ECLI:NL:RBZWB:2024:7323
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Toerekening van vermogen van een trust aan erfgenamen en vernietiging van vergrijpboeten
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 oktober 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. Belanghebbende, een erfgenaam van haar overleden vader, heeft vergrijpboeten opgelegd gekregen wegens het niet aangeven van vermogen uit een trust in haar belastingaangiften. De rechtbank oordeelt dat het vermogen van de trust, die door de vader van belanghebbende is ingesteld, op grond van artikel 2.14a van de Wet IB 2001 aan belanghebbende moet worden toegerekend. De rechtbank concludeert dat belanghebbende indirect begunstigd is door een renteloze lening van de trust, ondanks dat zij formeel 'excluded' is als begunstigde. De rechtbank vernietigt de vergrijpboeten, omdat niet is aangetoond dat belanghebbende zelf opzet of grove schuld kan worden verweten. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en dat de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. De rechtbank vermindert de navorderingsaanslagen en de rentebeschikkingen dienovereenkomstig, en kent belanghebbende een schadevergoeding toe wegens overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak benadrukt de complexiteit van belastingheffing in verband met trusts en de verantwoordelijkheden van belastingplichtigen en hun adviseurs.