ECLI:NL:RBNHO:2013:13171

Rechtbank Noord-Holland

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
16 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_3228
Instantie
Rechtbank Noord-Holland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • A.C. Terwiel-Kuneman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en de zorgvuldigheid van het onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Noord-Holland op 5 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. L.P. Kabel, en de Stichting Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), vertegenwoordigd door mr. L.H. Kraaijenbrink. Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een aanhouding op 2 augustus 2012, waarbij hij een alcoholgehalte van 880 µg/l had. De rechtbank oordeelde dat de keurend arts in zijn rapportage niet eenduidig was over het effect van alcohol op eiser en dat er onvoldoende doorgevraagd was naar de omstandigheden van de aanhouding. De rechtbank concludeerde dat de communicatie met eiser niet soepel verliep, wat de waarde van het rapport van de keurend arts beïnvloedde. De rechtbank oordeelde dat het verslag van bevindingen niet concludent was en dat het CBR het bestreden besluit niet op deze rapportage had mogen baseren. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en het CBR werd opgedragen om opnieuw een besluit te nemen op het bezwaar van eiser. Tevens werd het CBR veroordeeld in de proceskosten van eiser en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-HOLLAND

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 13/3228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 december 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: mr. L.P. Kabel),
en
de Stichting Centraal bureau rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerster
(gemachtigde: mr. L.H. Kraaijenbrink).

Procesverloop

Bij besluit van 19 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerster het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard voor alle categorieën, behoudens categorie AM.
Bij besluit van 21 juni 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en heeft bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan. De datum hiervan is vastgesteld op heden.

Overwegingen

1.
Eiser is op 2 augustus 2012 als bestuurder van een motorrijtuig aangehouden met een alcoholgehalte van 880 µg/l (= 2,024 ‰). De regiopolitie heeft verweerster op 6 augustus 2012 een mededeling gezonden als bedoeld in artikel 130, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994. Op grond hiervan heeft verweerster bij besluit van 17 augustus 2012 aan eiser een onderzoek naar zijn geschiktheid opgelegd en de geldigheid van zijn rijbewijs geschorst. Eiser heeft op 29 september 2012 een bloedonderzoek, een psychiatrisch en een lichamelijk onderzoek ondergaan. Laatstgenoemde onderzoeken zijn verricht door de arts[naam arts] en de psychiater [naam psychiater], verbonden aan Wettstein Peterse Expertise (hierna: WPEX). Op grond van de resultaten van hun onderzoek hebben zij de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin gesteld. Voorts hebben zij overwogen dat niet aannemelijk is dat betrokkene met het alcoholmisbruik is gestopt.
Op basis van deze rapportage heeft verweerster het rijbewijs van eiser ongeldig verklaard vanaf de zevende dag na dagtekening van het primaire besluit, omdat eiser niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. In bezwaar heeft verweerster dit standpunt gehandhaafd.
2.
Verweerster is de mening toegedaan dat zij haar standpunt mede heeft kunnen baseren op het aangepaste rapport van de keurend arts. Verweerster heeft niet aan de keurend arts verzocht het rapport aan te vullen. Het is juist dat eiser niet in de gelegenheid is gesteld het inzage- en correctierecht uit te oefenen. Hierdoor is hij echter niet benadeeld, omdat hij in bezwaar zijn bedenkingen tegen het psychiatrisch rapport naar voren heeft kunnen brengen. Het specialistisch oordeel van de keurend arts is onveranderd. De diagnose ‘misbruik van alcohol’ is gesteld op basis van een volledig onderzoek. Hierbij komt ook betekenis toe aan het feit dat eiser is aangehouden met een zeer hoog alcoholpromillage. Volgens verweerster is sprake van een onderrapportage bij eiser waar hij ten tijde van de aanhouding heeft gezegd dat hij 10 glazen alcohol had gedronken. Eiser heeft niet aangevoerd dat hij grotere glazen had gedronken dan standaardglazen en evenmin dat hij bier dronk met een hoog promillage alcohol. Volgens verweerster blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) niet dat onderrapportage geen belangrijk ondersteunend element kan zijn. Hetzelfde geldt voor de geconstateerde verhoogde tolerantie voor alcoholgebruik. Dat het laboratoriumonderzoek geen afwijkingen liet zien, leidt niet tot twijfel aan de juistheid van de diagnose. Bij eiser was sprake van controleverlies op de dag van de aanhouding. Eiser bestrijdt het oordeel van de keurend arts, maar heeft dit niet onderbouwd met een deskundigenrapport. Volgens verweerster blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling dat het niet aan verweerster of aan de bestuursrechter is om te beoordelen of voor een psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat.
3.
Eiser wijst er allereerst op dat uit onderzoek naar voren komt dat de diagnose alcoholmisbruik voor keurend artsen bijna een automatisme is geworden. Hij verwijst naar een procedure van een zekere Blaauw. In deze procedure heeft de keurend arts zijn rapport aangepast op last van verweerster. Ontlastende bevindingen zijn geschrapt. Dat is in het geval van eiser ook zo. De latere bevindingen zijn toegevoegd om te kunnen komen tot de diagnose alcoholmisbruik. Hier heeft verweerster de hand in gehad, aldus eiser. Er is geen sprake van een verduidelijking maar van een extra standaardbevinding. Volgens eiser kan de bestuursrechter wel degelijk de onderzoeksrapportage van de keurend arts toetsen. Schending van het inzage- en correctierecht leidt altijd tot vernietiging van het besluit. De vraag of de betrokkene zijn bezwaren voldoende naar voren heeft kunnen brengen, is relevant voor de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Dat eiser is aangehouden met een hoog alcoholpromillage kan niet zonder meer leiden tot de diagnose alcoholmisbruik. Er moeten ondersteunende elementen zijn. De mening van de keurend arts dat alle personen met een alcoholpromillage van 1,8 of hoger tolerant voor alcohol zijn, is niet inzichtelijk. De vermelding in het rapport van de keurend arts dat eiser bij de aanhouding normaal functioneerde is, gelet op het proces-verbaal van de verbalisanten die de aanhouding verrichtten, onjuist. Ten onrechte heeft verweerster aan de beslissing op bezwaar ten grondslag gelegd dat eiser bij de aanhouding goed kon articuleren en goed kon lopen. Dit heeft de keurend psychiater nu juist uit zijn bevindingen geschrapt. Ten onrechte heeft verweerster bij eiser tolerantie aangenomen. Voor zover er terecht tolerantie is aangenomen, is dit op zichzelf onvoldoende voor de diagnose alcoholmisbruik. Voorts heeft verweerster ten onrechte een discrepantie aangenomen tussen hetgeen eiser in de uren voor de aanhouding heeft gedronken en zijn verklaring dat hij dat niet meer precies wist. Uit jurisprudentie van de Afdeling blijkt dat onderrapportage niet als een relevant ondersteunend element wordt gezien voor de diagnose alcoholmisbruik. Dit geldt ook voor de bevinding dat eiser zijn rijbewijs voor zijn werk nodig heeft. Ten onrechte heeft de keurend arts niet aannemelijk geacht dat eiser met het alcoholmisbruik is gestopt. Eisers bloedwaarden waren immers normaal. Er is dan ook ten onrechte geen stopdatum vastgesteld. Eiser concludeert dat verweerster het rapport van de keurend artsen niet ten grondslag heeft mogen leggen aan de beslissing op bezwaar.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.
Ingevolge artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) vergaart het bestuursorgaan bij de voorbereiding van een besluit de nodige kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen.
Ingevolge artikel 3:9 dient het bestuursorgaan, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, zich ervan te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 130, eerste lid, eerste volzin, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) doen de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen, indien bij hen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen.
Ingevolge artikel 131, eerste lid, eerste volzin, besluit het CBR, indien een schriftelijke mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, is gedaan, in de bij ministeriële regeling aangewezen gevallen dat betrokkene zich dient te onderwerpen aan een onderzoek naar zijn rijvaardigheid of geschiktheid.
Ingevolge het tweede lid bepaalt het CBR de aard van het onderzoek en door welke deskundige of deskundigen het onderzoek zal worden verricht.
Ingevolge artikel 134, tweede lid, besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Ingevolge artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid besluit het CBR tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als bedoeld in artikel 134, derde (lees: tweede) lid, van de Wvw 1994, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen.
Ingevolge artikel 2 van de Regeling eisen geschiktheid 2000 worden de eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
In paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling (hierna: bijlage), getiteld "Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)", is het volgende bepaald: "Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt. Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring - op basis van een specialistisch rapport - geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid."
5.
Vaststaat dat de keurend artsen met betrekking tot de gewijzigde rapportage eiser niet in de gelegenheid hebben gesteld zijn wettelijke rechten ingevolge artikel 7:464, tweede lid, sub b, van het Burgerlijk Wetboek (het inzage- en correctierecht) uit te oefenen. Het beroep is dan ook gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Vervolgens doet zich de vraag voor of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven. Deze vraag wordt hierna beantwoord.
6.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat de keurend arts zijn rapport heeft aangepast op last van verweerster. Verweerster heeft aangegeven dat er op 23 november 2012 door de medisch adviseur een terugkoppeling heeft plaatsgevonden met de keurend arts. Aan de keurend arts is slechts gevraagd het specialistisch oordeel nader te onderbouwen. De rechtbank acht dan ook niet aannemelijk dat de keurend arts zijn rapportage onder druk van verweerster heeft aangepast. Deze beroepsgrond faalt.
7.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerster ten onrechte bij eiser tolerantie voor alcohol heeft aangenomen, omdat deze conclusie uitsluitend is gebaseerd op het feit dat eiser is aangehouden met een hoog alcoholpromillage, terwijl hij desondanks goed kon articuleren en goed kon lopen. Deze beroepsgrond treft doel. In dit verband wijst de rechtbank op hetgeen de voorzieningenrechter in haar uitspraak van 5 april 2013 (reg. nr. AWB 13/951) heeft overwogen. Kort gezegd komt het erop neer dat de voorzieningenrechter heeft overwogen dat de bevindingen van de keurend psychiater over het normaal functioneren van eiser op de dag van aanhouding uitsluitend zijn terug te voeren op eisers eigen verklaring bij de psychiater. Dit is echter niet verenigbaar met hetgeen naar voren komt uit het proces-verbaal van aanhouding. Hierin hebben de verbalisanten immers vastgelegd dat eiser met dubbele tong sprak en onvast ter been was.
8.
Naar aanleiding van de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft verweerster op 9 april 2013 nadere vragen gesteld aan de keurend psychiater. Deze heeft zijn standpunt ten aanzien van de tolerantie gewijzigd. De tolerantie bij eiser wordt nu gebaseerd op het hoge alcoholpromillage en het feit dat eiser het effect van alcohol pas merkt na vijf tot zes alcoholeenheden. De keurend arts merkt overigens op dat uit het proces-verbaal van politie blijkt dat eiser in staat was een gesprek te voeren met de verbalisanten. Uit dit proces-verbaal komt naar voren dat eiser antwoord heeft gegeven op vragen naar adres, woonplaats, telefoonnummer en alcoholgebruik. Dat eiser in staat was een gesprek te voeren met de verbalisanten, kan er bezwaarlijk uit worden afgeleid. Ten tijde van het onderzoek bij de keurend psychiater heeft eiser verklaard dat hij een gemiddeld drinkpatroon heeft van een of twee alcoholeenheden per twee weken. Ter zitting van de voorzieningenrechter op 5 augustus 2013 heeft eiser dit herhaald. De rechtbank is van oordeel dat verweerster ten onrechte uitgaat van tolerantie voor alcohol bij eiser. Vaststaat immers dat eiser werkzaam is in de visserij. Aan boord mag er geen alcohol worden gedronken en wordt er geen alcohol gedronken, zo heeft eiser verklaard. Hij gaat op zondagavond naar zijn werk en komt vrijdagochtend of –middag thuis. Vrijdag duikt hij zijn bed in. Hij heeft dus in principe alleen de zaterdag om alcohol te drinken. Dat eiser tolerantie heeft opgebouwd, ligt dan ook niet in de rede. Bovendien kan er niet aan worden voorbijgegaan dat eiser is aangehouden tijdens de[...] feestweek.
9. Verweerster heeft zich ook op het standpunt gesteld dat bij eiser sprake is van onderrapportage van het alcoholgebruik in het jaar voor de aanhouding. Uit het hiervoor onder 8 weergegeven leefpatroon van eiser komt naar voren dat hij wekelijks slechts een dag heeft om alcohol te drinken: de zaterdag. Dat verdraagt zich niet met veel en vaak alcohol drinken, waarvan verweerster heeft aangenomen dat hiervan sprake is. Verweerster heeft haar oordeel dat bij eiser sprake is van tolerantie voor alcohol mede gebaseerd op de onderrapportage. De keurend psychiater heeft in zijn e-mail van 22 april 2013 de bevinding dat eiser normaal functioneerde, normaal kon lopen en goed kon articuleren, uit zijn rapportage geschrapt. Toch neemt hij tolerantie aan op basis van het hoge alcoholpromillage en de discrepantie met het door eiser opgegeven normale alcoholgebruik. Dit is echter niet inzichtelijk. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerster er in navolging van de keurend psychiater ten onrechte van uitgaat dat sprake is van onderrapportage ten aanzien van de wekelijkse hoeveelheid alcohol die eiser zou drinken.
10.
De keurend psychiater heeft bij het onderzoek ook aan eiser gevraagd wanneer hij effect van alcohol voelde. In het rapport van bevindingen staat onder 3.2.2.1:
‘Betrokkene bemerkte pas na meer dan 3 AE (= alcoholeenheden) effect van alcohol’ en

Toelichting: betrokkene merkte pas na 5 tot 6 AE het effect van alcohol’.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn deze omschrijvingen niet eenduidig, want niet uit de rapportage blijkt of de keurend arts hierop heeft doorgevraagd. Welk effect van alcohol wordt er bedoeld? Eiser heeft hierover aangevoerd dat de keurend arts vroeg wanneer eiser effect van alcohol bemerkte. Hieruit blijkt niet of de arts met deze vraag doelde op het aangeschoten of dronken zijn. De rechtbank voegt hieraan toe dat ter zitting van de voorzieningenrechter op 5 augustus 2013 is gebleken dat de communicatie met eiser niet soepel verloopt. Eiser begrijpt de vragen niet altijd direct. Aan het gestelde onder 3.2.2.1 kan dan ook niet die waarde worden toegekend die verweerster hieraan kennelijk toekent.
11.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het verslag van bevindingen niet voldoende concludent is, zodat verweerster het bestreden besluit hierop niet zonder meer heeft mogen baseren.
12.
Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in de artikelen 3:2 en 3:9 Awb. Er bestaat geen aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. Verweerder zal opnieuw een besluit moeten nemen op eisers bezwaar.
13.
Nu het beroep gegrond is, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht kent de rechtbank in dit verband een punt toe voor het indienen van het beroepschrift. De waarde van dit punt bedraagt € 472,--. De zwaarte van de zaak is gemiddeld.
14.
Tot slot draagt de rechtbank verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- aan hem te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 21 juni 2013;
- veroordeelt verweerster in de door eiser gemaakte proceskosten tot een bedrag van
€ 472,-- , te betalen aan eiser;
- gelast verweerster het door eiser betaalde griffierecht van € 160,-- aan hem te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Terwiel-Kuneman, rechter, in aanwezigheid van P.M. van der Pol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
5 december 2013.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.