ECLI:NL:RBZWB:2024:7485

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 november 2024
Publicatiedatum
4 november 2024
Zaaknummer
23/9644
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs wegens alcoholmisbruik

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 november 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) beoordeeld. Eiser, die op 5 augustus 2022 werd aangehouden met een hoog ademalcoholgehalte, had bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CBR dat hij niet meer voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die stelt dat het psychiatrisch onderzoek gebreken vertoont en niet deugdelijk is gemotiveerd. Eiser heeft een contra-expertise ingediend die tot andere conclusies komt dan het CBR. De rechtbank concludeert dat het CBR onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de diagnose 'alcoholmisbruik' en dat de conclusies van de psychiater niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit van het CBR. Eiser krijgt zijn griffierecht terugbetaald en het CBR wordt veroordeeld tot vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand. De rechtbank benadrukt dat de diagnose alcoholmisbruik niet voldoende is gemotiveerd en dat de alcoholconsumptie van eiser niet voldoet aan de definitie van overmatig drinken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9644

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 november 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en

De directie van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen, het CBR

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 9 augustus 2023 waarbij het CBR - op basis van een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser - zijn besluit dat eiser niet langer voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen heeft gehandhaafd.
1.1.
Eiser heeft een contra-expertise tegen het onderzoek naar zijn alcoholgebruik ingebracht.
1.2.
Het CBR heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
Eiser heeft daarop gereageerd met een aanvullend beroepschrift.
1.4.
Het CBR heeft een aanvullend verweerschrift ingediend. Daarbij is tevens een reactie gevoegd van de psychiater die het onderzoek heeft uitgevoerd.
1.5.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
1.6.
De psychiater heeft daarop gereageerd.
1.7.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
1.8.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en zijn gemachtigde en de gemachtigde van het CBR.
1.9.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van de uitspraak met zes weken verlengd.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser is op 5 augustus 2022 als beginnend bestuurder aangehouden bij een grootschalige alcoholcontrole op een deelscooter met een ademalcoholgehalte van 795 µg/l (1,829‰). Hij had toen minder dan 1 km gereden. Hiervan is door de politie mededeling gedaan aan het CBR als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994).
2.1.
Het CBR heeft naar aanleiding van die mededeling op 15 november 2022 een onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser opgelegd en zijn rijbewijs geschorst.
2.2.
Van het onderzoek naar het alcoholgebruik van eiser is op 28 februari 2023 een rapport opgemaakt door RijbewijsBelang.nl ( [kenmerk] ). Eiser is in de gelegenheid gesteld om op het onderzoeksrapport te reageren en heeft dat ook gedaan.
2.3.
Bij besluit van 9 maart 2023 heeft het CBR besloten dat eiser niet langer geschikt is om motorrijtuigen te besturen. Daaraan heeft hij het onderzoeksrapport van de psychiater ten grondslag gelegd.
2.4.
Eiser is in de gelegenheid gesteld een tweede onderzoek te ondergaan, maar heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt. Bij besluit van 5 april 2023 is het besluit van 9 maart 2023 daarom herhaald. Tegen dat besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het CBR het rijbewijs van eiser terecht ongeldig heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Heeft het CBR het rapport van [de psychiater] aan het besluit ten grondslag kunnen leggen?
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat het bestreden besluit niet gebaseerd kon worden op het psychiatrisch onderzoek, omdat dat onderzoek gebreken vertoont en niet deugdelijk is gemotiveerd. Ook is niet voldaan aan de vergewisplicht. De diagnose ‘alcoholmisbruik in de zin der wet’ zou slechts gebaseerd zijn op het hoge ademalcoholgehalte bij de aanhouding en dat is onvoldoende. Dit kan alleen in combinatie met andere omstandigheden de diagnose dragen. De psychiater leidt uit het ademalcoholgehalte bij aanhouding af dat er sprake zou zijn van tolerantie, maar van andere omstandigheden die tot die conclusie leiden, blijkt onvoldoende uit het rapport. Eiser verwijst hiervoor naar enkele uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [1] en naar de contra-expertise die hij heeft laten uitvoeren. De psychiater heeft een zekere tolerantie aanwezig geacht bij eiser, omdat de meeste mensen bij 1,8‰ ernstige intoxicatieverschijnselen vertonen en die bij eiser niet aanwezig waren. Dit mag een psychiater volgens de criteria van het Medisch Tuchtcollege niet zo stellen, omdat dit verschillend is per persoon en daarbij ook andere factoren een rol spelen. Bij eiser was sprake van ernstige intoxicatieverschijnselen, nu hij ziek is geweest van de alcohol en hij een kater had. Ook zou eiser zich niet goed in staat hebben gevoeld om te rijden en zou hij moeite hebben gehad met coördinatie en met controle over het voertuig. Dat die informatie niet in het onderzoeksrapport is terechtgekomen, komt doordat er een standaard vragenlijst is doorlopen en er geen ruimte was om daarvan af te wijken. Andere factoren waaruit zou blijken dat er geen sprake was van alcoholtolerantie zijn door de psychiater genegeerd. Verder zou evident zijn dat eiser de vraag van de psychiater over wanneer hij een eerste effect van alcohol voelt, verkeerd heeft begrepen. Hij dacht dat de vraag zag op wanneer hij aangeschoten was.
De stelling van het CBR dat sprake is van onderrapportage van het normale gemiddelde alcoholgebruik door eiser, zou slechts gebaseerd zijn op de veronderstelde tolerantie. Het opgegeven gemiddelde alcoholgebruik van zo’n 5 tot 13 alcoholeenheden (AE) per week, is niet zodanig laag dat er geen sprake zou kunnen zijn van een incidentele uitschieter, zoals de psychiater beweert.
Eiser erkent dat zijn drankgebruik op de dag van aanhouding opvallend was, maar om alcoholmisbruik te kunnen aannemen, moet worden gekeken naar het gemiddelde alcoholgebruik over het jaar voorafgaand aan de aanhouding (alcoholanamnese). Dat is zondermeer aan te merken als sociaal. Dit blijkt ook uit de bloedwaarden van eiser in het onderzoek van [de psychiater] .
Ook is de stelling dat bij eiser sprake is van binge-drinking, niet juist. Eiser verwijst naar de ‘Richtlijn diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol’ van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie, waarin binge-drinking is gedefinieerd als: herhaaldelijk acht of meer eenheden op een dag nuttigen, in een periode van 6 maanden, waarbij gewone activiteiten of verplichtingen schade lijden, en/of aantoonbare lichamelijke schade ontstaat. De richtlijn is naar het oordeel van eiser de professionele standaard. Eiser voldoet bij lange na niet aan die definitie, omdat zijn alcoholgebruik qua frequentie niet daarin past en er bovendien geen sprake is van enige schade als gevolg van het alcoholgebruik.
Uit de contra-expertise wordt bovendien geconcludeerd dat geen sprake is van alcoholmisbruik.
5.1.
Het CBR stelt zich op het standpunt dat het rapport van de psychiater de conclusie dat bij eiser sprake is geweest van misbruik van alcohol en dat het niet aannemelijk is dat eiser daarmee is gestopt, kan dragen. Ook het verminderde drankgebruik van eiser ná de aanhouding, valt volgens het CBR nog steeds aan te merken als overmatig. Hiervoor verwijst hij naar de definitie van ‘overmatig’ van het Trimbos instituut, waaruit blijkt dat een gebruik van 21 glazen of meer per week als overmatig wordt beschouwd.
Ten aanzien van het binge drinken verwijst het CBR naar de definities daarvan van (op de website van) het Trimbos instituut en Jellinek. Het gaat volgens de definities om 5 of 6 glazen alcohol bij één gelegenheid. Dat daarvoor ook andere definities zijn, zoals eiser stelt, betekent niet dat psychiater op grond van de algemene alcoholanamnese niet kan concluderen dat bij eiser sprake is van binge drinken. Het tijdscriterium maakt volgens de psychiater ook geen onderdeel uit van die definitie.
Ten aanzien van de verkeerd begrepen vraag over het eerste effect van alcohol, stelt de psychiater dat deze vraag duidelijk is uitgelegd en dat deze niet eerder voor onduidelijkheden heeft gezorgd bij andere keurlingen. Ook heeft hij in de reactie van eiser op het conceptrapport geen opmerkingen hierover ontvangen.
Het CBR stelt zich verder op het standpunt dat voldoende uit het rapport blijkt dat bij eiser sprake is van een tolerantie voor alcohol. Daartoe voert hij aan dat eiser tijdens het onderzoek heeft aangegeven dat hij zich ondanks zijn alcoholpromillage, nog goed in staat voelde om te rijden en dat hij werd aangehouden bij een grootschalige alcoholcontrole en niet door opvallend rijgedrag. Hij heeft ook bij de politie verklaard zich goed in staat te voelen om te rijden. Ook legt het CBR daaraan ten grondslag dat eiser pas een eerste effect bemerkt na 5 eenheden alcohol.
Verder dient iemand met een scooterrijbewijs te voldoen aan de rijvaardigheidseisen. Geldt het rijbewijs voor meerdere categorieën, dan dient de houder ook te voldoen aan geschiktheidseisen. Als sprake is van rijden onder invloed, dan leidt dat tot een vermoeden van ongeschiktheid. Voor het opleggen van een onderzoek naar de rijgeschiktheid, is het dus niet relevant welk motorvoertuig is bestuurd.
Ook voor het overige is niet gebleken van gebreken in de inhoud of totstandkoming van het onderzoek of van inhoudelijke tegenstrijdigheden. Ten aanzien van eisers stelling over de criteria die het medisch tuchtcollege stelt aan psychiaters, is het CBR van mening dat deze niet zonder meer kunnen worden betrokken in een procedure over de ongeldigverklaring van een rijbewijs. [2] Opgemerkt wordt dat eiser ook geen gebruik heeft gemaakt van de hem aangeboden mogelijkheid van een tweede onderzoek. De psychiater stelt vast dat er uit de contra-expertise blijkt dat geen sprake zou zijn van tolerantie. In zijn eigen onderzoek was die tolerantie gebaseerd op twee bevindingen, namelijk dat er ondanks het hoge alcoholpromillage slechts sprake was van beperkte intoxicatieverschijnselen en dat eiser pas na 5,2 eenheden alcohol een eerste effect bemerkt. Uit de contra-expertise komen naar de opvatting van de psychiater ook geen aanwijzingen naar voren dat sprake zou zijn van forse intoxicatieverschijnselen ten tijde van de aanhouding. Dat duidt ook volgens de jurisprudentie op tolerantie. [3] Hij heeft ook niet verklaard dat hij zich ziek heeft gevoeld of een kater had de ochtend na de aanhouding. Hierom blijft de psychiater van opvatting dat sprake is van tolerantie. Ook merkt de psychiater op dat eiser enkele antwoorden heeft gewijzigd in de contra-expertise. Daarom luidt daarin de conclusie dat geen sprake zou zijn van tolerantie. Er wordt in de contra-expertise ook niet ingegaan op de mogelijkheid dat eiser zijn antwoorden heeft bijgesteld in de hoop op een beter resultaat. Dat leidt ertoe dat aan de contra-expertise niet de waarde kan worden toegekend die eiser daaraan toegekend wil zien. De psychiater verwijst hiervoor naar jurisprudentie. [4] Omdat ten tijde van het onderzoek geconstateerd werd dat bij eiser sprake is van misbruik van alcohol, was de recidiefvrije periode van één jaar nog niet aangevangen. Gelet hierop was het CBR verplicht het rijbewijs van eiser ongeldig te verklaren.
5.2.
Eiser voert tegen het verweer aan dat de stelling van de psychiater dat eiser bij de contra-expertise andere antwoorden zou hebben gegeven, feitelijk onjuist is. Op de vraag wanneer eiser het eerste effect van alcohol bemerkt, heeft hij geantwoord dat dit na 1 of 2 glazen alcohol was. Verder heeft hij aangegeven dat hij na 5 glazen aangeschoten was. Het verschil in de antwoorden heeft slechts te maken met de onduidelijke vraagstelling. Dat leidt ertoe dat het antwoord ook niet in de diagnose had mogen worden betrokken. [5] In de contra-expertise is de tolerantie beter uitgevraagd en dat levert naar de mening van eiser een completer beeld op. Het rapport van de psychiater van het CBR is ook onvoldoende gemotiveerd.
Ook ten aanzien van het binge drinken in de alcoholanamnese, heeft eiser bij het onderzoek van het CBR verklaard dat hij gemiddeld op 1 dag per week 5-13 alcoholeenheden drinkt in een tijdsbestek van 5 tot 6 uur. In de contra-expertise heeft hij gezegd dat hij gemiddeld 1 keer per week maximaal 10 biertjes dronk in een tijdsbestek van maximaal 6 uur. Ook op dit punt komen de antwoorden van eiser dus overeen. Eventuele verschillen zouden kunnen worden verklaard doordat in de contra-expertise de anamnese uitgebreider is uitgevraagd en dat dit leidt tot een genuanceerder beeld.
Ten aanzien van het afleiden van de tolerantie uit het feit dat eiser nog in staat was om te rijden, merkt eiser op dat dit pas eerst aan de orde kan zijn wanneer 3 km of meer is gereden en verklaard is zich daartoe in staat te voelen en hier was geen sprake van. Dat is een contra-indicatie voor het aannemen van tolerantie. Bovendien zijn ook andere factoren van belang voor het te verwachten effect van alcohol. Die factoren zijn niet kenbaar meegenomen in de beoordeling. Verder zijn de intoxicatieverschijnselen waar de psychiater op wijst, pas aan de orde bij een aanzienlijk hoger promillage dan bij eiser is vastgesteld.
Voorts is niet gemotiveerd waarom het niet mogelijk zou zijn dat eiser eenmalig doorschiet in een voor het overige normaal drinkpatroon. Voor zover er sprake zou zijn van tolerantie, is onvoldoende gemotiveerd waarom dit ook zou leiden tot de diagnose alcoholmisbruik.
Daarnaast heeft de psychiater eisers normale drinkpatroon op basis van de Jellinek aangemerkt als binge drinken. Jellinek is echter geen wetenschappelijke bron. Verder zou de ‘korte tijd’ in de beschrijving van binge drinken, duiden op een periode van 2 uur. Hiervan is bij eiser geen sprake. Uit de jurisprudentie blijkt bovendien dat uit een onderzoek voldoende moet blijken hoe de psychiater tot de diagnose binge drinken komt, omdat er geen consensus over de definitie bestaat. [6]
5.3.
Het CBR bestrijdt dat eiser in de beide onderzoeken dezelfde antwoorden heeft gegeven. De opgegeven alcoholeenheden in de beide onderzoeken lopen uiteen en naar de opvatting van het CBR valt niet in te zien waarom eiser zijn drankgebruik heeft geminderd, als hij zelf niet vindt dat hij teveel drinkt. Het CBR is van mening dat het drankgebruik van eiser nog steeds overmatig is. Daarnaast wordt opgemerkt dat eiser in de contra-expertise heeft verklaard dat hij effect voelt na 1 of 2 glazen alcohol, maar niet wat voor effect hij dan voelt. Verder merkt het CBR op dat eiser duidelijk heeft aangegeven in het eerste onderzoek dat hij niet dronken was en dat wel te verwachten is bij het promillage waarmee hij is aangehouden. Ten aanzien van het binge drinken merkt de psychiater nog op dat niet inzichtelijk is waarom in de contra-expertise een andere conclusie is getrokken. Ook is de door hem gehanteerde definitie van binge drinken niet afkomstig van Jellinek, maar van het Trimbos instituut. Er is geen tijdscriterium verbonden aan de definitie.
5.4.
Eiser stelt dat de conclusies van het CBR over de verschillende opgaves van het alcoholgebruik in de beide onderzoeken naar zijn mening niet kloppen. Eiser is op minder dagen in de maand gaan drinken omdat hij geschrokken is van de aanhouding. Ook heeft eiser geen ander antwoord gegeven op de vraag over het aantal eenheden waarbij eiser het eerste effect van alcohol bemerkt. Naar zijn mening is dit allemaal ingegeven door het feit dat hij de vraag verkeerd had begrepen in eerste instantie.
Ten aanzien van het binge drinken merkt eiser op dat ook in de door de psychiater gehanteerde definitie het tijdsbestek van 2 uur genoemd wordt. De psychiater stelt dat het tijdsbestek niet uitmaakt, maar dat wanneer men een promillage van 0,8 bereikt, er sprake is van binge drinken. Het Trimbos instituut verstaat onder binge drinken een vorm van alcoholgebruik waarbij in korte tijd grote hoeveelheden alcohol genuttigd worden. Elders op de website van het Trimbos instituut staat dat sprake is van binge drinken als bij één gelegenheid 5 of meer glazen alcohol worden gedronken. Niet valt daarom in te zien waarom de psychiater niet het tijdsbestek heeft betrokken.
Ook merkt eiser op dat het door de definitie van binge drinken die de psychiater aanhoudt, dus zonder het tijdsbestek, onmogelijk wordt om door het onderzoek heen te komen. Deze manier van verslaglegging komt bovendien in strijd met paragraaf 2.1.1. en 2.1.8 van de Richtlijn medisch specialistische rapportage in bestuurs- en civielrechtelijk verband (2016) van de KNMG. Deze Richtlijn hanteert het CBR zelf ook, zo blijkt uit de Beleidsregel aanwijzing keurend medisch specialisten en blijken deze eisen ook uit de Beleidsregel zelf (paragraaf 4.3a en 4.3g). De gehele rapportage komt daarmee in strijd en dat maakt haar onvoldoende concludent.
5.5.
De psychiater heeft in reactie daarop nog gesteld dat het tijdscriterium bij de bepaling of sprake is van binge drinken niet van belang is. Het gaat om het alcoholpromillage dat wordt bereikt. De door eiser aangehaalde definities met daarin het tijdsbestek, zijn met name bedoeld voor publieksinformatie of epidemiologische studies.
Verder stelt de psychiater dat, om binge drinken vast te kunnen stellen, sprake dient te zijn van meer stelselmatig drinkgedrag. Als sprake is van een eenmalige episode, is dat onvoldoende om binge drinken vast te stellen. Ter zitting heeft het CBR aangegeven dat bij eiser naar zijn opvatting sprake is van binge drinken, elementair is voor het genomen besluit.
5.6.
Ten aanzien van het betoog van eiser dat [de psychiater] enkele stellingen in zijn onderzoek niet zondermeer zou kunnen innemen, omdat dat in strijd komt met de criteria van het Medisch Tuchtcollege, merkt de rechtbank het volgende op. In de Regeling eisen geschiktheid 2000 (Regeling) is voor het beoordelen of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen in een eigen, specifieke regeling voorzien in paragraaf 8.8 van Bijlage 1 die aansluit bij het doel daarvan. Het doel van de CBR-keuringen is om aan te tonen of uit te sluiten dat sprake is van een stoornis die de verkeersveiligheid in gevaar brengt. Zoals blijkt uit die paragraaf, dient een keurend arts een strenge opstelling te hebben bij de beoordeling. In het rapport van [de psychiater] wordt ook nadrukkelijk gewezen op die strenge opstelling bij de interpretatie van de bevindingen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het CBR worden gevolgd in zijn stelling dat deze criteria niet zonder meer kunnen worden betrokken in een procedure over de ongeldigverklaring van een rijbewijs, omdat het doel bij een CBR-keuring anders is dan bij de reguliere geneeskunde. [7]
5.7.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aan de contra-expertise de waarde toekomt die eiser daaraan gehecht wil zien. Daartoe onderzoekt de rechtbank allereerst of in het onderzoek van [de psychiater] en in de door eiser ingebrachte contra-expertise is uitgegaan van dezelfde gegevens. Ten aanzien van de door eiser opgegeven alcoholanamnese, heeft eiser in het rapport van [de psychiater] aangegeven dat hij gemiddeld 1 dag per week 8-10 flesjes bier, soms 5-6 glazen bier (5-13 AE) dronk. In de contra-expertise heeft eiser aangegeven dat hij gemiddeld op 1 dag per week maximaal 10 biertjes (gewone glazen, flesjes of blikjes) dronk in maximaal 6 uur. Over het alcoholgebruik op de avond van de aanhouding verklaart eiser in beide onderzoeken dat hij 8-9 blikjes gewoon bier heeft gedronken, begonnen is met drinken rond 17.45 uur en de aanhouding rond 22.15 uur plaatsvond. In zoverre concludeert de rechtbank dat de door eiser gegeven antwoorden in de beide onderzoeken overeenkomen.
Ten aanzien van de ervaren intoxicatieverschijnselen ten tijde van de aanhouding wordt wel verschillend verklaard door eiser. In het onderzoek bij [de psychiater] heeft hij aangegeven dat hij wel wist dat hij gedronken had, maar zich niet dronken voelde. Uit het rapport blijkt dat eiser dit heeft laten toevoegen/wijzigen met gebruikmaking van zijn correctierecht. Hij heeft ook verklaard dat hij een eerste effect van alcohol bemerkte na 5,2 AE. Hieruit heeft [de psychiater] een tolerantie voor alcohol afgeleid. In de contra-expertise heeft eiser aangegeven een eerste effect van alcohol te bemerken na 1 of 2 glazen en dat hij aangeschoten was na 5 glazen. Verder verklaart hij dat hij het effect van de alcohol op de avond van de aanhouding zeker merkte. De conclusie in de contra-expertise is dat er geen sprake is van tolerantie voor alcohol. Voorts heeft eiser in het onderzoek bij [de psychiater] verklaard dat hij zich in de 12 maanden voorafgaande aan de aanhouding daags na het nuttigen van alcohol nooit ziek heeft gevoeld. Uit de contra-expertise blijkt niet duidelijk of deze vraag aan eiser is gesteld.
De rechtbank stelt verder vast dat eiser in het proces-verbaal van het verhoor bij zijn aanhouding heeft verklaard dat hij zich goed in staat voelde om te rijden én dat hij op 2 dagen in de week alcohol nuttigde, namelijk op vrijdag en op zondag. Deze antwoorden wijken af van de anamnese waar in de beide onderzoeken van uit is gegaan. Bovendien heeft eiser voor het eerst in beroep aangevoerd dat hij zich daags na de aanhouding wel ziek heeft gevoeld en ter zitting heeft hij dat bevestigd. De rechtbank acht dit gelet op de anamnese in het onderzoek van [de psychiater] twijfelachtig en is daarom van oordeel dat het CBR kan worden gevolgd in zijn stelling dat in de contra-expertise ten onrechte geen aandacht is besteed aan de mogelijkheid dat eiser zijn antwoorden heeft bijgesteld in de hoop op een beter resultaat. Dat had wel voor de hand gelegen en daarom stelt de contra-expertise te weinig tegenover het onderzoek van [de psychiater] . Naar het oordeel van de rechtbank kan aan de contra-expertise daarom niet de waarde worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. [8]
5.8.
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het onderzoek van [de psychiater] voldoende concludent is om de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ te dragen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval, gelet op het volgende. De conclusies die [de psychiater] in zijn onderzoek trekt, zijn kort samengevat dat bij eiser sprake is van overmatig drinken, dat zijn alcoholgebruik is aan te merken als binge drinken en dat er bij eiser sprake is van een verhoogde alcoholtolerantie. Daarbij is ook de omstandigheid dat eiser zich bij zijn aanhouding niet dronken voelde, van belang geacht. Ten aanzien van het overmatig drinken, verwijst het CBR naar de definitie die het Trimbos Instituut daarvoor hanteert. De rechtbank stelt vast dat volgens de definitie bij een man sprake is van overmatig drinken als hij 21 glazen alcohol in de week drinkt en dat eiser daaraan niet voldoet. Eiser drinkt tenslotte maximaal 10 biertjes in een week en hij heeft bovendien na de aanhouding het aantal dagen waarop hij per maand alcohol drinkt, geminderd van 4 naar 3 dagen per maand. Verder heeft het CBR ook geen aanwijzingen naar voren gebracht die het aannemelijk maken dat sprake zou zijn van onderrapportage door eiser. De rechtbank merkt verder nog op dat zij de stelling van het CBR dat niet valt in te zien waarom eiser zijn drankgebruik heeft geminderd als hij zelf niet vindt dat hij teveel drinkt, in die zin een te vergaande conclusie vindt.
De verhoogde alcoholtolerantie baseert [de psychiater] ten eerste op de hoeveelheid drank waarbij eiser een eerste effect bemerkt en daarnaast op de afwezigheid van ernstige intoxicatieverschijnselen bij de aanhouding. Voor wat betreft het eerste effect van alcohol, heeft eiser naar voren gebracht dat hij de door de psychiater gestelde vraag verkeerd heeft begrepen, omdat hij dacht dat de vraag zag op het zich aangeschoten voelen. [de psychiater] heeft dat betwist door te stellen dat in de vraagstelling uitdrukkelijk wordt aangegeven dat het om een eerste effect gaat. Uit het rapport blijkt echter niet of de psychiater hierop door heeft gevraagd en of er voorbeelden zijn gegeven. Voorts komt aan de omstandigheid dat eiser op dit punt geen gebruik heeft gemaakt van het correctierecht, naar het oordeel van de rechtbank geen betekenis toe, omdat niet is komen vast te staan wanneer eiser ervan op de hoogte is geraakt dat hij de vraag verkeerd had begrepen. Het is daarom niet uitgesloten dat hij dit pas wist op het moment dat hij het correctierecht niet meer kon uitoefenen. Verder kan de stelling van [de psychiater] dat de vraag bij andere keurlingen in de praktijk nooit tot onduidelijkheid heeft geleid, niet leiden tot de conclusie dat dit bij eiser ook niet het geval kan zijn geweest.
5.9.
De rechtbank overweegt dat de psychiater zijn conclusie over het afwezig zijn van ernstige intoxicatieverschijnselen wel voldoende heeft onderbouwd, door erop te wijzen dat iemand met meer dan 1,8 promille alcohol in zijn bloed nog geen sleutel in het contact kan steken als er geen sprake is van tolerantie. [9] Eiser heeft tenslotte zowel bij het verhoor bij de aanhouding als bij [de psychiater] verklaard dat hij zich in staat voelde om een voertuig te besturen. De stelling van eiser dat alcoholtolerantie pas kan worden vastgesteld bij het per voertuig afleggen van een afstand van minimaal 3 kilometer, kan niet leiden tot een ander oordeel, omdat dit onverlet laat dat eiser met een alcoholpromillage van 1,829 in staat was op de scooter te stappen met een vriend achterop, contact te maken en weg te rijden. [10]
5.10.
Verder steunt de conclusie dat sprake zou zijn van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ op de conclusie dat de alcoholconsumptie van eiser voldoet aan de definitie van binge drinken. In geschil is of het tijdscriterium onderdeel uitmaakt van die definitie. [de psychiater] is in zijn onderzoek uitgegaan van de definitie van het Trimbos Instituut. Die luidt: ‘
Binge drinken is een vorm van alcoholgebruik waarbij in korte tijd grote hoeveelheden alcohol genuttigd worden. In (inter)nationale wetenschappelijke literatuur wordt dit op verschillende manieren geoperationaliseerd. Het Amerikaanse National Institute on Alcohol Abuse and Alcoholism (NIAAA) spreekt van binge drinken bij alcoholgebruik waarbij de alcoholspiegel in bloed binnen 2 uur stijgt naar 0,08 g/dl. [11] De hoeveelheid alcohol die hiervoor nodig is verschilt naar geslacht, leeftijd en gewicht. In vragenlijstonderzoeken wordt binge drinken vaak geoperationaliseerd als het drinken van 4 glazen of meer per gelegenheid bij vrouwen of 6 glazen of meer per gelegenheid bij mannen. Om pragmatische redenen wordt binge drinken ook vaak geoperationaliseerd als het drinken van 5 glazen of meer per gelegenheid, ongeacht het geslacht.’Daarin wordt geen uitsluitsel gegeven over de vraag of het tijdscriterium van 2 uur daarvan onderdeel uitmaakt. Uit de conclusie van [de psychiater] blijkt dat hij de definitie heeft opgevat als het in korte tijd stijgen van de alcoholspiegel in het bloed naar 0,08 promille. Dat komt de rechtbank gelet op de definitie niet onjuist voor. Echter steunt de conclusie van [de psychiater] slechts op de alcoholanamnese van eiser en is niet aannemelijk gemaakt dat eiser dat promillage met zijn alcoholgebruik ook daadwerkelijk in korte tijd haalt. De conclusie is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd.
5.11.
Concluderend is de rechtbank van oordeel dat van de in het rapport van [de psychiater] getrokken conclusies, enkel de alcoholtolerantie voldoende is gemotiveerd. Eisers’ alcoholconsumptie voldoet niet aan de door het CBR gehanteerde definitie van overmatig drinken en ook het binge drinken is in het rapport van [de psychiater] niet aannemelijk gemaakt. Deze is slechts gebaseerd op de alcoholanamnese en op de omstandigheid dat eiser zich bij de aanhouding niet dronken zou hebben gevoeld. De rechtbank is van oordeel dat dit onvoldoende is om te komen tot de gestelde diagnose en dat het besluit waaraan het rapport ten grondslag ligt daarom niet met de te betrachten zorgvuldigheid is voorbereid en ook niet voldoende is gemotiveerd. [12]
5.12.
De beroepsgrond slaagt dus.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit wordt vernietigd. Omdat de rechtbank van oordeel is dat herstel van dit gebrek, gelet op de aard ervan, niet mogelijk is zal ook het primaire besluit worden herroepen. Omdat het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat het CBR het door eiser betaalde griffierecht van € 187,- aan hem moet vergoeden. Daarnaast zal de rechtbank het CBR veroordelen in het vergoeden van de kosten voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de bezwaar- en de beroepsfase. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 624,- en in beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend en deelgenomen aan de hoorzitting. Vervolgens heeft de gemachtigde een beroepschrift ingediend en aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. Dat betekent dat eiser voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een totaalbedrag van € 2.998,- vergoed krijgt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 9 augustus 2023;
  • herroept het primaire besluit van 5 april 2023;
  • bepaalt dat het CBR het griffierecht tot een bedrag van € 187,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het CBR in de vergoeding van de kosten voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand in bezwaar tot een bedrag van € 1.248,-;
  • veroordeelt het CBR in de vergoeding van de kosten voor door derden beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep tot een bedrag van € 1.750,-;
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van
mr.M.A. Jonkers, griffier, op 4 november 2024 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
[*]
Bijzondere wet
[*]
Beleidsregel
[*]

Voetnoten

1.ABRvS 19 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1078 en ABRvS 15 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3100.
2.Hij verwijst naar ECLI:NL:RBOBR:2017:6323.
3.Het CBR verwijst naar Rechtbank Midden-Nederland 22 november 2016, ECLI:NL:RBMNE:2016:6305, ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124, ABRvS 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
4.Rechtbank Oost-Brabant 6 december 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:6323, ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:485 en Rechtbank Den Haag 19 december 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14818.
5.Hij verwijst naar ECLI:NL:RBNHO:2013:13171.
6.Rechtbank Noord-Nederland 6 november 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:4665.
7.Zie ook ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:485, r.o. 3.
8.Vergelijk Rechtbank Oost-Brabant 6 december 2017, ECLI:NL:RBOBR:2017:6323 en ABRvS 20 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:485.
9.De psychiater wijst op ABRvS 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124, r.o. 8.2.
10.Vergelijk ABRvS 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2493
11.Verwijzing in definitie:
12.De rechtbank verwijst naar ABRvS, 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339, r.o. 23.