Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2018 (zaaknummer 24/4670);
- 2019 (zaaknummer 24/4671).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 24/4670 en 24/4671, waarin belanghebbende, een buitenlandse beleggingsinstelling uit Duitsland, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2018 en 2019. De inspecteur van de belastingdienst had eerder op 17 april 2024 de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Tijdens de procedure heeft de rechtbank vastgesteld dat de inspecteur geen gebruik heeft gemaakt van zijn recht om op zitting te worden gehoord, en dat belanghebbende dit ook niet heeft gedaan. De rechtbank heeft vervolgens de argumenten van belanghebbende beoordeeld, die stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad die stellen dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op basis van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie te stellen en heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting kan ontvangen. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.