Op 3 maart 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken met zaaknummers 24/2500 tot en met 24/2502, waarin belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. dr. T.C. Gerverdinck, een beroepschrift had ingediend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst. De inspecteur had op 8 januari 2024 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015, 2016 en 2017 afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij zij zich baseerde op het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. Belanghebbende stelde dat zij vergelijkbaar was met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat zij recht had op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank oordeelde echter dat de Hoge Raad had beslist dat buiten Nederland gevestigde beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeerde dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestond en dat belanghebbende ook geen recht had op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen van belanghebbende werden ongegrond verklaard, en zij kreeg het griffierecht niet terug, noch een vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.