ECLI:NL:RBZWB:2024:8684

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
16 december 2024
Zaaknummer
BRE 23/2647
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een naheffingsaanslag Bpm en de gevolgen voor de belastingplichtige

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de naheffingsaanslag Bpm beoordeeld. De inspecteur had een naheffingsaanslag van € 17.657 opgelegd, welke door de rechtbank werd getoetst aan de hand van de beroepsgronden van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag niet terecht was en vermindert deze tot € 13.458. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur onvoldoende rekening heeft gehouden met de historische nieuwprijs van de auto en de handelsinkoopwaarde. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat de auto een lagere waarde had door schade of omdat deze uit Amerika afkomstig was. De rechtbank wijst ook op de noodzaak voor de belastingplichtige om bewijs te leveren voor zijn claims over waardevermindering. Daarnaast wordt een schadevergoeding van € 500 toegekend aan de belanghebbende vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/2647

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2024 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 maart 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 17.657 (de naheffingsaanslag). Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur belastingrente in rekening gebracht van € 3.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 24 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur: mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . Van hetgeen op de zitting is besproken, is een proces-verbaal opgemaakt waarvan de rechtbank gelijktijdig met deze uitspraak een afschrift naar partijen heeft verzonden.
1.5.
De rechtbank heeft de uitspraaktermijn verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag aan belanghebbende is opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vermindert de naheffingsaanslag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende heeft een uit Duitsland afkomstig gebruikte personenauto van het merk en type Mercedes-Benz GLE 63 AMG S (hierna: de auto) doen registreren in het Nederlandse kentekenregister. De auto heeft als datum eerste toelating 29 januari 2016.
3.1.
Met het oog op de registratie in het kentekenregister heeft belanghebbende op 2 februari 2021 aangifte voor de Bpm gedaan. Volgens deze aangifte bedraagt de verschuldigde Bpm voor de auto € 9.206. Bij de aangifte is een expertiseverslag van Bol expertise (het expertiseverslag) gevoegd.
3.2.
In het expertiseverslag heeft de taxateur van belanghebbende onder meer de volgende gegevens over de auto vermeld: historische nieuwprijs € 207.094 en handelsinkoopwaarde (beschadigd) € 18.400 met als omschrijving ‘
Handelsinkoopwaarde (beschadigd) gebaseerd op de voornoemde referentievoertuigen onder aftrek van een gangbare marge bij importvoertuigen en een redelijk deel van de reparatiekosten.’
De taxateur heeft voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde (onbeschadigd) tot uitgangspunt genomen de koerslijstwaarde van XRay van € 35.815. De taxateur heeft de reparatiekosten op € 24.816,18 (inclusief btw) gecalculeerd.
3.3.
Namens de inspecteur is de auto door een medewerker van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) geïnspecteerd en getaxeerd. De bevindingen daarvan zijn in een rapport vastgelegd. Volgens DRZ bedragen de consumentenprijs, de netto-catalogusprijs (inclusief opties) en de laagst gevonden koerslijstwaarde (Eurotax XchangeNet) van de auto respectievelijk € 220.182, € 130.031 en € 59.357. De medewerker van DRZ heeft onder de bevindingen in het rapport aangegeven op welke onderdelen van de schadecalculatie van belanghebbende wordt afgeweken. Daarnaast heeft DRZ heeft de reparatiekosten inzake de schade aan de auto gecalculeerd op € 3.181,32 (inclusief btw) en de waardevermindering wegens schade bepaald op € 2.290 (72% van € 3.181).
3.4.
De inspecteur heeft bij kennisgeving van 3 juni 2022 aan belanghebbende medegedeeld een naheffingsaanslag Bpm op te gaan leggen uitgaande van de bevindingen van DRZ. Volgens de inspecteur is het opmerkelijk dat de taxateur van belanghebbende de algemene indruk van de auto ‘goed’ vindt en vervolgens een bedrag van € 24.816 aan schade heeft gecalculeerd. Daarnaast schrijft de inspecteur, voor zover belang:
“Tijdens de fysieke schouw heeft DRZ geconstateerd dat:
-
het interieur vervuild is;
-
er geen sprake is van schade aan onderdelen, dan wel dat er sprake is van gebruikssporen, behorend bij een auto met dezelfde leeftijd en kilometerstand, en daarom niet als schade kunnen worden aangemerkt;
-
onderdelen reeds vervangen en/of hersteld zijn;
-
onderdelen op basis van reparatielogica worden afgewezen.”
3.5.
Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is de inspecteur uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van de auto van € 57.067 (koerslijstwaarde van € 59.357 minus waardevermindering wegens schade van € 2.290). De historische nieuwprijs (€ 220.182) heeft de inspecteur eveneens ontleend aan het rapport van DRZ. Voor de bruto Bpm van de auto is de inspecteur uitgegaan van € 103.679, zoals die uit de aangifte van belanghebbende volgt.

Overwegingen

DRZ
4. Belanghebbende heeft gesteld dat de reden dat de taxateur van DRZ de schades aan de auto over het hoofd heeft gezien onder meer kan worden verklaard doordat hij niet deskundig is.
4.1.
De rechtbank overweegt als volgt. Het staat de inspecteur vrij zijn standpunt te onderbouwen op een wijze die hem goeddunkt, mits geen sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs of anderszins bewijs dat niet toelaatbaar is, wat hier niet het geval is. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om aan te nemen dat de medewerker van DRZ niet deskundig, onafhankelijk of objectief zou zijn. De rechtbank zal oordelen over het door beide partijen bijgebrachte bewijsmateriaal, op basis van haar keuze, weging en waardering van het bewijsmateriaal.
Schade
4.2.
Belanghebbende stelt primair dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd. Uit de schadecalculatie van Bol Expertise blijkt dat dat de auto meerdere gebreken heeft. Ook de kosten voor het maken van een nieuwe sleutel behoort tot een van deze gebreken. Daarnaast heeft de inspecteur ten onrechte geen rekening gehouden met een waardevermindering vanwege het ernstig schadeverleden van de auto. Ook is geen rekening gehouden met het gegeven dat de auto uit Amerika komt. Ter ondersteuning van zijn standpunt heeft belanghebbende een schermprint van een website (screenshot) verstrekt waarop een ernstig beschadigde auto te zien is.
4.3.
De inspecteur betwist het bedrag van de nog te betalen Bpm zoals belanghebbende die in zijn aangifte heeft aangegeven en heeft daartoe aangevoerd dat DRZ de auto heeft gecontroleerd en dat tijdens de controle de door belanghebbende opgesomde schadeposities slechts voor een deel zijn aangetroffen. Ten aanzien van de waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto heeft belanghebbende geen bewijs ingebracht. Verwijzing naar algemeenheden is onvoldoende, aldus de inspecteur. De aanschaf van een nieuwe sleutel valt niet onder de schade aan de auto. De taxateur van belanghebbende heeft de aanschaf van een nieuwe sleutel ook niet in zijn schadecalculatie opgenomen. Ook ziet de inspecteur geen aanleiding voor een vermindering van de waarde omdat de auto eerst in de VS is gebruikt en ook voor de Amerikaanse markt is geproduceerd.
4.4.
Een redelijke verdeling van de bewijslast brengt mee dat de belastingplichtige die stelt recht te hebben op een vermindering van belasting, de daarvoor benodigde feiten moet stellen en bij betwisting aannemelijk moet maken. De belastingplichtige die bij het vaststellen van de vermindering van bpm uitgaat van de handelsinkoopwaarde uit een koerslijst en stelt dat die handelsinkoopwaarde moet worden verminderd vanwege niet in deze koerslijst verwerkte beschadigingen aan de te registreren personenauto, draagt bij betwisting dan ook de last te bewijzen dat en in hoeverre beschadigingen een waardedaling ten opzichte van de uit die koerslijst volgende waarde tot gevolg hebben. [1]
4.5.
De rechtbank overweegt als volgt. De inspecteur heeft onweersproken gesteld dat de door belanghebbende opgesomde schadeposities deels al waren hersteld bij het tonen van de auto bij DRZ. Daarnaast heeft belanghebbende niets ingebracht tegen de door DRZ gecalculeerde reparatiekosten. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende door enkel te wijzen op het eigen taxatierapport niet aannemelijk heeft gemaakt dat de waardevermindering wegens schade aan de auto hoger is dan door DRZ is bepaald.
4.6.
Voor een waardevermindering wegens het schadeverleden, dient belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk te maken dat er ten tijde van de registratie een gelijksoortige, gebruikte personenauto met een vergelijkbaar schadeverleden in Nederland was geregistreerd en wat de waardeverminderende invloed van dat schadeverleden op de handelsinkoopwaarde werkelijk is geweest ten opzichte van gelijksoortige, gebruikte personenauto’s die toentertijd in Nederland waren geregistreerd en niet een dergelijk schadeverleden kennen. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit en/of een schatting in goede justitie is, anders dan waarvan belanghebbende uitgaat, daartoe niet voldoende. Deze bewijslast geldt eveneens voor het standpunt van belanghebbende dat de auto minder waard omdat deze afkomstig is uit Amerika. [2]
4.7.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende de waardevermindering wegens het schadeverleden van de auto niet aannemelijk heeft gemaakt. Een enkele screenshot van een zeer beschadigde auto zonder verder enige toelichting, acht de rechtbank onvoldoende. Immers, belanghebbende maakt hiermee slechts aannemelijk dat de auto op enig moment aanzienlijke schade heeft gehad. Daarmee is niet aannemelijk geworden in hoeverre die schade tot een blijvende waardevermindering heeft geleid. Dit geldt eveneens voor het standpunt van belanghebbende dat de auto minder waard is vanwege een ‘USA-uitvoering’
Switchen naar koerslijst Eurotaxglass’s
4.8.
Belanghebbende heeft (meer) subsidiair het standpunt ingenomen te willen switchen naar de koerslijstmethode zoals door de inspecteur in gehanteerd. De handelsinkoopwaarde van de auto moet dan worden vastgesteld op de koerslijstwaarde Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’ van in totaal 15%. DRZ heeft daarvoor een correctiefactor van in totaal 10% toegepast en dat is dus te laag. Volgens belanghebbende bedraagt de handelswaarde van de auto - na een correctie van 15% - € 56.269. Uitgaande van de historische nieuwprijs van € 261.016 en een bruto Bpm van € 103.679 dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot € 13.144, aldus belanghebbende.
4.9.
De inspecteur heeft aangevoerd dat de koerslijst van Eurotaxglass’s niet kan dienen, omdat de auto afkomstig is uit Amerika. Ook zijn de correctiefactoren niet te verklaren. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 15 november 2019 [3] slechts geoordeeld over de correctie ‘bijstelling dealersituatie’ (5%) en niet over de ‘bijstelling marksituatie’ (10%). Uit dat arrest blijkt dat niet alle correctiefactoren mogen worden toegepast. DRZ heeft de koerslijst van Eurotaxglass’s niet juist ingevuld en mag dus niet één op één op de auto van belanghebbende worden toegepast, aldus de inspecteur.
4.10.
De rechtbank verwerpt het standpunt van de inspecteur dat de koerslijst van Eurotaxglass’s niet kan worden gebruikt en overweegt daartoe als volgt. Het wijzigen van de afschrijvingsmethode naar de koerslijstmethode is toegestaan, mits voor de controle op de juistheid van deze nieuwe waarde geen fysieke opname van de auto vereist is. [4] Indien een historische uitdraai van de koerslijst aanwezig is, mag deze alsnog worden gebruikt, omdat een nieuwe fysieke opname in dat geval niet nodig is. De rechtbank stelt vast dat een historische uitdraai van de koerslijst Eurotaxglass’s tot de gedingstukken behoort en dat uit het rapport van DRZ blijkt dat DRZ deze koerslijst heeft beoordeeld voor de bepaling van de handelsinkoopwaarde van de auto. De rechtbank gaat daarom van die koerslijst uit nu DRZ deze koerslijst geschikt heeft bevonden voor de bepaling van de waarde en dat het referentievoertuig uit deze koerslijst als voldoende vergelijkbaar met de auto kan worden beschouwd. Ook in de kennisgeving van de naheffingsaanslag [5] heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat de koerslijst Eurotaxglass’s beter aansluit bij de auto om de waarde daarvan vast te stellen.
4.11.
Vervolgens ligt het op de weg van belanghebbende aannemelijk te maken dat met een hogere correctiefactor rekening dient te worden gehouden dan waarmee in de koerslijst van Eurotaxglass’s al rekening mee is gehouden. [6] Belanghebbende neemt immers het standpunt in dat de koerslijstwaarde lager moet zijn. [7] De rechtbank is van oordeel dat het enkele betoog van belanghebbende dat met een correctiefactor van 15% in plaats van 10% moet worden gerekend onvoldoende is. [8]
Historische bruto bpm
4.12.
In de aangifte is uitgegaan van een historische bruto bpm van de auto van € 103.679. De inspecteur is bij de bepaling van de verschuldigde bpm ook uitgegaan van € 103.679. Ook in de berekening van belanghebbende die op 17 september 2024 is ingediend, is uitgegaan van een historische bruto bpm van de auto van € 103.679. De rechtbank gaat dan ook uit van een historische bruto bpm van de auto van € 103.679.
Historische nieuwprijs auto
4.13.
Belanghebbende neemt het standpunt in dat de historische nieuwprijs moet worden berekend aan de hand van het wettelijke systeem uitgaande van de netto catalogusprijs zoals die door DRZ is bepaald (€ 130.031), te vermeerderen met btw en de historische bruto bpm van € 103.679. Alsdan bedraagt de nieuwprijs van de auto € 261.016. De rechtbank ziet, gelet op de arresten van de Hoge Raad van 23 december 2023 [9] , geen reden om belanghebbende daar niet in te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur onvoldoende gemotiveerd betwist dat de door belanghebbende subsidiair gestelde historische nieuwprijs onjuist is door enkel op zitting erop te wijzen dat de auto een voor de Amerikaanse markt geproduceerde auto is en daarmee verschilt van de auto die DRZ als uitgangspunt heeft genomen.
Handelsinkoopwaarde auto
4.14.
De rechtbank zal, gelet op wat hiervoor is overwogen uitgaan van een handelsinkoopwaarde van na schade € 57.057 voor de auto. Dit is ook de handelsinkoopwaarde waar de inspecteur van is uitgegaan bij het opleggen van de naheffingsaanslag (zie 3.5).
Naheffingsaanslag
4.15.
Aangezien van een hogere historische nieuwprijs voor de auto dient te worden uitgegaan, moet de naheffingsaanslag worden verminderd op basis van dit nieuwe uitgangspunt. Uitgaande van een historische nieuwprijs voor de auto van € 261.016, een handelsinkoopwaarde van € 57.057 (afschrijving 78,14%) en een bruto Bpm van € 103.679, bedraagt de verschuldigde Bpm € 22.664. Na aftrek van wat er op aangifte is betaald (€ 9.206) resteert een na te heffen bedrag van € 13.458. Dit betekent dat de naheffingsaanslag van € 17.657 moet worden verminderd met € 4.199.
Belastingrente
4.16.
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Nu de met de belastingrentebeschikking samenhangende naheffingsaanslag zal worden verminderd, verstaat de rechtbank dat de inspecteur het bedrag van de belastingrente dienovereenkomstig zal verminderen.
Immateriëleschadevergoeding (ISV)
4.17.
Belanghebbende heeft verzocht om toekenning van ISV vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.18.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 29 juli 2022 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 17 december 2024. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 5 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 9 maanden heeft geduurd en daarmee 3 maanden te lang, komt een bedrag van € 300 voor rekening van de inspecteur en € 200 voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Belanghebbende krijgt het griffierecht terug. Belanghebbende krijgt ook een vergoeding van zijn proceskosten.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624. [10] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 2.998. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 13.458 en de daarmee samenhangende belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 300;
  • veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 200;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 184 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 2.998 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Bogert, rechter, in aanwezigheid van mr. B.W. Liu, griffier op 17 december 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft pas uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [11]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63 en
2.Vgl. Hoge Raad 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, rov 3.6.2.
4.vgl. Hoge Raad 18 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:422.
5.Brief inspecteur van 3 juni 2022 (bijlage 4 van het verweerschrift)
6.vgl. Hoge Raad 15 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1783.
7.Hoge Raad 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2022:640).
8.Hof Den Haag 5 juni 2025, ECLI:NL:GHDHA:2024:1639, rov 5.2.
10.Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:1060.
11.4Artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR.