In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de teruggaaf van dividendbelasting. De belanghebbende, een buitenlandse entiteit, heeft beroep aangetekend tegen de beslissing van de inspecteur van de belastingdienst, die op 19 december 2023 de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2005 tot en met 2015 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij de rechtbank ingaat op de relevante wetgeving en jurisprudentie, waaronder het Unierecht. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan worden gelijkgesteld aan een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de gronden die door de belanghebbende zijn aangevoerd niet slagen. De rechtbank wijst erop dat de Hoge Raad in eerdere uitspraken heeft geoordeeld dat het vrije verkeer van kapitaal niet wordt belemmerd door het feit dat buitenlandse beleggingsinstellingen geen recht hebben op teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank concludeert dat de beroepen van de belanghebbende ongegrond zijn en dat er geen recht bestaat op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van rente. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.