2.1.1 Belanghebbende heeft een uit Oostenrijk afkomstige gebruikte personenauto (hierna: de auto) op 9 maart 2019 laten registreren in het Nederlandse kentekenregister. Met het oog op die registratie heeft hij op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan.
2.1.2 De auto is op 2 oktober 2017 voor het eerst in Oostenrijk toegelaten tot het verkeer op de weg. De auto is af-fabriek uitgerust met vierwielaandrijving. Ten tijde van de eerste toelating tot het verkeer op de weg was een personenauto van het merk en model als dat van de auto in Nederland niet af-fabriek met deze uitrusting leverbaar.
De CO2-uitstoot van de auto is vastgesteld op 124 gram per kilometer.
2.1.3 De auto vertoonde meer dan normale gebruiksschade in de zin van artikel 2, aanhef en letter c, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (tekst 2019; hierna: de Wet). Daarom heeft belanghebbende bij het bepalen van de in artikel 10, leden 1 en 2, van de Wet voorziene vermindering van bpm vanwege de gebruikte staat van de auto de handelsinkoopwaarde van de auto door taxatie laten berekenen, een en ander als voorzien in artikel 10, lid 8, van de Wet.
In het taxatierapport is voor het berekenen van de taxatiewaarde uitgegaan van een handelsinkoopwaarde die is afgeleid uit vier volgens de taxateur vergelijkbare, in Nederland geregistreerde motorvoertuigen in onbeschadigde staat en een Autotelex-koerslijst. Op die waarde heeft de taxateur een bedrag aan schade in mindering gebracht.
Volgens de aangifte voor de bpm die belanghebbende ter zake van de hiervoor in 2.1.1 bedoelde voldoening heeft gedaan, is hij zowel voor het berekenen van de voor de auto op grond van artikel 9, lid 1, van de Wet verschuldigde bpm als voor het berekenen van het in de slotalinea van artikel 10, lid 8, van de Wet bedoelde bedrag aan “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen” uitgegaan van een CO2-uitstoot van de auto van 124 gram per kilometer.
2.1.4 Op uitnodiging van de Inspecteur heeft belanghebbende de auto bij de dienst Domeinen Roerende Zaken (hierna: DRZ) getoond voor een hertaxatie. DRZ heeft de handelsinkoopwaarde van de auto bepaald door aansluiting te zoeken bij de laagste handelsinkoopwaarde in 2019 van een daarmee best vergelijkbare, in Nederland geregistreerde, gebruikte personenauto (hierna: het referentievoertuig). Dat was volgens DRZ de in de koerslijst XRAY vermelde handelsinkoopwaarde voor een personenauto van hetzelfde merk en model in de uitvoering zoals die in 2017 op de Nederlandse markt was gebracht (hierna ook: de koerslijstwaarde). Die uitvoering is niet voorzien van vierwielaandrijving en heeft een CO2-uitstoot van 99 gram per kilometer. Op de koerslijstwaarde heeft DRZ niet enig bedrag wegens schade in mindering gebracht, omdat volgens DRZ de in het taxatierapport van belanghebbende opgegeven schadeposities niet zijn aangetroffen. De aldus door DRZ bepaalde handelsinkoopwaarde van de auto is hoger dan de taxatiewaarde zoals berekend in het door belanghebbende bij het doen van de aangifte overgelegde taxatierapport.
2.1.5 De Inspecteur heeft naar aanleiding van deze bevindingen van DRZ het voor de auto te hanteren afschrijvingspercentage berekend. Hij heeft daartoe de verhouding bepaald tussen de door DRZ bepaalde taxatiewaarde en de som van twee bedragen. Voor die som is hij uitgegaan van de catalogusprijs, bedoeld in artikel 9, lid 5, van de Wet, zoals deze in 2017 werd gehanteerd voor het referentievoertuig. In de tweede plaats heeft de Inspecteur de “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen” gesteld op het bedrag aan bpm dat in 2017 zou zijn verschuldigd bij een CO2-uitstoot van 99 gram per kilometer. Deze som resulteerde in een bedrag van € 50.170.
Gebruikmaking van een koerslijstwaarde van een referentievoertuig voor het bepalen van de handelsinkoopwaarde of de taxatiewaarde van de te registreren personenauto moet volgens de Inspecteur meebrengen dat voor het bepalen van de werkelijke afschrijving van de auto wordt uitgegaan van de gegevens van het referentievoertuig, waaronder de op basis van de CO2-uitstoot van dat voertuig verschuldigde bpm.
Een en ander resulteerde in een lager afschrijvingspercentage dan waarvan belanghebbende volgens de aangifte is uitgegaan. De Inspecteur heeft de volgens hem méér verschuldigde bpm nageheven.
2.2.1 Het Hof heeft geoordeeld dat aangezien de auto niet voorkomt op een in de handel algemeen toegepaste koerslijst als bedoeld in artikel 10, lid 7, van de Wet, belanghebbende de hoogte van de afschrijving van de auto heeft mogen bepalen met behulp van de taxatiemethode.
2.2.2 Om voor de auto het juiste afschrijvingspercentage als bedoeld in artikel 10, lid 2, van de Wet te kunnen vaststellen, heeft het Hof – met verwijzing naar rechtsoverweging 3.3.4 van het arrest van de Hoge Raad van 20 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:640 (hierna: het arrest van 20 mei 2022) – geoordeeld dat zowel de catalogusprijs als de handelsinkoopwaarde betrekking moet hebben op dezelfde referentieauto. Naar het oordeel van het Hof brengt dit “logischerwijs” mee dat de Inspecteur het in artikel 10, lid 2, van de Wet bedoelde bedrag aan “belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen” terecht heeft gebaseerd op de referentieauto, die een CO2-uitstoot heeft van 99 gram per kilometer. Voor dit oordeel heeft het Hof verwezen naar rechtsoverweging 3.3.2 van het arrest van 20 mei 2022. Dat de auto feitelijk meer CO2 uitstoot dan de referentieauto en dat dientengevolge een hoger bedrag aan bpm zou zijn verschuldigd ten tijde van de eerste ingebruikneming, is daarom niet van betekenis ter vaststelling van het afschrijvingspercentage van de auto, aldus het Hof.