Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 juli 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2020 (zaaknummer 24/7731);
- 2021 (zaaknummer 24/7732);
- 2022 (zaaknummer 24/7733).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 juli 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Duitsland en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had beroep ingesteld tegen de afwijzing van verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2020, 2021 en 2022. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank concludeerde echter dat de Hoge Raad eerder had beslist dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank merkte op dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat het fbi-regime als selectieve maatregel kan worden aangemerkt, en concludeerde dat de uitvoering van rechtspraak niet kan worden aangemerkt als staatssteun. De beroepen van de belanghebbende werden ongegrond verklaard, en hij kreeg geen griffierecht of proceskosten vergoed.