ECLI:NL:RBDHA:2024:10293

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2024
Publicatiedatum
4 juli 2024
Zaaknummer
NL24.18960
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Bulgarije en afhankelijkheidsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 3 juli 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiser, een Syrische nationaliteit, zijn asielaanvraag in Nederland indiende op 2 december 2023. De Minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag, gezien het feit dat eiser eerder in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet in behandeling is genomen en dat er redenen zijn om de aanvraag alsnog te beoordelen op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft de beroepsgronden van eiser beoordeeld, waaronder het interstatelijk vertrouwensbeginsel en de afhankelijkheidsrelatie met zijn broertje die in Nederland verblijft. Eiser heeft documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn claims, maar de rechtbank oordeelt dat hij niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht heeft geoordeeld dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te worden genomen en dat het beroep ongegrond is.

De rechtbank heeft ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel verworpen, omdat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met de zaken waar hij naar verwees. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18960

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. F. Ben-Saddek),
en
de Minister van Asiel en Migratie,daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Kowsari).

Procesverloop

Bij besluit van 30 april 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op de grond dat Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser n verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2002 en de Syrische nationaliteit te hebben. Eiser heeft op 2 december 2023 asiel aangevraagd in Nederland.
2. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw. [1] Volgens verweerder zijn de autoriteiten van Bulgarije verantwoordelijk voor de behandeling van de asielaanvraag, omdat eiser op 18 oktober 2023 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft daarom op 25 januari 2024 een verzoek om terugname gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. [2] Op 30 januari 2024 hebben de autoriteiten van Bulgarije dit verzoek geaccepteerd.
3. Eiser voert daartegen aan dat zijn asielaanvraag ten onrechte niet behandeling is genomen. Ten aanzien van Bulgarije kan niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel uitgegaan worden gelet op wat hij heeft meegemaakt in Bulgarije. Verder is eiser niet zorgvuldig gehoord door verweerder, omdat tijdens het gehoor onvoldoende is doorgevraagd. Pas als verweerder voldoende informatie heeft over de ervaringen van eiser in Bulgarije kan verweerder toetsen of er redenen zijn om de asielaanvraag van eiser alsnog in behandeling te nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser beroept zich ter onderbouwing daarvan op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 22 januari 2024. [3] Verder voert eiser aan dat zijn broertje in Nederland verblijft. Eiser is voor hem verantwoordelijk. Eiser beroept zich daarom op artikel 9 en 10 van de Dublinverordening. Daarnaast is zijn broertje afhankelijk van hem zodat ook een beroep op artikel 16 van de Dublinverordening dient te slagen. Ter onderbouwing daarvan verwijst eiser naar twee uitspraken van zittingsplaats Zwolle van 15 maart 2024 [4] en zittingsplaats Amsterdam van 15 februari 2024. [5] Eiser meent dat hij de familierechtelijke relatie tussen hem en zijn broertje wel aannemelijk heeft gemaakt. Ter onderbouwing daarvan heeft hij de COA-passen van hem en zijn broertje overgelegd. Ook heeft eiser kleurenscans van zijn Syrische paspoort en identiteitskaart overgelegd, alsmede bewijs van de telefooncontacten met zijn broertje en een foto van een uittreksel van het familieregister met vertaling. Voorts voert eiser aan dat verweerder het belang van het kind niet kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. Ook daarom had verweerder eisers asielaanvraag alsnog in behandeling moeten nemen op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Hij verwijst daarbij naar een uitspaak van zittingsplaats Arnhem van 16 februari 2024. [6] Tot slot beroept eiser zich op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht van 4 juli 2023. [7] Ten onrechte stelt verweerder zich op het standpunt dat eiser daar geen geslaagd beroep op kan doen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
4. Verweerder mag in beginsel ten aanzien van Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is door de Afdeling [8] geoordeeld in haar uitspraken van 16 augustus 2023 [9] en in meerdere recente uitspraken bevestigd. [10] Eiser moet aannemelijk maken dat in zijn geval niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid. [11] Eiser is daarin niet geslaagd.
5. De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanknopingspunten om van de uitspraken van de Afdeling af te wijken. Dat eiser stelt dat hij problemen heeft gekregen toen hij Bulgarije inreisde, betekent niet dat hij als Dublinterugkeerder niet volgens de regels zal worden behandeld. Dat volgt ook uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [12] De beroepsgrond van eiser dat hij niet zorgvuldig is gehoord, slaagt niet. Verweerder heeft in het aanmeldgehoor van 11 december 2023 voldoende vragen gesteld over eisers ervaringen in Bulgarije. Bovendien heeft eiser in de zienswijze of zijn beroepsgronden geen andere informatie naar voren gebracht die eiser tijdens het aanmeldgehoor naar voren had willen brengen.
Afhankelijkheids- en familierelatie
6. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening zorgen de lidstaten er voor dat de vreemdeling kan blijven bij of wordt verenigd met een kind, broer of zus, of ouder, als sprake is van een afhankelijkheidsrelatie, zoals zwangerschap, een pasgeboren kind, een ernstige ziekte, een zware handicap of hoge leeftijd. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat het aan de vreemdeling is om met stukken aannemelijk te maken dat sprake is van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16.
7. Verweerder heeft in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd overwogen dat niet is gebleken van een afhankelijkheidsrelatie zoals bedoeld in artikel 16 van de Dublinverordening tussen eiser en zijn gestelde broertje. De overgelegde documenten maken dit niet anders. Het beroep van eiser op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 11 maart 2024 [13] leidt ook niet tot een ander oordeel. Het is immers in de eerste plaats aan eiser om de familieband met zijn broertje te onderbouwen. Bovendien geldt dat, zelfs als ervan uit moet worden gegaan dat tussen eiser en zijn broertje een familierechtelijke relatie bestaat, niet is gebleken dat eiser vanwege een medische situatie volledig afhankelijk is van zorg van derden en dat enkel zijn broertje deze zorg zouden kunnen verlenen. De enkele stelling dat eiser en zijn broertje elkaar op emotioneel vlak ondersteunen, is onvoldoende om afhankelijkheid als bedoeld in deze bepaling aan te nemen. Niet is gebleken dat zijn gestelde broertje zich niet zonder eiser staande kan houden. Het beroep op artikel 16 van de Dublinverordening treft dan ook geen doel.
8. De rechtbank overweegt verder dat ook indien verweerder uitgaat van de familierechtelijke relatie tussen eiser en zijn gestelde broertje, dat niet leidt tot een ander oordeel. Eiser en zijn gestelde broertje voldoen immers niet aan de definitie van 'gezinslid' als bedoeld in artikel 2, onder g, van de Dublinverordening, nu eisers gestelde broertje geen verblijfsvergunning in Nederland heeft zodat hij niet 'wettig' in Nederland verblijft zoals artikel 9, 10 en 16 van de Dublinverordening wel vereisen.
Artikel 17 van de Dublinverordening
9. Verder heeft verweerder voldoende gemotiveerd geen aanleiding gezien om de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.. Hoewel het voorstelbaar is dat eiser en zijn gestelde broertje graag dichtbij elkaar willen wonen in Nederland, is dit op zichzelf geen bijzondere, individuele omstandigheid op, op grond waarvan verweerder had moeten aannemen dat overdracht leidt tot onevenredige hardheid. Het beroep van eiser op de uitspraken van zittingsplaats Amsterdam en Zwolle leidt niet tot een ander oordeel omdat in die zaak relevante medische informatie was overgelegd die dateerde van na het bestreden besluit en verweerder deze informatie nog niet had betrokken bij zijn beoordeling. Bovendien ging het daar om minderjarige gezinsleden. Dat is in de zaak van eiser niet aan de orde.
Gelijkheidsbeginsel
10. De rechtbank is tot slot van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel evenmin slaagt. Anders dan in de zaak waar eiser zich op beroept staat de familieband tussen eiser en zijn gestelde broertje niet vast. Daarnaast heeft verweerder erop kunnen wijzen dat ten aanzien van eisers gestelde broer geen sprake is van een Eurodac-treffer waaruit zou kunnen worden afgeleid dat hij een asielaanvraag heeft gedaan in Bulgarije. Alleen al daarom is geen sprake van een gelijke situatie.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2024 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde
publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
8.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
10.Zie bij voorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 8 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3424, 11 september 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3434, 13 oktober 2023 ECLI:NL:RVS:2023:3796, 16 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3806, 29 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:870, 18 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1096 en 22 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1195.
11.Zie hiervoor het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) in de zaak Jawo van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
12.Zie bijvoorbeeld het arrest van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934.