ECLI:NL:RBNNE:2023:4665

Rechtbank Noord-Nederland

Datum uitspraak
6 november 2023
Publicatiedatum
14 november 2023
Zaaknummer
LEE 23/3990
Instantie
Rechtbank Noord-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake ongeldigverklaring rijbewijs door CBR wegens drugsmisbruik en alcoholmisbruik

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Noord-Nederland op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die zijn rijbewijs ongeldig verklaard zag door het CBR. Verzoeker, die als koerier werkt, heeft bezwaar gemaakt tegen de beslissing van het CBR, dat op basis van een psychiatrisch rapport van D.G. Buiten concludeerde dat hij niet geschikt is om te rijden vanwege drugsmisbruik en alcoholmisbruik. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2023 behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en het CBR aanwezig waren.

De voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR zich op het rapport van Buiten mocht baseren voor de diagnose drugsmisbruik, aangezien dit rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en de conclusies navolgbaar zijn. Verzoeker had positief getest op cannabis en cocaïne, en het rapport bevatte voldoende aanwijzingen voor drugsmisbruik. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat het CBR op basis van de diagnose drugsmisbruik de ongeldigverklaring van het rijbewijs rechtmatig heeft kunnen vaststellen.

Echter, de voorzieningenrechter oordeelt dat het CBR onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor de diagnose alcoholmisbruik, met name wat betreft de vaststelling van binge-drinking. De voorzieningenrechter concludeert dat het CBR in de bezwaarfase het motiveringsgebrek kan herstellen, en daarom is er geen aanleiding voor een voorlopige voorziening. De uitspraak is gedaan op 6 november 2023.

Uitspraak

RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 23/3990

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. B. Tijsterman),
en

de directie van het CBR,

(gemachtigde: mr. J.A. Launspach).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker aangaande het besluit van het CBR om zijn rijbewijs vanaf 16 augustus 2023 ongeldig te verklaren.
1.1.
Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Het CBR heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 20 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.

Totstandkoming van het besluit

2. De politie, Eenheid Oost-Nederland, heeft verzoeker op 8 januari 2023 staande gehouden als bestuurder van een motorrijtuig. Uit het opgemaakte proces-verbaal blijkt dat er een speekseltest is afgenomen, waarbij verzoeker positief is getest op cannabis en cocaïne. Verzoeker is hierop aangehouden en op het politiebureau is bij hem bloed afgenomen. Uit de uitslag van het bloedonderzoek bleek dat verzoeker cannabis in zijn bloed had met een waarde van 12 microgram per liter bloed en cocaïne met een waarde van 35 microgram per liter bloed.
3. Bij besluit van 7 maart 2023 heeft het CBR verzoeker een onderzoek naar zijn drugsgebruik opgelegd. Het onderzoek heeft plaatsgevonden op 24 mei 2023 en is verricht door D.G. Buiten, psychiater, werkzaam bij BuitenPsychiatrie. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 24 mei 2023. Bij besluit van 9 augustus 2023 heeft het CBR, naar aanleiding van het rapport van Buiten, vastgesteld dat er bij verzoeker sprake is van drugsmisbruik en dat hij volgens de regelgeving dan niet geschikt is om te rijden. Verzoeker voldoet volgens het CBR niet aan de eisen die in paragraaf 8.8 van de bijlage van de Regeling eisen geschiktheid 2000 aan houders van een rijbewijs worden gesteld. Hierbij heeft het CBR aangegeven dat nog niet aannemelijk was dat het alcoholmisbruik op 24 mei 2023 was gestopt en dat het drugsmisbruik is gestopt sinds 8 januari 2023. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld om een tweede onderzoek aan te vragen. Van deze gelegenheid heeft verzoeker geen gebruik gemaakt. Daarnaast heeft het CBR bij het besluit van 9 augustus 2023 ook het rijbewijs van verzoeker vanaf 16 augustus 2023 ongeldig verklaard.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

4. De voorzieningenrechter acht het gestelde spoedeisend belang aannemelijk. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij als koerier B-rijbewijs werkzaam is en dat hij deze werkzaamheden uitvoert binnen een leer-werktraject. Zonder rijbewijs kan hij zijn werkzaamheden niet uitvoeren en loopt hij de kans om ontslagen te worden. Dit zal hem financieel benadelen, maar ook zijn studievoortgang komt hierdoor in het geding. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.
5. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
6. De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het CBR met het besluit van 9 augustus 2023 aan verzoeker heeft medegedeeld dat hij niet geschikt is om te rijden omdat uit onderzoek is gebleken dat bij verzoeker sprake is van zowel drugsmisbruik als alcoholmisbruik.
7. Vervolgens overweegt de voorzieningenrechter dat het CBR mag afgaan op het psychiatrisch rapport dat aan het hem is uitgebracht, nadat hij is nagegaan of dit rapport op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze verplichting is neergelegd in artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voor de wettelijke adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Als belanghebbende concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het rapport, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het CBR niet zonder nadere motivering op het rapport afgaan. Zo nodig vraagt het orgaan de adviseur een reactie op wat belanghebbende over het advies heeft aangevoerd.
8. Verzoeker betoogt dat het psychiatrisch rapport naar de wijze van totstandkoming dan wel de inhoud gebreken vertoont en dat het CBR daarom dit rapport niet aan het besluit ten grondslag had mogen leggen. Hierbij geeft verzoeker aan dat het rapport onvoldoende concludent is en dat waarborgen en formaliteiten niet in acht zijn genomen.
Drugsmisbruik
9. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR zich, voor wat betreft de diagnose drugsmisbruik in ruime zin, op het rapport van Buiten mogen baseren en heeft het CBR derhalve, gelet op deze diagnose, kunnen stellen dat verzoeker volgens de regelgeving dan niet geschikt is om te rijden, zodat zijn rijbewijs ongeldig moest worden verklaard. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
9.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [1] wordt onder drugsmisbruik verstaan de psychiatrische diagnose, gebaseerd op alle klinische relevante gegevens en/of de DSM-IV-TR classificatie drugsmisbruik en/of drugsafhankelijkheid. Eveneens volgens vaste rechtspraak van de Afdeling [2] kan de bestuursrechter zich niet inhoudelijk over de diagnose drugsmisbruik uitlaten. Het is niet aan de bestuursrechter en ook niet aan het CBR om voor het psychiatrisch oordeel een eigen oordeel in de plaats te stellen. Dit laat evenwel onverlet dat het CBR zich ervan moet vergewissen dat de aan hem uitgebrachte rapportage zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk niet tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is.
9.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat de conclusie van de psychiater, mede gelet op de in paragraaf 8.8 van de bijlage bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 genoemde strenge opstelling, navolgbaar is. De psychiater heeft gemotiveerd waarom er sprake is van drugsmisbruik en het rapport maakt duidelijk welke aanwijzingen er zijn voor deze conclusie. Het CBR heeft dan ook naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter het rapport van de psychiater aan het ongeldig verklaren van verzoekers rijbewijs ten grondslag mogen leggen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat het rapport van Buiten bestaat uit een speciële en medische anamnese, een lichamelijk onderzoek, een specieel psychiatrisch onderzoek en een laboratoriumonderzoek. Wel wijst de voorzieningenrechter erop dat het rapport van Buiten niet is ondertekent, maar hieraan zal de voorzieningenrechter in deze fase van de procedure geen consequenties verbinden nu dit in de bezwaarfase nog hersteld kan worden.
9.3.
Buiten heeft de diagnose drugsmisbruik gesteld op basis van de anamnese, een lichamelijk onderzoek en de politierapportage waaruit de omstandigheden van de aanhouding blijken. Hierbij heeft Buiten in zijn rapport aangegeven dat er volgens de classificatie DSM 5 een drietal aanwijzingen zijn voor stoornissen in het gebruik van drugs. Verzoeker heeft namelijk op een drietal vragen positief gescoord, te weten: herhaaldelijk drugsgebruik in gevaarlijke situaties, tolerantie van drugs en onthoudingsverschijnselen.
9.4.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat op 8 januari 2023 bij verzoeker bloed is afgenomen. Uit het bloedonderzoek is gebleken dat in het bloed van verzoeker cocaïne en cannabis is aangetroffen. Hierbij is het gehalte cocaïne op 35 microgram per liter bloed vastgesteld en het gehalte cannabis op 12 microgram per liter bloed. Deze concentraties zijn hoger dan de voor die stof bepaalde grenswaarden.
9.5.
Voor wat betreft de tolerantie heeft Buiten overwogen dat verzoekers verhaal rond de aanhouding niet geheel helder is nu hij enerzijds heeft aangegeven high te zijn geweest maar anderzijds ook de overtuiging had dat hij nog wel kon rijden. Ook ging verzoeker op de vlucht toen de politie verscheen waaruit Buiten afleidt dat verzoeker wist dat hij teveel had gebruikt. Ten slotte overweegt Buiten dat het rijden van een afstand van Amsterdam naar Nunspeet na drie joints duidt op een vergrote tolerantie. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om tot een andere overweging te komen dan Buiten. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat de omstandigheden waarvan Buiten uit gaat worden bevestigd door het proces verbaal ‘rijden onder invloed’ van 24 februari 2023, het proces-verbaal ‘verhoor verdachte’ van 8 januari 2023 en de anamnese zoals deze is afgenomen door Buiten.
9.6.
De diagnose drugsmisbruik heeft Buiten eveneens gebaseerd op onthoudingsverschijnselen. Hiertoe heeft Buiten aangegeven dat bij lichamelijk onderzoek een lichte rust- en intentietremor is vastgesteld en een tachycardie. Dit kan, aldus Buiten, wijzen op een onthoudingssyndroom. Verzoeker stelt dat de verhoogde polsslag geen aanwijzing kan opleveren voor de diagnose drugsmisbruik omdat deze ook kan zijn veroorzaakt door nervositas en dat Buiten de tremor niet zorgvuldig heeft vastgesteld. De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in dit betoog. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat Buiten in zijn rapport heeft beschreven hoe hij de tremor heeft vastgesteld, namelijk bij een top-neusproef. Daarnaast betrekt de voorzieningenrechter bij zijn oordeel dat verzoeker zijn betwisting van de conclusie van het rapport niet heeft onderbouwd met stukken. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter eveneens dat verzoeker ter zitting heeft gesteld dat hij ervoor heeft gekozen om geen tweede onderzoek te laten doen omdat hij dat niet kon betalen. Behalve dat verzoeker deze stelling niet heeft onderbouwd met stukken, dient deze keuze ook voor zijn rekening en risico te komen.
9.7.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoeker te volgen in het door hem ingenomen standpunt dat het correctierecht is geschonden. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij, door informatie van Buiten, in de veronderstelling verkeerde dat hij niet het recht had om de feitelijke onjuistheden te laten verbeteren. Voor dit standpunt ziet de voorzieningenrechter in het dossier geen aanknopingspunten. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker, blijkens het rapport van Buiten, op 24 mei 2023 het formulier ‘Afzien Inzage-, correctie- en blokkeringsrecht’ heeft ondertekend. Op dit formulier is aangegeven dat het correctierecht het recht is om de keurend medisch specialist te verzoeken feitelijke onjuistheden in het rapport te corrigeren. Dat verzoeker dit formulier niet eerst heeft gelezen voordat hij deze ondertekende komt voor zijn rekening en risico.
9.8.
Gelet op al het bovenstaande mocht het CBR, naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, het rapport van Buiten voor wat betreft de diagnose drugsmisbruik ten grondslag leggen aan de ongeldigverklaring van verzoekers rijbewijs.
Alcoholmisbruik
10. De voorzieningenrechter stelt vervolgens vast dat Buiten in zijn rapportage van 24 mei 2023 naast de diagnose drugsmisbruik ook de diagnose alcoholmisbruik heeft vastgesteld. Deze diagnose heeft Buiten gesteld op basis van de anamnese en een lichamelijk onderzoek. Hierbij heeft Buiten aangegeven dat sprake is van binge-drinking van alcohol met een onthoudingssyndroom. Voor wat betreft het onthoudingssyndroom heeft Buiten aangegeven dat uit het lichamelijk onderzoek bleek dat verzoeker een lichte rust- en intentietremor heeft en een tachycardie, hetgeen kan wijzen op een onthoudingssyndroom.
10.1.
Verzoeker stelt – onder meer en samengevat – dat ten onrechte de diagnose alcoholmisbruik is gesteld. Hiertoe heeft verzoeker aangegeven dat – zoals Buiten zelf ook al heeft aangegeven – de tachycardie mogelijk werd veroorzaakt door nervositas, dat uit het rapport van Buiten niet blijkt hoe de tremor is vastgesteld en dat de aanwijzing binge-drinking geen stand kan houden nu Buiten geen nadere onderbouwing en geen exacte frequentie van het alcoholgebruik van verzoeker heeft gegeven.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft het CBR de diagnose alcoholmisbruik niet zonder meer kunnen stellen op grond van het rapport van Buiten van 24 mei 2023. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
11.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat Buiten als belangrijkste aanwijzing voor de diagnose alcoholmisbruik heeft aangegeven dat sprake is van binge-drinking. Met betrekking tot deze vaststelling overweegt de voorzieningenrechter dat het CBR ter zitting heeft toegelicht dat in de richtlijn Diagnostiek van stoornissen in het gebruik van alcohol geen definitie van binge-drinking is opgenomen omdat er (internationaal) geen consensus bestaat over deze definitie. Hierbij heeft het CBR aangegeven dat zij voor wat betreft de vaststelling of sprake is van binge-drinking afgaat op het oordeel van de keurend arts omdat deze in het geheel van zijn / haar bevindingen tot de vaststelling komt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het rapport van Buiten – mede in het licht van hetgeen verzoeker daar tegen heeft aangevoerd – onvoldoende hoe hij tot de vaststelling van binge-drinking is gekomen. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat op het moment dat er verschillende opvattingen bestaan over wanneer sprake is van binge-drinking het niet zonder nadere motivering aan een individuele psychiater kan worden overgelaten om vast te stellen of al dan niet sprake is van binge-drinking. Deze nadere motivering blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment onvoldoende uit het rapport van Buiten. Gelet op het bovenstaande heeft het CBR voor wat betreft de vaststelling van binge-drinking het rapport van Buiten niet aan zijn besluit ten grondslag mogen leggen.
11.2.
Naast binge-drinking heeft Buiten, voor wat betreft de vaststelling van de diagnose alcoholmisbruik, gewezen op de onthoudingsverschijnselen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kunnen de onthoudingsverschijnselen, gezamenlijk met de anamnese, de vaststelling van de diagnose alcoholmisbruik niet dragen. Hiertoe overweegt de voorzieningenrechter dat uit het rapport van Buiten onvoldoende blijkt hoe hij tot het oordeel is gekomen dat de onthoudingsverschijnselen zowel zijn toe te schrijven aan het alcoholmisbruik als aan het drugsmisbruik. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het rapport van Buiten ook op dit punt onvoldoende inzichtelijk maakt hoe de in het rapport opgenomen gegevens voldoende ondersteuning bieden voor de diagnose alcoholmisbruik. In zoverre is in het primaire besluit sprake van een motiveringsgebrek.
11.3.
De voorzieningenrechter stelt echter ook vast dat de onderhavige procedure betrekking heeft op een ingediende voorlopige voorziening hangende de bezwaarprocedure. Het CBR dient derhalve nog te beslissen op het bezwaar van verzoeker waarbij in de bezwaarfase een volledige heroverweging dient plaats te vinden. In het hierboven geconstateerde motiveringsgebrek ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voldoende aannemelijk is dat het CBR dat gebrek in het besluit op bezwaar zal kunnen herstellen door daarin zijn afweging alsnog afdoende te onderbouwen.

Conclusie en gevolgen

12. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het CBR voor wat betreft de diagnose drugsmisbruik het rapport van Buiten aan zijn besluit tot grondslag heeft mogen leggen en dat het bezwaar derhalve geen redelijke kans van slagen heeft. Hierbij betrekt de voorzieningenrechter dat de diagnose drugsmisbruik de ongeldigverklaring van het rijbewijs zelfstandig kan dragen. Naar het voorlopig oordeel is het primaire besluit op dit punt rechtmatig. Daarom bestaat er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.I. Havinga, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2023.
griffier
voorzieningenrechter
(de voorzieningenrechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen)
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Artikel 130 van de Wegenverkeerswet 1994:
Indien bij de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen personen een vermoeden bestaat dat de houder van een rijbewijs niet langer beschikt over de rijvaardigheid dan wel over de lichamelijke of geestelijke geschiktheid, vereist voor het besturen van een of meer categorieën van motorrijtuigen waarvoor dat rijbewijs is afgegeven, doen zij daarvan zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan het CBR onder vermelding van de feiten en omstandigheden die aan het vermoeden ten grondslag liggen. Bij ministeriële regeling worden de feiten en omstandigheden aangewezen die aan het vermoeden ten grondslag dienen te liggen en worden ter zake van de uitoefening van deze bevoegdheid nadere regels vastgesteld.
Op de eerste vordering van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen is de bestuurder van een motorrijtuig, ten aanzien van wie een vermoeden als bedoeld in het eerste lid bestaat, verplicht tot overgifte van het hem afgegeven rijbewijs.
De in het tweede lid bedoelde vordering wordt gedaan indien de betrokken bestuurder de veiligheid op de weg zodanig in gevaar kan brengen dat hem met onmiddellijke ingang de bevoegdheid dient te worden ontnomen langer als bestuurder van een of meer categorieën van motorrijtuigen, waarvoor het rijbewijs is afgegeven, aan het verkeer deel te nemen. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is. Het ingevorderde rijbewijs wordt gelijktijdig met de schriftelijke mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan het CBR toegezonden.
In geval van toepassing van het tweede lid kan het motorrijtuig, voor zover geen andere bestuurder beschikbaar is of de bestuurder niet aanstonds voldoet aan de vordering, onder toezicht of, voor zover degene die de vordering heeft gedaan, zulks nodig oordeelt, in bewaring worden gesteld. In het laatste geval zijn de artikelen 170, tweede lid, tweede en derde volzin, vierde en vijfde lid, 171, 172 en 173, eerste lid, van deze wet en de artikelen 4:116, 4:118 tot en met 4:124, 5:10, 5:25, eerste en zesde lid, 5:29, tweede en derde lid, 5:30, eerste, tweede, vierde en vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Teruggave van het motorrijtuig vindt slechts plaats, indien aan de vordering is voldaan.
Voor de toepassing van het eerste, tweede en derde lid wordt onder rijbewijs mede verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag buiten Nederland, waarvan de houder in Nederland woonachtig is.
Artikel 134 van de Wegenverkeerswet 1994 (voor zover van belang):
Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
(…..)
Paragraaf 8.8 van de Regeling eisen geschiktheid 2000:
8.8.
Misbruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Voor de beoordeling of sprake is van misbruik van psychoactieve middelen is een specialistisch rapport vereist. Personen die misbruik maken van dergelijke middelen zijn zonder meer ongeschikt.
Indien zij aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik, dient een recidiefvrije periode van een jaar te zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring — op basis van een specialistisch rapport — geschikt kunnen worden geacht.
Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen, gezien de gevaren die het gebruik van deze middelen oplevert voor de verkeersveiligheid.
8.8.1.
Regelmatig gebruik van psychoactieve middelen (zoals alcohol en drugs)
Het regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in dusdanige hoeveelheden dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed, valt mede onder het begrip misbruik van psychoactieve middelen, als bedoeld in paragraaf 8.8. Paragraaf 8.8 is daarmee ook van toepassing op personen die regelmatig gebruik maken van psychoactieve middelen in zodanige hoeveelheden dat daardoor de rijvaardigheid ongunstig wordt beïnvloed.

Voetnoten

1.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2019
2.zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3050