In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Luxemburg en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraak van de inspecteur van 31 januari 2024, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2008 tot en met 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, omdat de belanghebbende niet in aanmerking komt voor teruggaaf op basis van het Unierecht. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor tegemoetkomingen op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.