ECLI:NL:HR:2021:506
Hoge Raad
- Prejudiciële beslissing
- M.E. van Hilten
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- E.F. Faase
- Rechtspraak.nl
Prejudiciële beslissing inzake dividendbelasting en vrij verkeer van kapitaal voor buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen
Op 9 april 2021 heeft de Hoge Raad der Nederlanden een prejudiciële beslissing genomen in een zaak tussen [X] INC. te [Z], Verenigde Staten van Amerika, en de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen, die niet inhoudingsplichtig zijn voor de dividendbelasting, in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering zoals geregeld in artikel 11a van de Wet op de dividendbelasting 1965. De belanghebbende had verzocht om teruggaaf van dividendbelasting die was ingehouden op dividenden van Nederlandse vennootschappen voor de boekjaren 2006/2007 tot en met 2010/2011. De Inspecteur had deze verzoeken afgewezen, wat leidde tot een procedure bij de Rechtbank en vervolgens bij het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De Hoge Raad oordeelde dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen geen recht hebben op de afdrachtvermindering. Dit oordeel is gebaseerd op de overweging dat de afdrachtvermindering economisch wezenlijk verschilt van de teruggaafregeling. De Hoge Raad concludeerde dat de verschillen in fiscale behandeling tussen binnenlandse en buitenlandse beleggingsinstellingen niet in strijd zijn met het Europese recht, omdat de belastingregimes in de landen van vestiging van de buitenlandse instellingen bepalend zijn voor hun fiscale behandeling. De prejudiciële vragen 2 en 3 behoeven geen beantwoording, aangezien de eerste vraag ontkennend is beantwoord.