4.9In het geval van eiser hebben de verzochte correcties op het rapport niet tot gevolg gehad dat de tekst van het rapport is gewijzigd; de correcties zijn als bijlage aan het rapport toegevoegd. Gelet hierop, de beroepsgronden en in het licht van wat hiervoor onder 4.8 is overwogen heeft de rechtbank in dit specifieke geval aanleiding gezien Gerritsen als getuige op te roepen. Hiermee wil de rechtbank zeker niet zeggen dat in alle (soortgelijke) gevallen de deskundige van het bestuursorgaan als getuige ter zitting moet worden gehoord. De rechtbank probeert in deze zaak helderheid te verkrijgen over de gevolgen van de hiervoor besproken recente rechtspraak van het EHRM voor de waardering van het deskundigenrapport in zaken zoals deze en mede daarom is in dit geval de deskundige als getuige gehoord. Daarbij is van belang te vermelden dat eiser Gerritsen ook had opgeroepen om als getuige te worden gehoord op de eerste zitting, maar dat Gerritsen toen niet is verschenen. De rechtbank heeft Gerritsen vervolgens zelf opgeroepen, zodat de rechtbank en beide partijen tijdens de tweede zitting vragen konden stellen over onder andere het deskundigenrapport, de werkwijze, het onderzoek en de onpartijdigheid. Op die manier en gelet op wat hierna over de deskundige en het rapport is overwogen, heeft eiser volwaardig zijn rol kunnen spelen ter bescherming van zijn belangen in het kader van het recht op een eerlijk proces, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM.
5. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er gelet op de van belang zijnde factoren geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de deskundige. Eiser heeft verder ter zitting duidelijk gemaakt de deskundigheid van Gerritsen niet langer ter discussie te stellen. De rechtbank ziet daarom, maar ook uit haar eigen waarneming, geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de deskundigheid van Gerritsen.
Gebreken in rapport
6. Eiser voert verder aan dat het rapport zulke gebreken vertoont dat het niet de conclusie kan dragen dat sprake is van alcoholmisbruik; het is ook niet of onvoldoende concludent om die conclusie te dragen. Zo zijn er geen fysieke bewijzen gevonden voor alcoholmisbruik. Verder wijst eiser erop dat hij tijdens het onderzoek heeft gemeld dat hij dronken en al slingerend slechts 200 meter op een snorfiets heeft gereden. Ook heeft hij gemeld dat hij tijdens de avond een black-out heeft gehad. Hij is daarom van mening dat de conclusie van Gerritsen dat ten tijde van de aanhouding sprake was van alcoholtolerantie onjuist is.
7. Verweerster stelt zich op het standpunt dat het rapport naar inhoud voldoende concludent is. Uit het rapport volgen volgens verweerster voldoende aanwijzingen om te kunnen concluderen dat bij eiser de psychiatrische aandoening alcoholmisbruik in ruime zin kan worden vastgesteld.
8. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) in het geval waarin de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin is gesteld, slechts aanleiding bestaat om de ongeldigverklaring van het rijbewijs niet in stand te laten indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet concludent is, zodat verweerster zich daarop niet heeft mogen baseren. De rechtbank wijst bij wijze van voorbeeld op de uitspraak van 20 januari 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:111). 9. De rechtbank leidt uit het rapport af dat Gerritsen zijn conclusie dat bij eiser sprake was van alcoholtolerantie heeft gebaseerd op het ademalcoholgehalte van 2,323 ‰ en de omstandigheid dat eiser een aanzienlijke afstand op een snorfiets heeft kunnen rijden. Volgens het rapport en de verklaring van Gerritsen ter zitting tonen niet-tolerante individuen bij een promillage van 1,8 of hoger een ernstige intoxicatie en worden zij normaal gesproken niet in staat geacht een voertuig te starten, laat staan er een stuk mee te rijden. Gelet op de deskundigheid van Gerritsen komt deze verklaring de rechtbank niet ongeloofwaardig voor. Ter vergelijking merkt de rechtbank in dat kader op dat een (ervaren) bestuurder al bij een promillage van 0,5 in overtreding is en een boete kan krijgen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de door eiser aangevoerde omstandigheid niet leidt tot concrete twijfel aan het rapport. De afwezigheid van fysieke bewijzen voor alcoholmisbruik leidt niet, anders dan eiser veronderstelt, vanzelfsprekend tot de conclusie dat er geen sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin. Als er wel fysieke bewijzen zijn, kan het mogelijkerwijs iets zeggen over de aanwezigheid van alcoholmisbruik. Bij afwezigheid van fysieke bewijzen wil het echter nog niet zeggen dat er niets aan de hand is.
Kwaliteit van het onderzoek en het rapport
10. Eiser is verder van mening dat de procedure van totstandkoming van het rapport onzorgvuldig is geweest. Gerritsen heeft in zijn visie ten onrechte geen gebruik gemaakt van externe bronnen, zoals informatie van de huisarts. Ook vindt eiser de kwaliteit van het door Gerritsen verrichte onderzoek onvoldoende. Het onderzoek heeft volgens eiser slechts 25 minuten geduurd. Daarnaast vindt eiser dat de door Gerritsen gehanteerde redeneringen onlogisch en onvoldoende zijn en ontbreekt een wetenschappelijke onderbouwing. Volgens eiser is het rapport daarom in strijd met de richtlijn Diagnostiek. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hij telefonisch contact heeft gehad met een medisch adviseur van verweerster. Deze medisch adviseur heeft eiser gemeld van mening te zijn dat sprake is van een “licht dossier”.
10. Dat Gerritsen de keuze heeft gemaakt om geen gebruik te maken van externe bronnen doet niet af aan de zorgvuldigheid waarmee zijn rapport tot stand is gekomen. Ook doet dit niet af aan de volledigheid van het rapport. De keuze om al dan niet gebruik te maken van externe bronnen behoort immers tot de deskundigheid van de psychiater. Als eiser van mening is dat de informatie van de huisarts relevant is, dan had het op zijn weg gelegen deze informatie bij de huisarts op te vragen en voor te leggen aan Gerritsen. Dat het onderzoek volgens eiser slechts 25 minuten duurde, biedt evenmin een voldoende concreet aanknopingspunt voor de conclusie dat sprake is geweest van een onzorgvuldig onderzoek. De duur van het onderzoek zegt in beginsel immers niets over de kwaliteit van het onderzoek. De rechtbank is verder van oordeel dat de redeneringen van Gerritsen in het rapport niet onlogisch voorkomen. Nog daargelaten dat niet bepalend is of bij de totstandkoming van het rapport en bij de vaststelling van de inhoud van het rapport is gehandeld conform de richtlijn Diagnostiek, ziet de rechtbank in dat wat eiser naar voren heeft gebracht geen concrete aanknopingspunten voor het oordeel dat het rapport in strijd met deze richtlijn is opgesteld. De rechtbank verwijst op dit punt ook naar de uitspraak van de ABRvS van 1 augustus 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BY6734). Eisers opmerking ter zitting over het contact met een medisch adviseur van verweerster geeft enig reliëf aan de zaak, maar is onvoldoende zwaarwegend om als concreet aanknopingspunt te worden aangemerkt. De verwerking van eisers correcties en aanvullingen
12. Eiser voert aan dat hij onvoldoende is geïnformeerd over zijn rechten en plichten en dat zijn aangevoerde correcties niet zijn gewijzigd in de rapportage, maar slechts zijn bijgevoegd. Verder merkt eiser op dat hij na afloop van het onderzoek is teruggelopen en bij Gerritsen een nadere toelichting heeft gegeven over zijn alcoholgebruik. Eiser zou daarbij met name hebben benadrukt dat zijn alcoholgebruik in de voorgaande periode niet structureel was en dat er ook periodes waren waarin hij in het geheel niet dronk.
13. De rechtbank is van oordeel dat niet meer valt te achterhalen of eiser daadwerkelijk is teruggelopen om de genoemde nadere mededelingen te doen. Gerritsen kan het zich niet herinneren en eiser kan, op zichzelf begrijpelijk, geen nader bewijs hiervan inbrengen. Onder die omstandigheden moet de rechtbank voorbijgaan aan deze stelling over het feitelijke verloop. Wel heeft eiser een punt waar hij wijst op de gebrekkige wijze waarop zijn correcties zijn verwerkt. Gerritsen heeft zich niet uitgelaten over de feitelijke en deskundige verwerking daarvan in zijn rapport, maar de correcties alleen bijgevoegd als bijlage bij zijn rapport. Dat is onvoldoende inzichtelijk.
Conclusies in het rapport
14. Eiser is het verder niet eens met de conclusie in het rapport dat zijn alcoholgebruik structureel van aard is. Eiser vindt ook dat Gerritsen gelet op de korte duur van zijn drankgebruik een betere beoordeling had moeten maken. Eiser verwijst in dit kader naar de DSM-IV-criteria waarin onder meer staat dat sprake is van “probleemgedrag” met alcohol bij gebruik van 4 alcoholeenheden (AE) per dag, oftewel 28 AE per week. Eiser herkent zich niet in die aantallen. Eiser is van mening dat de conclusies van Gerritsen, gelet op de DSM-IV-criteria, daarom meer tekst en uitleg behoeven. Hij borduurt hiermee gedeeltelijk voort op de gronden die hiervoor onder 13 zijn besproken.
14. De rechtbank overweegt dat Gerritsen in het rapport heeft geconcludeerd dat de aanwezigheid van tolerantie indicatief is voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik. Als het alcoholgebruik niet structureel (langdurig volgens eenzelfde patroon) zou zijn geweest, is de vraag of de conclusie van Gerritsen anders zou zijn geweest. Ter zitting heeft Gerritsen in dit verband verklaard dat alcoholtolerantie in een relatief korte periode kan worden opgebouwd, afhankelijk van de mate van alcoholinname in die periode. Gelet hierop acht de rechtbank concludent dat Gerritsen in feite zegt dat zijn conclusie over tolerantie niet wordt geraakt door het langer- of korterdurende alcoholgebruik van eiser. Dat sprake is van tolerantie, heeft Gerritsen ter zitting verduidelijkt door er op te wijzen dat iemand met meer dan 1,8 promille nog geen sleutel in het contact kan steken als er geen sprake is van tolerantie. Met 1,9 of 2 promille wordt het moeilijk eenvoudige handelingen te verrichten en om überhaupt met een voertuig op gang te komen; het starten van een voertuig lukt dan al niet als geen sprake is van tolerantie. Daarmee is voldoende ingegaan op eisers correcties, zodat niet langer twijfel bestaat over de concludentheid van het rapport in het licht van die gestelde correcties. Zoals gezegd is eiser aangehouden met een promillage van ruim 2,3, terwijl hij reed op een snorfiets. Dat hij reed, bestrijdt eiser, op enige discussie over de afgelegde afstand na, ook niet. In dat licht vindt de rechtbank inzichtelijk dat Gerritsen heeft geconcludeerd dat sprake is van tolerantie. De getuige heeft deze verklaringen over 1,8 en 1,9 of 2 promille wel telkens vergezeld van de waarschuwing dat de door hem genoemde verschijnselen zich “in de regel” voordoen, maar dat hij uitgaat van de regel. Dat laatste is logisch, omdat het er om gaat dat tolerantie een
aanwijzingis voor een voorafgaande periode van overmatig alcoholgebruik. Omdat het gaat om een aanwijzing, is het juist dat de deskundige uitgaat van wat in de regel het geval is. Om aan te nemen dat bij eiser de regel niet van toepassing zou zijn, moet meer aan informatie en zo mogelijk bewijs voor handen zijn van eisers specifieke gesteldheid waaruit blijkt dat de regel bij hem niet opgaat.
Wat eisers verwijzing naar de DSM-IV-criteria betreft, merkt de rechtbank op dat een deskundige aan de hand van alle beschikbare gegevens al of niet de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin moet stellen. De term “alcoholmisbruik in ruime zin” is nadrukkelijk bedoeld als ruimer dan volgens de DSM-IV-criteria. Omdat er sprake is van alcoholtolerantie moet de deskundige vervolgens een strenge beoordeling maken of sprake is van alcoholmisbruik. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat Gerritsen dit anders had moeten doen.
16. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er uiteindelijk geen grond voor de conclusie dat het over eiser uitgebrachte rapport niet concludent is voor de daarin gestelde diagnose. Verweerster moest aan de hand van het rapport daarom tot de conclusie komen dat eiser niet beschikt over de vereiste geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Aangezien eiser niet over die vereiste geschiktheid beschikt, was verweerster, omdat de regelgeving geen ruimte voor een belangenafweging laat, gehouden over te gaan tot het ongeldigverklaren van eisers rijbewijs. Wel had verweerster zich in het kader van haar vergewisplicht moeten realiseren dat een deskundigenrapport als dit, dat zo'n doorslaggevende rol speelt in de verdere besluitvorming, het niet kan stellen zonder deugdelijke verwerking van de ingebrachte correcties, los van het antwoord op de vraag of die voorgestelde correcties zijn voorzien van bewijs. Verweerster is daarin tekort geschoten.
17. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd. Omdat uiteindelijk de uitkomst van de besluitvorming terecht is, laat de rechtbank de rechtsgevolgen in stand. Dat betekent dat uiteindelijk de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser in stand blijft.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerster aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.240,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter eerste zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).