ECLI:NL:RBDHA:2021:9733

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2021
Publicatiedatum
2 september 2021
Zaaknummer
AWB 21/2185
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering machtiging tot voorlopig verblijf voor pleegkinderen met onaanvaardbare toekomst in land van herkomst

In deze zaak hebben twee tweelingzussen, geboren in 2011 en van Iraanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de weigering van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen. De staatssecretaris had eerder hun aanvraag afgewezen, met de motivering dat er geen aanvaardbare toekomst voor hen zou zijn in Iran. De zussen zijn opgegroeid bij hun grootmoeder, die in 2019 is overleden, en verblijven sindsdien bij hun tante en pleegmoeder, referente, in Turkije. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom er geen hechte persoonlijke banden zouden zijn tussen de zussen en referente, en dat de hoorplicht in de bezwaarfase is geschonden. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris opnieuw moet beslissen op het bezwaar van de zussen, met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van de zussen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/2185

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres 1], V-nummer: [v-nummer eiseres 1] , eiseres 1

[naam eiseres 2], V-nummer: [v-nummer 2], eiseres 2
hierna tezamen: eiseressen
(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J.F.M. van Raak).

Procesverloop

Bij besluit van 18 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen de weigering om hen een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) te verlenen kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 12 augustus 2021. Eiseressen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig [referente] (referente), de echtgenoot van referente, een nicht van referente en M.A. Gardezy (tolk).

Overwegingen

1. Eiseressen zijn tweelingzussen en zijn geboren op [geboortedatum eiseressen] 2011. Zij bezitten beiden de Iraanse nationaliteit. Referente, die de Nederlandse nationaliteit bezit, is de tante en pleegmoeder van eiseressen. Ten behoeve van het verblijf van eiseressen in Nederland heeft referente een mvv voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aangevraagd. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 2 oktober 2020 (het primaire besluit) afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseressen tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder overwogen dat uit de overgelegde stukken niet is gebleken dat voor eiseressen geen aanvaardbare toekomst is weggelegd in het land van herkomst. Er is namelijk geen sprake van zodanige omstandigheden dat eiseressen niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kunnen worden verzorgd. In dit kader wijst verweerder erop dat eiseressen niet hebben onderbouwd dat hun biologische moeder, hun tante [naam tante] en de echtgenoot van hun overleden grootmoeder, [echtgenoot overleden moeder], niet in staat zijn om voor hen te zorgen. Ook hebben eiseressen niet onderbouwd dat er geen andere bloed- en aanverwanten zijn die voor hen kunnen zorgen. Verweerder acht de afwijzing van de aanvraag niet in strijd met artikel 8 van het EVRM [1] , omdat niet is gebleken van hechte persoonlijke banden tussen eiseressen en referente.
3. Eiseressen kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit en voeren daartegen het volgende aan. Eiseressen zijn opgegroeid bij hun grootmoeder, omdat hun vader is overleden voorafgaand aan hun geboorte en hun moeder direct na de geboorte afstand van hen heeft gedaan. De grootmoeder van eiseressen is in 2019 overleden. Sindsdien verblijft referente met eiseressen in Turkije om hen te kunnen verzorgen. Daarmee laat referente haar eigen gezin in Nederland gedwongen achter. Referente heeft de voogdij over eiseressen en zij is dan ook wettelijk verantwoordelijk voor de kinderen. Eiseressen voeren aan dat geen andere familieleden bereid zijn om voor hen te zorgen. Zij wijzen erop dat hun moeder hen heeft afgestaan na de geboorte, hun tante [naam tante] een jong meisje is met psychische klachten en dat zij geen biologische band hebben met [echtgenoot overleden moeder], die bovendien heeft aangegeven niet te willen zorgen voor eiseressen. Eiseressen stellen dan ook te voldoen aan de voorwaarden die op de website van verweerder zijn vermeld voor een verblijfsvergunning voor pleegkinderen. Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom er geen sprake is van hechte persoonlijke banden tussen eiseressen en referente, nu referente al anderhalf jaar verantwoordelijk is voor de dagelijkse zorg van eiseressen. Eiseressen hebben een document van een Turkse psychiater overgelegd, waaruit blijkt dat te verwachten is dat zich negatieve psychologische effecten zouden kunnen voordoen indien het samenzijn van eiseressen en referente wordt verbroken. Verder zijn er objectieve belemmeringen voor eiseressen om in Iran te verblijven, omdat zij christenen zijn en gelet op hun leeftijd kunnen worden uitgehuwelijkt. Tot slot voeren zij aan dat verweerder ten onrechte heeft afgezien van het horen in bezwaar.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Geen aanvaardbare toekomst in het land van herkomst
4. Ingevolge artikel 3.28, eerste lid, van het Vb [2] kan de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, als bedoeld in artikel 14 van de Vw [3] , onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid worden verleend aan de minderjarige vreemdeling:
a. die als pleegkind in Nederland wil verblijven in het gezin van één of meer Nederlanders of vreemdelingen met rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw; en
b. die naar het oordeel van de minister in het land van herkomst geen aanvaardbare toekomst heeft.
5. Paragraaf B7/3.7.1 van de Vc [4] vermeldt, voor zover thans van belang, dat de IND aanneemt dat voor het kind geen aanvaardbare toekomst, als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb is weggelegd in het land van herkomst, als sprake is van zodanige omstandigheden, dat het kind niet of bezwaarlijk door in het land van herkomst wonende naaste bloed- of aanverwanten kan worden verzorgd. De IND neemt niet aan dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst als bedoeld in artikel 3.28, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb als het kind verblijft bij zijn ouders in minder welvarende omstandigheden, voor zover die omstandigheden ter plaatse als normaal zijn te beschouwen.
6. Ten aanzien van de moeder van eiseressen heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is gebleken dat zij niet in staat is om eiseressen te verzorgen. Uit de door eiseressen overgelegde voogdijbeschikking volgt dat referente op 21 juli 2019 de voogdij heeft gekregen over eiseressen. Uit zowel deze voogdijbeschikking als de bevestiging van de legalisatie van dit document blijkt dat de moeder van eiseressen niet beschikbaar is om voor hen te zorgen. Het standpunt van verweerder dat toch niet is gebleken dat zij niet in staat is om eiseressen te verzorgen, volgt de rechtbank daarom niet. Ook ten aanzien van tante [naam tante] heeft verweerder niet in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is gebleken dat zij niet in staat is om eiseressen te verzorgen. Gelet op haar leeftijd – 19 jaar oud – heeft verweerder ten onrechte overwogen dat zij de verzorging van de inmiddels 10-jarige eiseressen op zich zou kunnen nemen. Uit de verklaringen van referente volgt verder dat [naam tante] niet meer bij [echtgenoot overleden moeder] woont, maar dat zij bij referente in Turkije verblijft. Om die reden kan de overweging in het bestreden besluit dat [naam tante] en [echtgenoot overleden moeder] elkaar kunnen helpen bij de verzorging van eiseressen niet langer standhouden. Verweerder heeft echter wel in redelijkheid kunnen overwegen dat niet is aangetoond dat de [echtgenoot overleden moeder] niet in staat is om voor hen te zorgen. Uit de verklaringen van referente volgt dat eiseressen sinds hun geboorte bij hun grootmoeder en [echtgenoot overleden moeder] hebben gewoond en bij hen zijn opgegroeid. In de afstandsverklaring die door [echtgenoot overleden moeder] is afgelegd, is opgenomen dat hij heeft verklaard geen band met eiseressen te hebben en dat hij geen bezwaar heeft tegen de emigratie van eiseressen. Anders dan eiseressen betogen, heeft verweerder kunnen overwegen dat hieruit niet blijkt dat [echtgenoot overleden moeder] niet in staat is om de zorg op zich te nemen. Dat referente de voogd is van eiseressen, maakt dat niet anders. Uit de overgelegde voogdijbeschikking blijkt alleen dat referente in staat is om voor eiseressen te zorgen en niet dat niemand anders voor hen zouden kunnen zorgen.
7. Nu niet is gebleken dat eiseressen niet of bezwaarlijk kunnen worden verzorgd door [echtgenoot overleden moeder], heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat sprake is van een onaanvaardbare toekomst voor eiseressen in hun land van herkomst.
Hechte persoonlijke banden
8. Volgens onderdeel B7/3.8.1 van de Vc neemt de IND familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen een minderjarig kind en zijn of haar pleegouder dan wel tante, indien uit de feiten en omstandigheden volgt dat daadwerkelijk sprake is van hechte persoonlijke banden.
9. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseressen niet hebben aangetoond dat sprake is van hechte persoonlijke banden tussen referente en hen. Daartoe heeft verweerder overwogen dat niet met stukken is onderbouwd op welke manier invulling is gegeven aan de relatie in het verleden. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat enkel de omstandigheid dat referente al anderhalf jaar met eiseressen in Turkije verblijft in afwachting van de aanvraag, nog niet betekent dat reeds hierom sprake is van een hechte persoonlijke band.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hiermee onvoldoende gemotiveerd dat ten tijde van het bestreden besluit geen sprake was van hechte persoonlijke banden tussen eiseressen en referente en daarmee ook geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Daartoe is redengevend dat verweerder verschillende door eiseressen en referente aangevoerde omstandigheden niet kenbaar heeft betrokken bij zijn beoordeling. Zo heeft referente verklaard, en onderbouwd met een voogdijbeschikking, dat zij de voogdij over eiseressen heeft. Daarnaast heeft referente verklaard dat zij haar echtgenoot en dochter in Nederland heeft moeten achterlaten om voor eiseressen in Turkije te kunnen zorgen. Ook heeft referente verklaard dat eiseressen afhankelijk van haar zijn en dat zij sinds het overlijden van de grootmoeder in 2019 hun hoofdverzorger is. Dat referente in het verleden wellicht een minder hechte band had met eiseressen, doet niet af aan het feit dat deze banden door de bovenstaande omstandigheden geïntensiveerd zijn. Waarom deze gewijzigde omstandigheden sinds 2019 niet voldoende zijn om hechte banden aan te nemen, heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd.
11. Het beroep is reeds hierom gegrond.
Hoorplicht
12. Ingevolge artikel 7:2 van de Awb [5] vormt de hoorplicht een essentieel onderdeel
van de bezwaarschriftprocedure. Met toepassing van artikel 7:3 van de Awb kan van het horen slechts worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven, op voorhand geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit.
13. In dit geval heeft verweerder ten onrechte afgezien van het horen van eiseressen en/of referente. Gelet op het bovenstaande en wat eiseressen in de bezwaarfase over hun persoonlijke en bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd, kon namelijk niet op voorhand worden gezegd dat er redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat het bezwaar niet kon leiden tot een ander oordeel dan vervat in het primaire besluit. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 juni 2021 [6] .
Conclusie
14. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit wegens strijd met artikelen 3:2, 7:2 en 7:12 van de Awb. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. Verweerder zal worden opgedragen om opnieuw op het bezwaar van eiseressen te beslissen met inachtneming van deze uitspraak.
15. Er bestaat aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiseressen gemaakte proceskosten. Deze worden op grond van het Bpb [7] voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496 (bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op om een nieuw besluit op het bezwaar van eiseressen te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseressen tot een bedrag van € 1.496;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 181 aan eiseressen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, op 26 augustus 2021 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Verdrag tot de bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Vreemdelingenwet 2000.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.Algemene wet bestuursrecht.
7.Besluit proceskosten bestuursrecht.