ECLI:NL:RVS:2021:1192
Raad van State
- Hoger beroep
- C.M. Wissels
- J.Th. Drop
- B. Meijer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf door staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vreemdeling, die samen met haar minderjarige kind, een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf had ingediend. Deze aanvraag werd op 4 december 2019 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De vreemdeling maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar dit bezwaar werd op 19 mei 2020 ongegrond verklaard. Vervolgens heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 3 december 2020 het beroep van de vreemdeling tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard. De vreemdeling, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J. Ruijs, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
De Raad van State heeft in zijn uitspraak van 9 juni 2021 geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de staatssecretaris niet verplicht was om de vreemdeling te horen over haar bezwaar. De vreemdeling had in haar bezwaarschrift voldoende persoonlijke en bijzondere omstandigheden aangevoerd die de staatssecretaris hadden moeten aanzetten tot een hoorzitting. De Raad van State concludeert dat de rechtbank een onjuiste conclusie heeft getrokken over de hoorplicht in bezwaar.
Het hoger beroep is gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het besluit van de staatssecretaris van 19 mei 2020 is ook vernietigd. De staatssecretaris is veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de vreemdeling, die in totaal € 1.602,00 bedragen, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 9 juni 2021.