ECLI:NL:RBZWB:2025:2733

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 mei 2025
Publicatiedatum
7 mei 2025
Zaaknummer
BRE 23/1381, 23/1382, 23/1385 en 23/1386
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van belastingaanslagen en immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 mei 2025, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor de jaren 2007 en 2009 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, evenals aanslagen voor de zorgverzekeringswet. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen en de rentebeschikkingen terecht zijn opgelegd, maar dat belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank concludeert dat de behandeling van de zaak veel langer heeft geduurd dan de redelijke termijn van twee jaar, en kent een schadevergoeding toe van € 1.375, verdeeld over de inspecteur en de Staat. De beroepen tegen de aanslagen blijven ongegrond, maar de rechtbank erkent de lange duur van de procedure als reden voor de schadevergoeding. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van belastingzaken en de gevolgen van vertraging voor de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/1381, 23/1382, 23/1385 en 23/1386

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 mei 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. R. Zilver),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid), de Staat.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 januari 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2007 en 2009 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 25.000. Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslagen heeft de inspecteur heffingsrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen). Ook heeft de inspecteur voor het jaar 2007 een verzuimboete opgelegd van € 1.134 (de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de jaren 2007 en 2009 aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) opgelegd naar een bijdrage-inkomen van € 25.000. Gelijktijdig met de vaststelling van deze aanslagen heeft de inspecteur belanghebbende heffingsrente in rekening gebracht (de rentebeschikkingen).
1.3.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de aanslagen IB/PVV en Zvw 2007 en 2009 en de rentebeschikkingen ongegrond verklaard. De inspecteur heeft het bezwaar tegen de verzuimboete bij de aanslag IB/PVV 2007 gegrond verklaard en de verzuimboete vernietigd.
1.4.
De inspecteur heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De inspecteur heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.
1.6.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, de gemachtigde, [persoon 1] , [persoon 2] en [persoon 3] . Namens de inspecteur is mr. [inspecteur] verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen en de rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen zijn opgelegd. Tevens beoordeelt de rechtbank of belanghebbende recht heeft op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen en de rentebeschikkingen terecht en tot juiste bedragen opgelegd. Belanghebbende heeft recht op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is een lid van de familie [familienaam] en de Roma-gemeenschap.
3.1.
Belanghebbende is voor de jaren 2007 en 2009 niet uitgenodigd tot het doen van aangiften IB/PVV.
3.2.
Belanghebbende heeft in de jaren 2007 en 2008 de volgende auto’s op haar naam gehad.
Datum aankoop
Merk en type auto
Nieuwprijs
16 januari 2007
Mercedes 200 SLK
€ 42.860
22 juni 2007
Mercedes 350 SL
€ 124.283
27 oktober 2008
VW Golf
Onbekend
3.3.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 december 2010 onder meer de aanslagen IB/PVV en Zvw 2007 en de verzuimboete aangekondigd en opgelegd. Tevens heeft de inspecteur heffingsrente in rekening gebracht. De aanslagen IB/PVV en Zvw 2009 heeft de inspecteur opgelegd op 12 december 2012.
3.4.
Voor de vaststelling van het inkomen uit werk en woning van € 25.000 per jaar heeft de inspecteur kasopstellingen gemaakt aan de hand van de uitgaven volgens de Nibud-normen, de uitgaven voor de auto’s (2007 en 2008) en contante opnamen en stortingen. Voor de jaren 2005 tot en met 2010 heeft de inspecteur de kasopstelling per jaar als volgt vastgesteld:
2005
2006
2007
2008
2009
2010
-/- € 380
€ 37.506
-/- € 94.108
-/- € 22.618
-/- € 9.430
-/- € 18.032
3.5.
In juni 2011 heeft de inspecteur belanghebbende om informatie verzocht. In zijn brief staat, voor zover thans van belang, het volgende:

Ik verzoek u antwoord te geven op de volgende vragen:
1 [belanghebbende] heeft sinds 1 januari 2005 een achttal auto’s aangekocht. Op dit moment heeft zij nog drie auto’s op naam staan, met kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] . Ik verzoek u ten aanzien van elk van deze auto’s de aankoopnota en betalingsbewijzen te overleggen en aan te geven hoe zij de aankoop van deze auto’s heeft gefinancierd.
De Mercedes met kenteken [kenteken 1] is aangekocht voor een bedrag van € 14.912 inclusief BPM. Dit bedrag zou grotendeels zijn betaald uit een uitkering van de Stichting Rechtsherstel Sinti en Roma ad. € 12.000. Ik verzoek u mij bewijsmiddelen toe te zenden van deze uitkering. Verder verzoek ik u aan te geven hoe het resterende bedrag van circa € 3.000 is gefinancierd.
De Mercedes met kenteken [kenteken 2] is volgens uw verklaring aangekocht voor een bedrag van € 69.000 inclusief BPM. Deze aankoop zou zijn gefinancierd met een renteloze lening van [organisatie] SEK 700.000. Omgerekend komt dit neer op een lening van circa € 74.000. Deze lening zou zijn verstrekt op 5 augustus 2004, terwijl de auto pas is gekocht op 22 juni 2007. Desondanks kom ik het bedrag van € 74.000 niet tegen op de door u verstrekte bankafschriften. Ik verzoek u aan te geven wat [belanghebbende] in tussentijd met het geld heeft gedaan.
Kunt u aangeven op welke wijze [belanghebbende] de lening van SEK 700.000 op enig moment denkt af te kunnen lossen?
2 Hoeveel geld kosten de hiervoor genoemde auto’s [belanghebbende] jaarlijks, bijvoorbeeld aan brandstof, verzekeringen, onderhoud en dergelijke? Ik verzoek u mij betalingsbewijzen toe te sturen van de verzekeringspremies en eventuele onderhoudskosten.
U verwijst uitsluitend naar de verzekeringspremie van de beide auto’s ad € 1.275 per jaar. Ik verzoek u voor de beide auto’s aan te geven wat de kosten zijn van brandstof, onderhoud, wegenbelasting en dergelijke. Ik verzoek u mij hiervan betalingsbewijzen toe te zenden.
3 Op 1 januari 2007 bedraagt het banksaldo van [belanghebbende] nihil. Op 1 januari 2008 bedraagt haar banksaldo € 9.526 en op 1 januari 2009 bedraagt haar banksaldo € 10.514. Ik verzoek u aan te geven hoe [belanghebbende] deze gelden heeft verkregen.
U geeft aan dat de echtgenoot van [belanghebbende] gelden zou storten op de bankrekening van [belanghebbende] . In de door u overgelegde bankafschriften kom ik geen overboekingen uit Zweden tegen. Ik verzoek u daarom bewijs te overleggen van deze stelling. Daarnaast verzoek ik u aan te geven hoe de inkomenspositie van [naam] in de periode 2005-2010 is.
4 [belanghebbende] heeft een minderjarig kind. Ik verzoek u aan te geven hoe zij in het levensonderhoud van haar kind voorziet.
U geeft aan dat door de gehele familie [familienaam] in het levensonderhoud van het kind van [belanghebbende] wordt voorzien. Ik neem aan dat dit betekent dat [belanghebbende] op haar beurt bijdraagt in de kosten van levensonderhoud van andere leden van de familie [familienaam] . Ik verzoek u aan te geven of dit correct is.
Ik verzoek u aan te geven (eventueel middels een schatting) hoeveel [belanghebbende] per maand of per jaar uitgeeft aan kosten voor levensonderhoud van haar eigen kind en andere kinderen binnen de familie (denk bijvoorbeeld aan eten en drinken, kleding, schoeisel, onderwijs, cadeautjes en dergelijke).
Aanvullende vragen
5 Bankafschriften [belanghebbende]
Uit de overgelegde bankafschriften van rekeningnummer [nummer] maak ik op dat [belanghebbende] met grote regelmaat contante stortingen ontvangt op haar bankrekening. Het betreft de volgende bedragen:
2005 € 3.570,60
2006 € 3.166,50
2007 € 13.542,75
2008 € 2.500
2009 € 318,50
2010 -
Totaal € 23.098,35
Ik verzoek u de herkomst van deze contante stortingen te verklaren.
3.6.
De inspecteur heeft ter zake van de heffing van IB/PVV over (onder meer) de jaren 2005, 2006, 2007 en 2009 aan belanghebbende een informatiebeschikking afgegeven. Hierin staat, voor zover hier van belang, het volgende:

Ik stel vast dat ik u meerdere keren heb gevraagd naar de herkomst van gelden, en dat u deze vraag heeft beantwoord door te stellen dat u deze gelden heeft geleend, alsmede dat u ten bewijze hiervan leningsovereenkomsten heeft overgelegd. Nu blijkt dat deze leningsovereenkomsten zijn vervalst, dient te worden geconcludeerd dat u mijn vragen bewust niet naar waarheid heeft beantwoord en dat u derhalve niet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan.
3.7.
Het hoger beroep van belanghebbende tegen de informatiebeschikking is door het Gerechtshof [1] ongegrond verklaard. Hierin is vastgesteld dat de informatiebeschikking betrekking heeft op de jaren 2005 tot en met 2010. Het beroep in cassatie van belanghebbende tegen dit oordeel is eveneens ongegrond verklaard. [2] In de procedure met betrekking tot de informatiebeschikking heeft belanghebbende niet verzocht om een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.8.
Een aantal leden van de familie [familienaam] zijn door het gerechtshof ’s-Hertogenbosch [3] strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer witwassen en valsheid in geschrifte.

Motivering

Vooraf
4. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om te oordelen over de aanslagen IB/PVV en Zvw 2007 alsmede de aanslagen IB/PVV en Zvw 2009 omdat (voor zover nodig) ervan kan worden uitgegaan dat in de gedane uitspraken op bezwaar ook afwijzende beslissingen ten aanzien van deze aanslagen besloten liggen. De inspecteur heeft zich achter dat uitgangspunt geschaard. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de betreffende aanslagen inhoudelijk te behandelen. Voor zover voor de laatstgenoemde aanslagen geen zaaknummers waren aangemaakt, is met belanghebbende ter zitting afgesproken dat de zaaknummers van de voorlopige aanslagen zullen worden aangemerkt als zaaknummers voor de definitieve aanslagen.
Aanslagen IB/PVV en Zvw 2007 en 2009
Omkering en verzwaring van de bewijslast
5. Niet in geschil is dat de informatiebeschikking onherroepelijk vaststaat en van toepassing is op de onderhavige jaren. Dit brengt mee dat ingevolge artikel 27e, eerste lid, van de AWR, de bewijslast dient te worden omgekeerd en verzwaard. De rechtbank acht dat ook passend aangezien geen nadere informatie is verstrekt. [4] In dat geval dient de rechtbank te beoordelen (i) of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur, en, zo ja, (ii) of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de belastingaanslag zoals die luidt na uitspraak op bezwaar, onjuist is.
Redelijke schatting?
5.1.
De inspecteur is bij zijn schatting ervan uitgegaan dat belanghebbende over inkomen moet hebben beschikt om de luxe auto’s te kopen, de contante stortingen op haar bankrekeningen te kunnen doen en de kosten van levensonderhoud te kunnen betalen. Dat acht de rechtbank, in het bijzonder gelet op de kasopstelling, de hoogte van uitgaven voor auto’s, en het gebrek aan concrete informatie van belanghebbende over hoe een en ander is gefinancierd, geen onredelijk uitgangspunt. Verder heeft de inspecteur de schatting van de voor de uitgaven benodigde inkomsten gespreid over de jaren 2005 tot en met 2010 omdat niet bekend is wanneer belanghebbende de inkomsten heeft ontvangen om deze uitgaven in de latere jaren te kunnen doen. Ook dat acht de rechtbank niet onredelijk. De omstandigheid dat de jaren 2005, 2006, 2008 en 2010 buiten deze procedure vallen, maakt dat niet anders. Dat betekent dat belanghebbende moet doen blijken dat de (navorderings)aanslagen te hoog zijn.
5.2.
Belanghebbende stelt in dat verband dat de aanslagen te hoog zijn. Ter onderbouwing daarvan voert belanghebbende enkel aan dat er ten onrechte inkomsten van derden aan haar zijn toegerekend. Ter zitting is namens belanghebbende nog aangevoerd dat het in de Roma-cultuur gebruikelijk is om met meerdere personen in een woning te wonen en dat dit de wijze is waarop zij in haar levensonderhoud heeft voorzien.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen zij heeft aangevoerd niet doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn. Belanghebbende heeft niet inzichtelijk gemaakt, laat staan doen blijken, welke inkomsten dan wel (delen van) bezittingen ten onrechte aan haar zijn toegerekend. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat de auto’s die op naam van belanghebbende staan en de stortingen die op de bankrekening van belanghebbende zijn gedaan ook aan belanghebbende toebehoren. Belanghebbende heeft verder niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd hoe zij de aankopen, uitgaven en stortingen in de onderhavige jaren heeft kunnen doen. Hetgeen zij in dat verband heeft aangevoerd is naar het oordeel van de rechtbank te weinig in het kader van de verzwaarde bewijslast die op belanghebbende rust.
5.4.
Het voorgaande betekent dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslagen IB/PVV 2007 en 2009 niet te hoog is vastgesteld. De beroepen tegen de aanslagen IB/PVV 2007 en 2009 zijn daarom ongegrond.
5.5.
Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat het belastbaar inkomen uit werk en woning bij de aanslagen IB/PVV 2007 en 2009 niet te hoog is vastgesteld, betekent dit dat ook het bijdrage-inkomen voor de aanslagen Zvw 2007 en 2009 niet te hoog is vastgesteld. Belanghebbende heeft tegen deze aanslagen overigens ook geen zelfstandige gronden aangevoerd. De beroepen betreffende die aanslagen zijn daarom ook ongegrond.
Heffingsrente
5.6.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente. Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de heffingsrentebeschikkingen. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de heffingsrente het bedrag van de aanslag volgt.
Immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
6. Belanghebbende maakt aanspraak op een immateriëleschadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
6.1.
Mede gelet op de beroepsgronden, hebben de zaken van belanghebbende in hoofdzaak betrekking op hetzelfde onderwerp als de zaken van overige leden van de familie [familienaam] . Nu de zaken bovendien in de beroepsfase (nagenoeg) gezamenlijk zijn behandeld, is dat aanleiding voor matiging van de hoogte van de vergoeding per half jaar. Gelet op het aantal gezamenlijk procederende belanghebbenden vermindert de rechtbank de vergoeding naar 25% van € 500. [5] De omstandigheid dat in de bezwaarfase de behandeling niet volledig gelijktijdig is geweest doet daar niet aan af. [6]
6.2.
Op grond van vaste jurisprudentie [7] geldt als uitgangspunt dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de berechting van een zaak in de bezwaar- en de beroepsfase niet binnen een redelijke termijn geschiedt, indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadat de termijn is aangevangen, uitspraak doet. De termijn vangt in beginsel aan op het moment waarop de inspecteur het bezwaarschrift ontvangt en eindigt op het moment waarop de rechter uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen.
6.3.
De inspecteur heeft het oudste bezwaarschrift op 4 januari 2011 ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt gedaan op 7 mei 2025, en dus afgerond, 173 maanden na de indiening van het bezwaarschrift. Daarmee heeft de behandeling tot aan de uitspraak van de rechtbank 149 maanden langer geduurd dan de 24 maanden die, in beginsel, als een redelijke termijn kunnen worden beschouwd voor behandeling in bezwaar en beroep.
6.4.
De rechtbank ziet aanleiding om de redelijke termijn met (afgerond) 88 maanden te verlengen in de bezwaarfase. [8] Deze verlenging betreft de periode van de behandeling van de procedure inzake de informatiebeschikking. [9] Belanghebbende heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat zij tijdens de behandeling van de procedure van de informatiebeschikking niet heeft verzocht om een immateriëleschadevergoeding. Voor een verdere verlenging van de redelijke termijn ziet de rechtbank geen aanleiding.
6.5.
Rekening houdende met voornoemde verlenging van de redelijke termijn met 88 maanden bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn 61 maanden. Dit leidt tot toekenning van een immateriële schadevergoeding van € 1.375. Deze komt voor 51/61e deel (€ 1.150) voor de rekening van de inspecteur en voor 10/61e deel (€ 225) voor rekening van de Staat.

Conclusie en gevolgen

7. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw 2007 en 2009 en de bijbehorende rentebeschikkingen in stand blijven.
7.1.
Omdat het verzoek om een immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van zijn proceskosten voor het indienen van dat verzoek. De rechtbank gaat er bij het vaststellen van de proceskostenvergoeding van uit dat de zaken van belanghebbende samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit. Deze zaken zijn immers (nagenoeg) gelijktijdig door de rechtbank behandeld en de werkzaamheden van de gemachtigde van belanghebbende konden in elk van deze zaken (nagenoeg) identiek zijn. Omdat het verzoek is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, kent de rechtbank voor deze rechtsbijstand 1 punt toe als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht, met een waarde van € 907, een wegingsfactor 0,25 [10] en een factor 1,5 voor samenhang, derhalve € 340,13. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet vergoed omdat het verzoek om een immateriëleschadevergoeding niet is gedaan vóór het arrest van de Hoge Raad van 31 mei 2024. [11] De inspecteur en de Staat moeten elk de helft van de proceskosten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.150;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 225;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 107,07 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • veroordeelt de Staat tot betaling van € 107,06 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. Bastiaansen, voorzitter, en mr. V.A. Burgers en mr. J.A. den Braber-Riemens, leden, in aanwezigheid van mr. A.S. Wiskerke-Hovanesian, griffier, op 7 mei 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 juni 2020, nr. 17/00494 (niet gepubliceerd).
2.Hoge Raad van 26 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:463.
3.Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 december 2010, parketnummer 20-000253-16 (niet gepubliceerd).
4.Vgl. Hoge Raad 9 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1150.
5.Vgl. Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2021:369.
6.Hoge Raad 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:154.
7.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
8.Vgl. Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.5.1.
9.Gerechtshof Amsterdam 29 september 2021, ECLI:NL:GHAMS:2021:3066.
10.Hoge Raad 10 november 2023, ECLI:NL:HR:2023:1526.
11.Hoge Raad 31 mei 2024, ECLI:NL:HR:2024:567.