In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025, met zaaknummers 23/10510, 23/12120 en 23/12121, heeft de rechtbank geoordeeld over de teruggaaf van dividendbelasting voor de jaren 2015, 2016 en 2017. De belanghebbende, een buitenlandse entiteit, had beroep aangetekend tegen de afwijzing van de inspecteur van de belastingdienst om teruggaaf van dividendbelasting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaaf heeft verleend, onder verwijzing naar het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling (fbi) en dat de afdrachtvermindering niet in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal. De rechtbank heeft ook overwogen dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat er geen recht op teruggaaf van dividendbelasting bestaat en dat de belanghebbende ook geen proceskostenvergoeding ontvangt.