Uitspraak
zaaknummers: BRE 23/9150 en 23/9151
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 maart 2025 in de zaken tussen
de inspecteur van de belastingdienst (de inspecteur).
Inleiding
- 2017 (zaaknummer 23/9150);
- 2018 (zaaknummer 23/9151).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 3 maart 2025 uitspraak gedaan in de zaken met de nummers 23/9150 en 23/9151, waarbij belanghebbende, een buitenlandse beleggingsinstelling uit Duitsland, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2017 en 2018. De inspecteur van de belastingdienst had eerder op 14 juli 2023 de bezwaren van belanghebbende afgewezen. Belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Hoge Raad, waarin is vastgesteld dat buitenlandse beleggingsinstellingen niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming op grond van de regeling van de afdrachtvermindering. De rechtbank concludeert dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit belanghebbende niet zou baten, omdat de teruggaaf niet hoger kan zijn dan de vervangende betaling die op die teruggaaf in mindering zou komen. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting en ook geen vergoeding van proceskosten ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.