In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024, met zaaknummers 23/10580 tot en met 23/10582 en 24/169, heeft de rechtbank geoordeeld over de teruggaaf van dividendbelasting aan een buitenlandse beleggingsinstelling. De belanghebbende, gevestigd in Duitsland, had beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2015 tot en met 2018. De inspecteur van de belastingdienst had deze verzoeken afgewezen, en de rechtbank heeft de afwijzing bevestigd. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht geen teruggaaf had verleend, onder verwijzing naar het Unierecht en eerdere uitspraken van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet vergelijkbaar is met een fiscale beleggingsinstelling en dat de afdrachtvermindering niet in relevante zin afwijkt van de oude teruggaafregeling. Bovendien werd opgemerkt dat zelfs als er sprake zou zijn van een ongerechtvaardigde belemmering van het vrije verkeer van kapitaal, dit de belanghebbende niet zou baten. De rechtbank heeft de beroepen van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op teruggaaf van dividendbelasting of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.