In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag was het gevolg van een geschil over de afschrijving van een gebruikte auto die door belanghebbende was verhandeld. Belanghebbende had bij het bepalen van de inkoopwaarde van de auto gebruik gemaakt van de koerslijst van Eurotaxglass’s, waarbij zij rekening had gehouden met de 'marktsituatie handelaar' en de waarde met vijf procent had verlaagd. De Inspecteur was van mening dat deze verlaging niet in aanmerking mocht worden genomen, wat leidde tot de naheffingsaanslag.
Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch had in zijn uitspraak geoordeeld dat belanghebbende niet had aangetoond dat een nadere correctie op de volgens de koerslijst vastgestelde waarde mogelijk was. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat artikel 110 VWEU vereist dat de bpm zo wordt geheven dat deze de handel in nationale gebruikte voertuigen niet begunstigt. De Hoge Raad concludeerde dat de koerslijst die in de handel algemeen wordt toegepast, ook de 'marktsituatie handelaar' in aanmerking moet nemen. De Hoge Raad oordeelde dat belanghebbende geen verder bewijs hoefde te leveren en dat de klachten van belanghebbende gegrond waren.
Als gevolg hiervan heeft de Hoge Raad de uitspraak van het Hof vernietigd en de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente vernietigd. Tevens werd de Staatssecretaris van Financiën veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende. Dit arrest benadrukt de noodzaak van een neutrale belastingheffing in overeenstemming met de mededingingsregels van de EU.