ECLI:NL:RBDHA:2021:7541

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2021
Publicatiedatum
16 juli 2021
Zaaknummer
AWB 21/757
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de feitelijke gezinsband en afhankelijkheidsrelatie in het kader van een mvv-aanvraag voor nareis

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2021, betreft het een beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris ten onrechte heeft aangenomen dat het huwelijk van eiser automatisch leidde tot de verbreking van de gezinsband met zijn moeder, referente. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris eiser niet heeft gehoord over de aangevoerde omstandigheden die de afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente onderbouwen. Eiser, die 29 jaar oud is, heeft gesteld dat hij door zijn ontwikkelingsleeftijd en medische situatie nog steeds afhankelijk is van zijn moeder. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de gezinsband rekening moet houden met de specifieke omstandigheden van het geval en dat een huwelijk niet automatisch betekent dat de gezinsband verbroken is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen drie maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij eiser en referente gehoord moeten worden. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 21/757

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2021 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D.P.J. Cain),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.L. Metselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 23 oktober 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van referente tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) ten behoeve van eiser in het kader van nareis, afgewezen.
Bij besluit van 18 januari 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit (kennelijk) ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, referente en zijn zus. Als tolk is verschenen
M. Ghorani. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de [nationaliteit] nationaliteit. Bij besluit van 4 maart 2020 is aan referente een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Referente is de moeder van eiser. Zij heeft op 20 maart 2020 een aanvraag voor een mvv (nareis) ingediend voor eiser en haar dochter (de zus van eiser). Verweerder heeft de aanvraag voor de dochter van referente ingewilligd.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser afgewezen, omdat
de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente is verbroken en niet aannemelijk is gemaakt dat tussen eiser en referente sprake is van een meer dan gebruikelijke emotionele afhankelijkheid. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser negentwintig jaar is en derhalve niet meer onder het jongvolwassenbeleid valt. Om een feitelijke gezinsband aan te kunnen nemen, moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referente en eiser. Hoewel eiser altijd bij referente heeft gewoond, ook tijdens zijn huwelijk en na zijn scheiding, heeft eiser door een huwelijk aan te gaan een eigen gezin gevormd, waardoor de normale afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en referente is verbroken. Zodra deze normale afhankelijkheidsrelatie is verbroken, brengt een wijziging van de feitelijke situatie, zoals een scheiding, niet met zich mee dat het eiser opnieuw afhankelijk is van referente. Verweerder neemt namelijk geen herstel van de feitelijke gezinsband aan als deze eenmaal is verbroken. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de overgelegde medische stukken niet gebleken is in welke mate eiser zorg nodig heeft en dat hij daarvoor uitsluitend afhankelijk is van referente. Ook is niet gebleken dat eiser op het gebied van samenwoning dan wel op financieel gebied uitsluitend afhankelijk is van referente.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en het bezwaar van eiser kennelijk ongegrond verklaard.
4. Eiser kan zich niet met het bestreden besluit verenigen. Eiser betoogt in beroep
met zijn feitelijke en medische situatie voldoende te hebben aangetoond dat wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Indien meer informatie is gewenst, had verweerder eiser hierover middels een hoorzitting en/of gehoor op de ambassade moeten horen. Eiser heeft sinds het vertrek van referente uit Syrië verschillende keren suïcidale neigingen gehad. Door de inwilliging van de aanvraag van zijn zus bestaat het risico dat de suïcidale neigingen na haar vertrek uit Syrië weer de kop op steken. Ter onderbouwing van de medische situatie van eiser wordt verwezen naar de overgelegde verklaring van 9 januari 2021 en het vrijstellingsbesluit Leger en Gewapende Strijdkrachten van 31 augustus 2009.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. In paragraaf C2/4.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Feitelijke gezinsband
(…)
De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoorden en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. In deze paragraaf zijn de beleidsregels die toezien op de feitelijke gezinsband per gezinslid neergelegd.
De referent onderbouwt de feitelijke gezinsband met documenten en verklaringen conform paragraaf C2/4.1.2 Vc 2000. Als de referent de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen, moet de referent met aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen aantonen dat het gezinslid feitelijk behoort tot zijn gezin. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning en of de referent de gezinsleden heeft genoemd in de asielprocedure.
(…)
Meerderjarige kinderen
De IND neemt aan dat sprake is van gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM [1] , zie
paragraaf B7/3.8.1 Vc 2000, als het meerderjarige biologische kind feitelijk behoort tot het gezin.
Indien de vreemdeling en de referent de gestelde gezinssituatie niet aannemelijk maken, neemt de IND geen gezinsleven aan.
7. In paragraaf B7/3.2.1 van de Vc 2000 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

De IND neemt aan dat het kind feitelijk behoort en al in het buitenland behoorde tot het gezin van de referent, zoals bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb [2] , als tussen het kind en de referent sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM (zie B7/3.8.1).
(…)
De IND neemt in ieder geval niet aan dat een kind feitelijk behoort tot het gezin van de ouder(s), als bedoeld in artikel 3.14, aanhef en onder c, Vb als:
- het kind zelfstandig woont en in eigen onderhoud voorziet; of
- het kind een zelfstandig gezin vormt door het aangaan van een huwelijk of een relatie.
(…)
Herstel feitelijke gezinsband
De IND neemt herstel van de feitelijke gezinsband niet aan als deze eenmaal verbroken is geoordeeld.
8. In paragraaf B7/3.8.1. van de Vc 2000 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

De IND neemt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 EVRM aan tussen meerderjarigen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties).
De IND neemt familie- en gezinsleven aan als bedoeld in artikel 8 EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen, zonder dat sprake moet zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, uitsluitend als het meerderjarige kind:
- Jongvolwassen is;
- met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft;
- niet in zijn eigen onderhoud voorziet; en
- geen zelfstandig gezin heeft gevormd.
9. Het hiervoor weergegeven beleid is nader uitgewerkt in Werkinstructie 2020/16. De werkinstructie vermeldt over de definitie van jongvolwassenen het volgende:

Bij jongvolwassenen gaan we uit van meerderjarige kinderen in de leeftijd van 18 tot ongeveer 25 jaar. Hoe ouder het meerderjarige kind is, hoe eerder je kunt aannemen dat de meerderjarige in staat is om op eigen benen te staan. Dit betekent dat je een 25-jarig kind in beginsel niet beschouwt als jongvolwassene. Voor het aannemen van familie- of gezinsleven tussen ouder en een meerderjarig kind van 25 jaar of ouder beoordeel je of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, ook al woont het meerderjarige kind nog thuis en heeft het altijd in gezinsverband samengeleefd met de ouder. Het feit dat het kind nét geen jongvolwassene meer is, kan onderdeel uitmaken van de beoordeling van de bijzondere afhankelijkheidsrelatie.
10. De rechtbank stelt voorop dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (EHRM) en het daarop gebaseerde beleid geen harde leeftijdsgrens volgt tot wanneer een meerderjarige vreemdeling moet worden aangemerkt als jongvolwassene, maar dat de door de staatssecretaris gehanteerde leeftijdsgrens van ongeveer 25 jaar oud door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) niet onredelijk is bevonden. [3] De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 april 2020 [4] wel geoordeeld dat vanwege het feit dat uit de rechtspraak van het EHRM geen harde leeftijdsgrens volgt, de staatssecretaris bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet beoordelen of sprake is van een jongvolwassene.
11. De rechtbank stelt vast dat het bestreden besluit, evenals het primaire besluit, gemotiveerd is op basis van 1) de leeftijd van eiser van 29 jaar waardoor hij meerderjarig is en niet meer onder het jongvolwassenenbeleid valt en vervolgens 2) op het ontbreken van een feitelijke gezinsband waardoor geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. De rechtbank gaat hierna in op beide onderdelen van de motivering, te beginnen met het laatste onderdeel.
Is de feitelijke gezinsband verbroken?
12. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitelijke gezinsband tussen eiser en referente is verbroken vanwege het aangaan van een huwelijk. Als een meerderjarige in het huwelijk treedt wordt de feitelijke gezinsband altijd als verbroken beschouwd, los van de (overigens slechts gestelde niet onderbouwde) medische en feitelijke omstandigheden, aldus verweerder. Verweerder neemt geen herstel van de feitelijke gezinsband aan als deze eenmaal is verbroken.
13. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het aangaan van een huwelijk niet altijd zonder meer, dus ongeacht de omstandigheden, geacht kan worden een verbreking van de oorspronkelijke gezinsband in te houden. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van de Afdeling van 9 december 2019 [5] en 26 mei 2021 [6] over de contra-indicatie, in het in die zaken geldende beleid, ten aanzien van het criterium ‘het kind woont zelfstandig’. Uit die uitspraken volgt dat wanneer sprake is van een noodgedwongen vertrek, dit op zichzelf niet kan leiden tot conclusie dat het kind niet langer tot het gezin behoort. Naar analogie van de redenering in die uitspraken, kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer en zonder naar de omstandigheden van het geval te kijken, geoordeeld worden dat een huwelijk altijd leidt tot verbreking van de gezinsband.
14. Eiser heeft in dit verband gesteld dat zijn huwelijk (met een nicht) door zijn vader was opgedragen en dat dus sprake was van een gedwongen huwelijk, waarbij de parallel kan worden getrokken met voornoemde uitspraken over een gedwongen vertrek uit het gezin. Ook heeft eiser gesteld dat het huwelijk slechts enkele jaren heeft geduurd en dat uit het huwelijk geen kinderen zijn voortgekomen. Eiser heeft aangegeven dat hij niet kan werken en altijd thuis bij zijn ouders/referente is blijven wonen, ook tijdens en na zijn huwelijk, waardoor hij financieel en feitelijk altijd afhankelijk is geweest en nog steeds is van referente en zijn broers en zussen. Ook gezien de ‘ontwikkelingsleeftijd van een zestienjarige’ van eiser kan volgens eiser niet gesteld worden dat hij door het aangaan van een huwelijk een eigen gezin heeft gevormd.
Onder dergelijke omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer het uitgangspunt worden gehanteerd dat het aangegane en inmiddels beëindigde huwelijk betekent dat eiser een eigen, zelfstandig gezin heeft gesticht en dat daarmee de oorspronkelijke gezinsband is verbroken. Dit standpunt zal, wanneer deze omstandigheden door eiser voldoende worden aangetoond, daarom nader moeten worden gemotiveerd. Ingevolge het in de Vc 2000 neergelegde beleid gaat het er immers om dat het kind
een zelfstandig gezin heeft gevormd doorhet aangaan van een huwelijk of relatie. Met het enkel aangaan van een huwelijk, hoewel dit een zeer belangrijke indicatie is, hoeft niet in alle gevallen gegeven te zijn dat het kind daardoor een zelfstandig gezin heeft gevormd.
15. De rechtbank acht het door verweerder gehanteerde uitgangspunt dat een huwelijk altijd leidt tot verbreking van de gezinsband, gelet op het voorgaande, niet juist. Bovendien heeft verweerder altijd de mogelijkheid om in bijzondere gevallen af te wijken van het beleid, als dat gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Ook om die reden heeft verweerder de door eiser gestelde omstandigheden niet mogen negeren.
16. In het licht van hetgeen hiervoor is overwogen is van belang dat verweerder het bezwaar, waarin eiser het voorgaande ook al heeft aangevoerd, zonder eiser/referente daarover te horen, kennelijk ongegrond heeft verklaard. Hetgeen in bezwaar op dit punt is aangevoerd, had verweerder echter aanleiding moeten geven om eiser/referente te horen. Gelet op het voorgaande kan immers niet gezegd worden dat er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk was dat de gronden van het bezwaar niet tot een andersluidend besluit hadden kunnen leiden. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar de uitspraak van de Afdeling van 9 juni 2021. [7]
Gelet op de samenwerkingsplicht van verweerder, had verweerder op grond van de in bezwaar aangevoerde persoonlijke en bijzondere omstandigheden van eiser moeten doorvragen, zodat de ingenomen stellingen nader hadden kunnen worden onderbouwd. Hoewel referente in beroep is gehoord en ook in de beroepsprocedure geen nader bewijs heeft geleverd voor de ingenomen stellingen (anders dan de verklaringen van referente en haar dochter ter zitting), ziet de rechtbank hierin geen reden om het gebrek te passeren, nu door verweerders expliciete stellingname op dit punt ook geen ruimte is gegeven voor het inbrengen van nader bewijs. Verweerder heeft zich immers op het standpunt gesteld dat los van alle omstandigheden het aangaan van een huwelijk maakt dat de feitelijk gezinsband is verbroken. Van eiser kan dan niet worden verwacht dat veel inspanningen worden verricht om die omstandigheden desondanks nader te onderbouwen.
De leeftijd van eiser
17. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet onder het jongvolwassenbeleid valt, omdat eiser ten tijde van de aanvraag ruim meerderjarig was, te weten 29 jaar oud.
18. Eiser heeft in dit verband gesteld dat hij weliswaar 29 jaar oud is, maar slechts de ontwikkelingsleeftijd van een 16 jarige heeft. Ook heeft hij gesteld op financieel en sociaal gebied sterk afhankelijk te zijn van referente en dat hij niet kan werken. Ter zitting hebben referente en haar dochter aangegeven dat eiser niet zelfstandig kan functioneren en dat hij verzorging van zijn naasten nodig heeft, onder meer bij het eten. Ook hebben zij nogmaals gewezen op eisers suïcideneigingen, mede omdat hij niemand meer heeft in Syrië.
De rechtbank overweegt dat als deze stellingen voldoende aannemelijk gemaakt worden, dit voor verweerder aanleiding zou kunnen zijn om ‘more than emotional ties’ aan te nemen. Ook dit aspect moet daarom tijdens het horen in bezwaar nader aan orde komen, waarbij het aan eiser is om op deze punten voldoende bewijs te leveren. In dat kader is tevens van belang dat, zoals hiervoor onder 10 reeds is overwogen, er geen sprake is van een harde leeftijdsgrens tot wanneer een meerderjarige vreemdeling moet worden aangemerkt als jongvolwassene en dat bij vreemdelingen van ongeveer 25 jaar oud op basis van de specifieke omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld of sprake is van een jongvolwassene.
19. De rechtbank ziet gezien de voorgaande overwegingen voldoende grond om het beroep van eiser gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel. Met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen zal verweerder een nieuw besluit moeten nemen, waarbij de rechtbank verweerder opdraagt alvorens dat nieuwe besluit te nemen, eiser/referente te horen. Daarbij is het aan eiser om, in samenwerking met verweerder, nader bewijs te leveren van de gestelde omstandigheden over het huwelijk, het gedwongen karakter daarvan en de beëindiging daarvan toen referente (en vervolgens zijn zus) Syrië verliet, het al die tijd blijven inwonen bij het oorspronkelijke gezin, zijn financiële en sociale afhankelijkheid van dat gezin en zijn onvermogen om te kunnen werken en zich zelfstandig staande te kunnen houden. Aan de hand van het aangedragen bewijs zal verweerder de aangevoerde omstandigheden moeten meewegen en het besluit op dit punt van een draagkrachtige motivering moeten voorzien. Om verweerder voldoende tijd te geven om eiser/referente te horen en om eiser/referente voldoende tijd te geven om nader bewijs aan te leveren om de stellingen aannemelijk te maken, stelt de rechtbank een termijn van drie maanden waarbinnen het nieuwe besluit moet zijn genomen.
20. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1). Van andere voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
­ verklaart het beroep gegrond;
­ vernietigt het bestreden besluit;
­ draagt verweerder op binnen drie maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
­ veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van
J.M.M. Versteegh-Janssen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2021.
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: 16 juli 2021.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenbesluit 2000
3.zie de uitspraak van 16 november 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3761.