Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil en conclusies van partijen
4.Gronden
Fidelity Funds [2] overwoog het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) onder meer als volgt over de (mogelijke) samenhang van het Deense belastingstelsel:
Nederlandsedividendbelasting aan de fiscale beleggingsinstelling door een opvolgende heffing van
Nederlandsebelasting van de aandeelhouders dan wel houders van bewijzen van deelgerechtigdheid (hierna: aandeelhouders), in diezelfde instelling. In zoverre is het, anders dan belanghebbende kennelijk meent, niet onlogisch dat de Hoge Raad overweging 84 uit het arrest-
Fidelity Fundsheeft uitgelegd in die zin dat een teruggaaf van bronbelasting aan een niet-ingezeten beleggingsfonds een
Nederlandseheffing van de aandeelhouders) in dat fonds vergt met het oog op de samenhang van de Nederlandse belastingregeling voor fiscale beleggingsinstellingen.
in hun staat van vestigingzijn onderworpen bij uitdeling van dividenden aan hun aandeelhouders. Steun daarvoor zou kunnen worden gevonden in overweging 62 van hetzelfde arrest, waarin het HvJ overweegt:
Fidelity Funds), en overweging 84 uit dat arrest slechts de proportionaliteit van het gemaakte onderscheid betreft met het oog op het bereiken van die doelstelling van fiscale coherentie, lijkt te moeten worden geconcludeerd dan [hof: bedoeld is “dat”] het HvJ in overweging 84 doelt op een (vrijwillige) heffing van belasting door Denemarken ter zake van dividenduitdelingen door niet-ingezeten beleggingsinstellingen aan hun aandeelhouders.”
buitenlandsebelasting door middel van een belastingkrediet in mindering wordt gebracht op
binnenlandsebelasting ter zake van dividendinkomen, hoezeer de desbetreffende nationale wettelijke regeling ook uitging van een rechtstreeks verband tussen het belastingkrediet en
binnenlandsebelasting op winsten van de dividenduitkerende vennootschap. [8] Indachtig dat het HvJ voor maatregelen als de onderhavige teruggaveregeling de voorkoming van economisch dubbele belastingheffing als doelstelling heeft aangemerkt, [9] zou de overweging onder 4.3 ook zo kunnen worden uitgelegd dat een
buitenlandsebelasting ter zake van aandeelhoudersinkomen, gelet op die doelstelling, vanuit coherentieoogpunt equivalent wordt geacht aan een
binnenlandsebelasting ter zake van dergelijk inkomen.
door diezelfde lidstaatniet noodzakelijkerwijs gerechtvaardigd acht bij belastingregelingen als de onderhavige zou mede kunnen worden afgeleid uit zijn arrest in de zaak-
AllianzGI-Fonds AEVN, [10] waarin het HvJ specifiek ingaat op de mogelijkheid dat het desbetreffende Portugese belastingregime ten doel had de heffing van belasting op dividenden uitgekeerd door in Portugal gevestigde vennootschappen te verleggen naar de aandeelhouders van beleggingsinstellingen. Over de onmogelijkheid van heffing door Portugal van aan buiten Portugal woonachtige of gevestigde aandeelhouders in eveneens buiten Portugal gevestigde beleggingsinstellingen, welke onmogelijkheid zonder meer afbreuk doet aan de door de Hoge Raad gehuldigde coherentieuitleg, overweegt het HvJ als volgt:
door de lidstaat van vestigingvan die instelling.
Bundesfinanzhofin de zaak
L-Fund. [12] Aan de samenvatting van de desbetreffende prejudiciële verwijzing [13] kan het volgende worden ontleend:
Bundesfinanzhofde meerbedoelde overweging uit het
Fidelity-arrest uitlegt overeenkomstig de A-G bij het HvJ in de onder 4.11 bedoelde conclusie en dus anders dan de Hoge Raad.
Bundesfinanzhofinzake
L-Fund, betekent dat de onderhavige kwestie niet als een
acte claireof é
clairékan worden aangemerkt, omdat de benadering van de Hoge Raad kennelijk niet even evident is voor rechters in andere lidstaten. [14] Integendeel, bij de huidige stand van zaken bestaat het reële risico dat rechters in verschillende lidstaten het in de onderhavige context relevante Unierecht verschillend uitleggen, zo dat risico zich niet al heeft gemanifesteerd.
Nederlandsebelasting waaraan aandeelhouders in het niet-ingezeten beleggingsfonds zouden moeten worden onderworpen, ligt het volgens het hof bepaald niet in de rede dat het voor die handhaving noodzakelijk is dat Nederlandse (dividend)belasting of een vervangende betaling wordt berekend over de gehele voor dooruitdeling vatbare (wereld)winst van dat fonds. Nederland oefent immers alleen rechtsmacht uit over uit Nederland afkomstig dividendinkomen en niet over overig beleggingsinkomen dat het niet-ingezeten beleggingsfonds geniet. Anders gezegd, het niet-ingezeten beleggingsfonds is vanuit het oogpunt van de verkeersvrijheden slechts vergelijkbaar met in Nederland ingezeten beleggingsfondsen, voor zover het inkomen uit Nederlandse bron geniet. [15] Het hof vermag niet in te zien waarom een evenredige handhaving van de samenhang van de onderhavige belastingregeling zou vergen dat een rechtstreeks verband wordt gelegd tussen een teruggaaf van Nederlandse (dividend)belasting ter zake van inkomen uit (uitsluitend) Nederlandse bron en een vervangende heffing van Nederlandse belasting ter zake van inkomen uit zowel Nederlandse als niet-Nederlandse bronnen, welk laatstbedoeld inkomen zich buiten de Nederlandse fiscale rechtsmacht bevindt. Dit staat nog los van de complicaties die een dergelijke benadering kan oproepen vanuit internationaalbelastingrechtelijk (verdrags)perspectief, meer in het bijzonder het in veel belastingverdragen opgenomen verbod van extraterritoriale heffing. [16] Verder staat dit los van het feit dat die benadering teruggaafverzoeken als de onderhavige tot volstrekt theoretische verzoeken reduceren. Er kan volgens het hof geen rechtstreeks (coherentie)verband zijn tussen het voordeel van niet-heffing over door het beleggingsfonds ontvangen dividenden uit Nederlandse oorsprong en het nadeel van een vervangende heffing over meer dan datzelfde beleggingsinkomen. Wat het hof betreft, is het wat de nadelige kant van het coherentieverband van tweeën een: ofwel een Nederlandse heffing in verband met (niet meer dan) uit Nederland stammend beleggingsinkomen van het niet-ingezeten beleggingsfonds, ofwel een heffing in de lidstaat van vestiging van dat beleggingsfonds over de voor dooruitdeling vatbare (wereld)winst van dat fonds.
de factoten nadele van niet-ingezeten fondsen zoals belanghebbende, die aan vergelijkbare eisen in hun vestigingsstaat voldoen, maar doorgaans niet aan de afwijkende eisen van andere lidstaten, ook al zijn de respectieve voorwaarden in essentie vergelijkbaar. Het hof is dan ook van oordeel dat het tegenwerpen van belanghebbende van het vereiste van een naar Nederlandse maatstaven berekende dooruitdeling van winsten tot een (zonderonderscheid)belemmering van het recht op vrij kapitaalverkeer van belanghebbende zou leiden. [17]
5.Beslissing
bevestigtde uitspraak van de rechtbank.
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).