In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 juli 2024, worden de beroepen van belanghebbende tegen de navorderingsaanslagen en boetes van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar verbindt hier geen consequenties aan. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur de navorderingsaanslagen over de jaren 2013 tot en met 2017 terecht heeft opgelegd, omdat belanghebbende de vereiste aangiften niet heeft gedaan. Dit leidt tot omkering en verzwaring van de bewijslast. De rechtbank concludeert dat de navorderingsaanslagen berusten op redelijke schattingen en dat belanghebbende het verzwaarde tegenbewijs niet heeft geleverd. De rechtbank vermindert echter de aan belanghebbende opgelegde boetes, rekening houdend met de omstandigheid dat er geen sprake is van recidive en dat de procedure te lang heeft geduurd. Tevens kent de rechtbank een immateriële schadevergoeding toe aan belanghebbende wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de navorderingsaanslagen ongegrond, maar de beroepen tegen de boetes zijn gegrond, wat leidt tot een vermindering van de boetes.