ECLI:NL:RVS:2023:3025

Raad van State

Datum uitspraak
7 augustus 2023
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
202206943/1/V3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen inbewaringstelling van vreemdeling door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een vreemdeling tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 29 november 2022 het beroep van de vreemdeling tegen zijn inbewaringstelling ongegrond verklaarde. De vreemdeling was op 9 november 2022 in bewaring gesteld door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet verplicht was om voorafgaand aan de inbewaringstelling een uittreksel uit de Justitiële Documentatie op te vragen. Dit uittreksel is enkel relevant voor de beoordeling van de uitzetting, niet voor de inbewaringstelling zelf. De vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. S.T.V. Le, stelde hoger beroep in tegen deze uitspraak.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De rechters oordeelden dat de staatssecretaris in dit geval niet onzorgvuldig had gehandeld door geen uittreksel op te vragen, hoewel het wel wenselijk kan zijn in situaties waarin de vreemdeling in strafrechtelijke detentie zit en er een uitzettingsdatum bekend is. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen sprake was van een onzorgvuldige voorbereiding van de inbewaringstelling. Het hoger beroep van de vreemdeling werd ongegrond verklaard, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De staatssecretaris werd niet veroordeeld tot het vergoeden van proceskosten.

Uitspraak

202206943/1/V3.
Datum uitspraak: 7 augustus 2023
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, van 29 november 2022 in zaak nr. NL22.23605 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.
Procesverloop
Bij besluit van 9 november 2022 heeft de staatssecretaris de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 29 november 2022 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.T.V. Le, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Overwegingen
1.       Anders dan de vreemdeling in zijn enige grief heeft aangevoerd, hoeft de staatssecretaris niet voorafgaand aan de inbewaringstelling een uittreksel uit de Justitiële Documentatie op te vragen. Het opvragen van een dergelijk uittreksel is bedoeld om te beoordelen of vastgesteld moet worden dat het Openbaar Ministerie (of, zoals sinds 1 april 2023 ook in paragraaf A3/6.3 van de Vc 2000 is opgenomen, het CJIB) geen bezwaar heeft tegen de uitzetting. Zoals volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 8 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5037, onder 2.2.3, is het ontbreken van bezwaar bij het Openbaar Ministerie als voorwaarde gesteld voor uitzetting, niet voor inbewaringstelling. Het opvragen van een uittreksel uit de Justitiële Documentatie is dus ook een handeling in het kader van de (feitelijke) uitzetting of overdracht en daarom in beginsel niet vereist voorafgaand aan de inbewaringstelling.
1.1.    Het voorgaande neemt niet weg dat uit het oogpunt van voortvarend handelen van de staatssecretaris kan worden verlangd dat hij wel voorafgaand aan de inbewaringstelling een uittreksel uit de Justitiële Documentatie opvraagt en zo nodig contact met het Openbaar Ministerie opneemt, in het geval de vreemdeling in strafrechtelijke detentie zit, aansluitend op de strafrechtelijke detentie in vreemdelingenbewaring zal worden geplaatst en de uitzettings- of overdrachtsdatum bekend is. Dit komt overeen met het oordeel van de Afdeling in haar uitspraken van 20 december 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3820, en 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1504. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van een onzorgvuldige voorbereiding van de inbewaringstelling. Het voorgaande laat onverlet dat de staatssecretaris in alle gevallen na de inbewaringstelling voortvarend moet handelen, dus ook met het eventueel opvragen van een uittreksel.
1.2.    De grief faalt.
2.       Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De staatssecretaris hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, griffier.
w.g. Sevenster
voorzitter
w.g. Dallinga
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2023
18-981