3.2.De trust bezit alle aandelen in [Ltd 2] ( [Ltd 2] ), een vennootschap gevestigd op [eiland 2] en opgericht naar het recht van ‘ [eiland 2] ’. De trust heeft ook in alle jaren waar het hier om gaat een schuld aan [Ltd 2] . [Ltd 2] bezit alle aandelen in [S.a.r.l.] ( [S.a.r.l.] ). [Ltd 1] is bestuurder van [Ltd 2] .
De structuur was tot 2010 als volgt:
Trust 1 (eiland 1)
↓
Ltd 1 (eiland 1)
↓
S.a.r.l.
↓
STAK
↓
B.V. 2
↓
B.V. 3
↓
B.V. 4
3.3.Op 23 december 2003 is de [de stichting] ( [de stichting] ) opgericht waarvan iedere dochter 25% van de certificaten houdt. Het vermogen van [de stichting] bedraagt ultimo 2011 € 14.847.587. Het vermogen neemt af door jaarlijkse uitkeringen aan de weduwe en aan de dochters.
3.4.In de ‘Letter of wishes’ van de trust met datum 24 mei 2004 heeft vader onder meer het volgende vermeld:
‘8. Also it is my wish, that all my children will be treated equally. Therefore it is my wish that should you decide to make a distribution to one of my children you would also consider to make a distribution to my other children for an equal share.
9. It is my wish. that you consider appointing my present grandchildren and grandchildren yet to be born, as beneficiary to this trust after my death. It is my wish that my grandchildren will be treated equally. It is my wish that no child will benefit from this trust before the age of 25.’
In de ‘Letter of wishes’ van september 2007 komt de bepaling over de kinderen niet meer voor, die over de kleinkinderen wel.
3.5.In 2009 hebben de adviseur van belanghebbende en de inspecteur overleg gevoerd in verband met de invoering van artikel 2.14a Wet IB 2001 per 1 januari 2010, waarbij de adviseur aan de inspecteur heeft verzocht goed te keuren dat (een deel van) het vermogen van de trust zal worden toegerekend aan de kleinkinderen van vader en dus niet aan de dochters. De inspecteur is niet akkoord gegaan.
3.6.Het procesdossier bevat onder meer een e-mail van 15 december 2009 van [naam 5] , medewerker van [B.V.] , aan [gemachtigde] , waarin onder meer het volgende is vermeld:
Gesproken met [naam 6] , rechterhand van de trustee van [trust 1] . (…)
Ik heb aangegeven dat we de trustee van [trust 1] willen adviseren om voor 31.12.2009 een aantal personen te excluden. [naam 6] laat me vanmiddag weten wat ze nodig heeft om dit te regelen. Wel gaf ze aan dat ze vrijwel zeker weet dat ze hiervoor graag een advies ontvangt. Ook dat hoor ik vast vanmiddag, maar dan weet jij het vast en kun je wellicht al iets in gang zetten.’
3.7.Tot de stukken behoren:
- een ‘Deed of exclusion’ (de Deed) met datum 24 december 2009 waarin onder meer het volgende is vermeld:
‘The Trustees wish to exclude [dochter 1] , [dochter 2] , [belanghebbende] [Belanghebbende, Rb], and [dochter 3] (…) as Beneficiaries of the Settlement.’
- een stuk met datum 17 december 2009 met het verzoek van de Trustees aan [naam 4] als protector van de trust om de voorgenomen exclusion goed te keuren, en daaronder de handtekening van [naam 4] bij de zinsnede:
‘I hereby give my consent for the above-named persons to be removed as Beneficiaries of [trust 2] .’
3.8.Vanaf medio 2010 is [naam 1] , partner bij [B.V.] , de protector van de trust.
3.9.In 2010 is de in 3.2 weergegeven structuur vereenvoudigd en zijn [S.a.r.l.] en haar dochtermaatschappijen geliquideerd. De liquidatie-uitkering van [S.a.r.l.] aan [Ltd 2] bestaat uit de volgende op dat moment bestaande vorderingen:
Vordering op
Bedrag
de trust
[de stichting]
[dochter 3]
[dochter 2]
Belanghebbende
[dochter 1]
Totaal
€ 79.803
€ 3.101.973
€ 184.018
€ 220.823
€ 117.785
€ 626.007
€ 4.330.409
3.10.Uit de stukken blijkt dat vanaf 2010 de aandelen [Ltd 2] de enige vermogensbestanddelen zijn van de trust en dat de hiervoor vermelde vorderingen de enige vermogensbestanddelen zijn van [Ltd 2] die zijn vermeld in haar jaarstukken. De vorderingen dateren van vóór het overlijden van vader. De vordering van [Ltd 2] op belanghebbende is volgens de jaarstukken van [Ltd 2] in al die jaren € 117.785. De vorderingen van [Ltd 2] op de dochters kennen geen zekerheden, zijn renteloos en moeten op verzoek worden terugbetaald. De vordering van [Ltd 2] op [de stichting] kent geen zekerheid en geen aflossing. Er wordt jaarlijks rente (Euribor plus 1%) bijgeschreven op de hoofdsom. In 2010 zijn [de stichting] en [Ltd 2] overeengekomen dat de lening zou worden terugbetaald op 31 december 2011. Dat is niet gebeurd. De termijn is daarna regelmatig verlengd.
Uit de jaarstukken blijkt het volgende verloop van de vorderingen op [de stichting] en de trust:
Ultimo
Vordering op [de stichting]
Vordering op de trust
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
€ 3.101.973
€ 3.179.646
€ 3.271.044
€ 3.306.417
€ 3.357.926
€ 3.290.694
€ 3.325.671
€ 79.803
€ 86.016
€ 94.036
€ 117.222
€ 117.222
€ 117.222
€ 117.222
3.11.Belanghebbende is uitgenodigd en aangemaand voor het doen van aangiften inkomstenbelasting voor de jaren 2010 tot en met 2017. De aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2013, 2016 en 2017 zijn ingediend door [B.V.] . Voor de jaren 2014 en 2015 zijn geen aangiften ingediend.
3.12.In de aangiften van de jaren 2010 tot en met 2013 staat bij het onderdeel ‘Bijzondere situaties en te verrekenen voorheffingen’ bij de vragen 38a (2010), 39a (2011 en 2012) en 41a (2013), voor zover van belang, het volgende:
‘(…) Of kon u aanspraak maken op vermogen in of inkomsten uit een APV? Of was u erfgenaam van iemand die vermogen had ondergebracht in een APV? Kruis dan het hokje aan, vermeld de landcode van vestiging van het APV en vermeld de volledige naam.’
In de aangifteformulieren 2014 tot en met 2017 staat bij het onderdeel ‘Bijzondere situaties en te verrekenen voorheffingen’ bij de vragen 40a (2016 en 2017) en 41a (2014 en 2015), voor zover van belang, het volgende:
‘(…) Of was u erfgenaam van iemand met afgezonderd vermogen (RB: in 2014: iemand die vermogen heeft afgezonderd) in een APV? Of had u een concreet recht ten laste van een APV? Of had u een transactie verricht met, een betaling gedaan aan of een uitkering ontvangen van een APV? Kruis dan het hokje aan en vul hieronder de gegevens is.’
In de aangiften IB/PVV die namens belanghebbende zijn ingediend is het hokje bij de vragen 38a, 39a, 40a en 41a (de trustvraag) niet aangekruist.
3.13.De inspecteur heeft de aanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2013 overeenkomstig de ingediende aangiften opgelegd. De aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 heeft de inspecteur ambtshalve opgelegd op basis van een schatting van het belastbare inkomen.
3.14.In 2017 heeft de inspecteur schriftelijk vragen gesteld aan de adviseur van belanghebbende over de trust en de aangiften IB/PVV van de dochters. Daarnaast heeft de inspecteur in 2017 en 2018 via het Central Liaison Office (CLO) aan [eiland 1] en [eiland 2] verzocht inlichtingen te verstrekken omtrent de trust, [Ltd 2] en de betrokkenheid van de dochters bij de trust en heeft hij een derdenonderzoek aangekondigd bij [de stichting] .
3.15.Naar aanleiding van de ontvangen informatie heeft de inspecteur op 5 juni 2018 aangekondigd voornemens te zijn een navorderingsaanslag IB/PVV 2014 met vergrijpboete aan belanghebbende op te leggen omdat belanghebbende gerechtigd is tot (een deel van) het vermogen dat is ondergebracht in [de stichting] , dat vermogen niet is aangegeven en er in de ambtshalve opgelegde aanslag geen rekening mee is gehouden.
3.16.De inspecteur heeft op 13 september 2019 aangekondigd voornemens te zijn navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2015 op te leggen, aanslagen IB/PVV 2016 en 2017, en tevens vergrijpboeten over al deze jaren. De inspecteur is van mening dat nagenoeg het gehele vermogen van de trust indirect via de deelneming in [Ltd 2] aan belanghebbende en haar drie zusters ter beschikking is gesteld en daarom een aanmerkelijk belang voor belanghebbende vormt. Belanghebbende heeft dat vermogen en het (forfaitaire) voordeel daaruit niet als inkomen uit aanmerkelijk belang (box 2) aangegeven. De inspecteur heeft de (navorderings)aanslagen en boeten vervolgens conform zijn aankondigingen opgelegd. Een en ander heeft, voor zover van belang, geleid tot de volgende beschikkingen:
Jaar
Aandeel belanghebbende in [Ltd 2]
Forfaitair rendement
Belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang, box 2
Belastbaar inkomen uit sparen en beleggen, box 3
Boete 50% over belasting box 2
2010
€ 962.500
4%
€ 38.500
€ 136.079
€ 4.813
2011
€ 973.438
4%
€ 38.938
€ 118.860
€ 4.867
2012
€ 983.970
4%
€ 39.359
€ 109.016
€ 4.920
2013
€ 1.028.581
4%
€ 41.143
€ 125.375
€ 5.143
2014
€ 1.048.702
4%
€ 41.948
€ 117.696
€ 5.244
2015
€ 1.058.814
4%
€ 42.353
€ 92.407
€ 5.294
2016
€ 1.067.896
4%
€ 42.716
€ 79.442
€ 5.339
2017
€ 1.075.112
5,39%
€ 57.949
€ 124.218
€ 7.244
3.17.Ook in eerdere jaren heeft de inspecteur een onderzoek ingesteld naar de gevolgen van het bestaan van de trust voor de belastingheffing van de dochters. Dat onderzoek is geëindigd met een brief van 19 augustus 2011 en met de conclusie dat de dochters in 2006 tot en met 2008 geen aanmerkelijk belang hoefden aan te geven.
3.18.Op 8 mei 2020 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst (VSO) gesloten met betrekking tot de op 5 juni 2018 aangekondigde navorderingsaanslag en vergrijpboete over het jaar 2014 (zie 3.15). Daarin is afgesproken dat de boete over dat jaar wordt vernietigd en dat de navorderingsaanslag wordt herzien doordat alsnog rekening zal worden gehouden met een schuld van belanghebbende aan [de stichting] van € 926.694 per 1 januari 2014 en met het heffingsvrije vermogen.
3.19.Ter zitting is vast komen te staan dat, in het geval het gelijk aan de inspecteur is, het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op de peildatum van het betreffende belastingjaar moet worden verminderd omdat alsnog rekening gehouden moet worden met de in 3.9 vermelde vordering van [Ltd 2] op belanghebbende en met een kwart van de vordering van [Ltd 2] op de trust.
Tekst