In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 februari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende uit Luxemburg en de inspecteur van de belastingdienst. De belanghebbende had een beroepschrift ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur van 2 januari 2023, die de verzoeken om teruggaaf van dividendbelasting over de jaren 2013 tot en met 2018 had afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht geen teruggaven heeft verleend, waarbij de rechtbank zich baseerde op de jurisprudentie van de Hoge Raad. De belanghebbende stelde dat hij recht had op teruggaaf van dividendbelasting op basis van het Unierecht, omdat hij vergelijkbaar zou zijn met een fiscale beleggingsinstelling (fbi). De rechtbank oordeelde echter dat de afdrachtvermindering, die van toepassing is op teruggaafverzoeken, niet in strijd is met het vrije verkeer van kapitaal, zoals eerder door de Hoge Raad is vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat de teruggaafverzoeken terecht zijn afgewezen en dat er geen recht bestaat op vergoeding van rente over de ingehouden dividendbelasting. De beroepen van de belanghebbende zijn ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.