Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2020 (zaaknummer 25/1707);
- 2021 (zaaknummer 24/7995
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 24/7995 en 25/1707, waarin belanghebbende, een buitenlandse beleggingsinstelling uit het Verenigd Koninkrijk, beroep heeft aangetekend tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting door de inspecteur van de belastingdienst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, omdat belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de afdrachtvermindering niet in relevante zin afwijkt van de oude teruggaafregeling, maar de rechtbank heeft dit niet kunnen volgen. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting en dat belanghebbende ook geen recht heeft op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en ook geen vergoeding van proceskosten.