale verplichtingen nakomt.
6.5.
Deze beroepsgronden slagen niet.
Afhankelijkheid en bijzondere individuele omstandigheden
7. Eiser stelt afhankelijk te zijn van twee broers en een zus in Nederland, die hem emotioneel en financieel helpen. Eiser heeft jarenlang met hen en zijn ouders in een vluchtelingenkamp in Libanon gewoond. Omdat eiser geen geld had om naar Europa te vluchten en de situatie in Libanon onhoudbaar was, is hij terug naar Syrië gegaan en later alsnog gevlucht. Eisers was eerder slachtoffer van pushbacks en wil niet terug naar Syrië.
7.1.
Het is voor de rechtbank voorstelbaar dat eiser, gezien alles wat hij heeft meegemaakt, graag dichtbij zijn broers en zus wil zijn. De rechtbank is echter van oordeel dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een bijzondere afhankelijkheid tussen hem en de broers en zus of bijzondere, individuele omstandigheden waardoor overdracht leidt tot onevenredige hardheid. [10] Eiser heeft tijdens het gehoor aanmeldfase, desgevraagd, geantwoord niet afhankelijk te zijn van zijn broers en zus en niet bij hen te willen verblijven. De vervolgens gestelde emotionele en financiële afhankelijkheid is niet een afhankelijkheid zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. In dat artikel wordt gesproken over een afhankelijkheid die voortkomt uit een zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Eisers angst voor terugkeer heeft te maken met zijn eerdere ervaringen, waaronder de pushbacks in Bulgarije, en de omstandigheden waarin eiser vreest terecht te komen na overdracht aan Bulgarije. Die gevreesde omstandigheden zijn hiervoor al beoordeeld in het kader van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [11] Eiser heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij afhankelijk is van zijn broers en zus of dat hij in Nederland onder specialistische behandeling staat. [12] Zoals hiervoor is overwogen is niet aannemelijk dat eiser in Bulgarije geen toegang kan krijgen tot medische zorg.
7.2.
Deze beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep slaagt niet. De staatssecretaris hoefde de aanvraag van eiser niet in behandeling te nemen. Er is geen aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Sibma, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.C. ten Hoopen, griffier. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 18, eerste lid, onder b van de Dublinverordening.
3.Uitspraken van de Afdeling van 16 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3133 en ECLI:NL:RVS:2023:3134).
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 4 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2169) en 7 april 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:1028).
5.Zie voetnoot 3.
6.Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, 6 juli 2023, r.o. 12.2 (ECLI:NL:RBDHA:2023:9791).
7.Uitspraak van de Afdeling van 13 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3796).
8.Uitspraak van de Afdeling van 16 oktober 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3806).
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 18 december 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:4719) en de uitspraak van deze zittingsplaats van 4 december 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:18784).
10.Zie artikel 17 van de Dublinverordening en het beleid, neergelegd in paragraaf C2/5 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
11.Zie de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:891.
12.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2129.