4.0.Het Hof heeft geconstateerd dat belanghebbende in de hoger beroepen met kenmerk 18/00213 tot en met 18/00218 niet is uitgenodigd om ter zitting van het Hof te verschijnen. Belanghebbende is uitgenodigd om ter zitting te verschijnen in de hoger beroepen met kenmerk 17/00289 en 17/00290. Hij heeft zich door een gemachtigde laten vertegenwoordigen, die ter zitting is verschenen. Ter zitting van het Hof heeft de gemachtigde verklaard dat belanghebbende niet in zijn procespositie is geschaad. Vervolgens zijn de hoger beroepen met kenmerk 17/00289, 17/00290 en 18/00213 tot en met 18/00218 gelijktijdig behandeld. Gelet hierop is het Hof van oordeel dat belanghebbende niet in zijn verdediging is geschaad door het feit dat hij in de hoger beroepen met kenmerk 18/00213 tot en met 18/00218 niet is uitgenodigd om ter zitting te verschijnen (artikel 8:56 van de Awb).
Ten aanzien van het geschil
Navorderingsaanslagen IB/PVV 2009 en ZVW 2009
Vereiste aangifte (IB/PVV en ZVW 2009)
4.1.1.Artikel 27e, lid 1, in verbinding met artikel 27h, lid 2, van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: de AWR) bepalen – voor zover van belang – dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het hoger beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (‘omkering en verzwaring van de bewijslast’).
4.1.2.Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast. Vgl. HR 30 oktober 2009, nr. 07/10513, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47. 4.1.3.De Inspecteur heeft in dat kader gesteld dat belanghebbende in de aangiften IB/PVV en ZVW 2009 geen hennep gerelateerde inkomsten heeft aangegeven of niet alle inkomsten uit kluswerkzaamheden heeft aangegeven. De Inspecteur heeft gesteld dat in de computer van belanghebbende de administratie van de onderneming is aangetroffen, waaronder opeenvolgend genummerde facturen uit 2009. Gelet op die nummering ontbreken volgens de Inspecteur vijf facturen. De Inspecteur heeft gesteld dat wegens gebrek aan gegevens de omzet per ontbrekende factuur is gebaseerd op het gemiddelde van de omzet van de wel in de administratie aangetroffen facturen. Op basis van de gemiddelde omzet komt de Inspecteur op een correctiebedrag van € 11.013 (exclusief btw).
Voorts overtreffen volgens de Inspecteur de uitgaven van belanghebbende in ruime mate de in de aangiften IB/PVV en ZVW over het jaar 2009 aangegeven inkomsten. De Inspecteur acht het een feit van algemene bekendheid dat uitgaven pas gedaan kunnen worden als daar een bron van inkomen tegenover staat. Belanghebbende wist volgens de Inspecteur dat hij van de aangegeven inkomsten niet kon rondkomen. Hierdoor was belanghebbende zich er ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV en ZVW 2009 van bewust dat door zijn handelswijze een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven.
4.1.4.Belanghebbende heeft in hoger beroep gesteld dat uit het ontbreken van de facturen niet blijkt dat sprake was van opzet. Volgens belanghebbende is sprake van overmacht, doordat een deel van de administratie als gevolg van de ontploffing in vlammen is opgegaan.
4.1.5.Het Hof is van oordeel dat niet de vereiste aangifte IB/PVV 2009 is gedaan op de volgende gronden. Het door de Inspecteur berekende correctiebedrag is een schatting van de omzet ter zake van de ontbrekende facturen in belanghebbendes administratie. Gelet op de geconstateerde opeenvolgende nummering van de facturen is aannemelijk dat ten minste vijf facturen ontbreken. De door belanghebbende ingenomen stelling dat een en ander een gevolg is van de ontploffing en dat daardoor een deel van de administratie in vlammen is opgegaan, kan geen afdoende verklaring zijn, aangezien de omzet betreffende de ontbrekende facturen ook niet voorkomt in de geautomatiseerde administratie die is aangetroffen op de computer van belanghebbende. Door de hiermee verband houdende omzet te berekenen aan de hand van de gemiddelde van de omzet van de wel in de administratie aangetroffen facturen, is de Inspecteur uitgegaan van een redelijke, voorzichtige schatting, zeker nu het hoogste factuurbedrag, zoals de Inspecteur onweersproken heeft gesteld, € 11.900 bedraagt. De op het correctiebedrag van € 11.013 betrekking hebbende IB/PVV is zowel in absolute zin als in relatieve zin aanzienlijk (zie 2.6 tot en met 2.8). Nu de facturen niet in de administratie zijn verwerkt, acht het Hof aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangifte zich ervan bewust is geweest dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde IB/PVV niet zou worden geheven. Derhalve is de vereiste aangifte niet gedaan. Dit betekent dat de bewijslast ten aanzien van de navorderingsaanslag IB/PVV 2009 dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.1.6.Al het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de navorderingsaanslag ZVW 2009. Het Hof sluit aan bij het oordeel van de Rechtbank:
“2.13. (…) Weliswaar gaat het bij de bijdrage-heffingen in absolute zin om lager bedragen dan bij de IB/PVV, maar de rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling – in het kader van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan – of voor ieder jaar sprake is van een bijdragebedrag dat op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het bij bijdragebedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV-bedragen als gevolg van het lagere tarief.”.
4.1.7.Gelet op hetgeen in 4.1.1 tot en met 4.1.6 is geoordeeld is het Hof van oordeel dat de bewijslast met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009 dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Hoogte van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009
4.2.1.Omkering van de bewijslast ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009 betekent dat de uitspraken op bezwaar ter zake van deze aanslagen moeten worden bevestigd tenzij belanghebbende doet blijken, ofwel overtuigend aantoont, dat en in hoeverre deze onjuist zijn.
4.2.2.Belanghebbende heeft gesteld dat niet is gebleken dat de ontbrekende facturen allen hoge bedragen bevatten. Volgens belanghebbende is sprake van nattevingerwerk aan de zijde van de Inspecteur. De schattingen van de Inspecteur kunnen volgens belanghebbende de redelijkheidstoets niet doorstaan, nu er sprake is van willekeur.
4.2.3.De Inspecteur heeft een correctiebedrag in aanmerking genomen van € 14.369, uitgaande van negen ontbrekende facturen in de administratie van belanghebbende. De Inspecteur heeft zich (reeds in eerste aanleg) nader op het standpunt gesteld dat slechts vijf facturen ontbraken. Desondanks is het in aanmerking genomen correctiebedrag volgens de Inspecteur niet onredelijk. De Inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende er immers baat bij heeft om juist de facturen met hoge omzetten weg te laten. Voorts heeft de Inspecteur gewezen op de betrokkenheid van belanghebbende in de hennepteelt, waarmee nog geen rekening is gehouden bij het correctiebedrag. Om dezelfde redenen is er volgens de Inspecteur geen aanleiding om het correctiebedrag te verminderen in verband met de zogenoemde MKB-winstvrijstelling; het niet-aangegeven bruto-inkomen vóór toepassing van de MKB-winstvrijstelling kan immers hoger zijn dan het correctiebedrag.
4.2.4.Het Hof is van oordeel dat belanghebbende niet heeft doen blijken dat de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009 onjuist zijn. Het Hof acht, net als de Rechtbank, de door de Inspecteur gemaakte schatting redelijk en niet willekeurig. Het Hof neemt daarbij in aanmerking dat de inkomsten uit het klusbedrijf en de hennepteelt niet bekend zijn en dat het hoogste factuurbedrag € 11.900 bedraagt (zie 4.1.5). De Inspecteur mocht dus uitgaan van een correctiebedrag van € 14.369. De navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW 2009 zijn niet tot te hoge bedragen vastgesteld.
Belastingaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 en ZVW 2010 tot en met 2012
Nieuw feit (IB/PVV 2010 en 2011)
4.3.1.Belanghebbende heeft aangevoerd dat de Inspecteur ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 niet beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Voor het geval wèl sprake is van een nieuw feit, stelt belanghebbende dat hij niet te kwader trouw was.
4.3.2.Het Hof gaat er veronderstellenderwijs van uit dat de Inspecteur niet beschikt over een nieuw feit.
4.3.3.De Inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat belanghebbende te kwader trouw is, waardoor hij de navorderingsaanslagen IB/PVV 2010 en 2011 mocht opleggen. Bij belanghebbende is op [datum] 2010 een hennepkwekerij aangetroffen. Belanghebbende heeft in de jaren 2009 tot en met 2012 als elektricien tegen vergoeding werkzaamheden verricht bij de aanleg van hennepkwekerijen. Voorts heeft belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2012 méér uitgegeven dan hij als inkomsten in die jaren in de aangiften heeft vermeld. Een en ander blijkt volgens de Inspecteur uit het strafrechtelijk onderzoek, het fiscale onderzoek en de derdenonderzoeken. Gelet op de aard en de omvang van de verzwegen inkomsten moet belanghebbende volgens de Inspecteur ten tijde van het doen van de aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 hebben geweten dat hij bedragen niet in die aangiften had opgenomen en moet hij zich er bewust van zijn geweest dat (er een aanmerkelijke kans bestond dat) de aangiften onjuist waren.
4.3.4.Belanghebbende heeft betwist dat hij te kwader trouw was bij het doen van de aangifte IB/PVV. Belanghebbende heeft zijn stelling evenwel niet gemotiveerd.
4.3.5.Het Hof is van oordeel dat de Inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans onjuiste aangiften te doen, zodat hem voorwaardelijk opzet kan worden verweten. Het Hof verwijst ter onderbouwing van dit oordeel naar hetgeen hierna wordt geoordeeld over het niet doen van de vereiste aangifte.
4.3.6.Gelet op het vorenstaande staat artikel 16, lid 1, van de AWR er niet aan in de weg dat de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2010 en 2011 zijn opleggen.
Vereiste aangifte (IB/PVV en ZVW 2010 tot en met 2012)
4.4.1.Het juridisch kader voor de beoordeling van de vraag of de vereiste aangiften zijn gedaan en, zo nee, er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, is uiteengezet in 4.1.1 en 4.1.2.
4.4.2.De Inspecteur heeft gesteld dat sprake is van ‘negatieve kassen’ bij belanghebbende. De uitgaven waren volgens de Inspecteur hoger dan de bekende inkomsten. Voorts heeft de Inspecteur gesteld dat uit bankafschriften niet is gebleken dat belanghebbende bedragen heeft uitgegeven aan zijn dagelijkse levensbehoeften (eten); daarom moet volgens de Inspecteur rekening worden gehouden met uitgaven daarvoor volgens de Nibud-norm (€ 6,66 per dag). Verder heeft de Inspecteur gesteld dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 werkzaamheden heeft verricht, verwijzend naar de derdenonderzoeken. Op basis van deze uitgangspunten heeft de Inspecteur voor de jaren 2010 tot en met 2012 gedetailleerde vermogensvergelijkingen opgesteld die tot de gedingstukken behoren. Uit die vermogensvergelijkingen, inclusief de bijtelling op grond van de Nibud-norm, blijkt volgens de Inspecteur dat in de betreffende jaren sprake is van ‘negatieve kassen’ bij belanghebbende van onderscheidenlijk € 24.288 (2010), € 5.370 (2011) en € 8.968 (2012). De Inspecteur heeft voor het jaar 2012 bovendien gesteld dat belanghebbende in de aangifte slechts een bedrag van € 13.735 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft verantwoord, terwijl uit de applicatie ‘Fiscale Loon Gegevens’ van de Belastingdienst blijkt dat belanghebbende in 2012 in totaal € 30.075 aan inkomsten uit vroegere dienstbetrekking heeft genoten.
4.4.3.Ten aanzien van de aangiften IB/PVV en ZVW 2010 tot en met 2012 heeft belanghebbende in hoger beroep gesteld dat hij niet de vereiste aangiften kon doen. Vanaf [datum] 2010 beschikte hij immers niet meer over zijn administratie, vanwege de explosie bij zijn woning. Belanghebbende beschikte nog slechts over enkele administratieve bescheiden. Volgens belanghebbende heeft de Inspecteur de vermogensopstelling vastgesteld aan de hand van een incomplete administratie. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de verklaringen van [F] onbetrouwbaar en ongeloofwaardig zijn.
4.4.4.Ten aanzien van het al dan niet doen van de vereiste aangiften IB/PVV 2010 tot en met 2012 heeft de Rechtbank het volgende overwogen:
“2.12.2. (…) De vermogensvergelijkingen zijn gedetailleerd onderbouwd. Belanghebbende heeft aanvankelijk hiertegen in beroep niets (voldoende gemotiveerd) aangevoerd. Ter zitting heeft belanghebbende in de kern niet meer aangevoerd dan dat bewijs ontbreekt, zonder te specificeren welke van de posten worden bestreden. Gelet op de onderbouwing door de inspecteur enerzijds en de onvoldoende gemotiveerde betwisting door belanghebbende anderzijds acht de rechtbank de door de inspecteur gestelde negatieve kassen in onderhavige jaren aannemelijk.
De rechtbank heeft daarbij voorts in aanmerking genomen dat er concrete aanwijzingen zijn van mogelijke inkomensbronnen in elk van de jaren 2010 tot en met 2012, namelijk betrokkenheid bij hennepteelt en bouw/kluswerkzaamheden. Aanwijzingen voor de betrokkenheid bij hennepteelt zijn te vinden in de verklaringen van [F] , waarbij [F] belanghebbende heeft genoemd in verband met (de opbouw van) hennepkwekerijen aan de [adres 2] 5 te [plaats 1] , de [adres 3] 207 te [woonplaats] , de [adres 4] in [plaats 2] en de [adres 5] 10-05 te [woonplaats] . De rechtbank ziet geen aanleiding om deze verklaringen in twijfel te trekken.
Dat belanghebbende in de jaren 2010 tot en met 2012 ook bouw/kluswerkzaamheden heeft verricht vindt steun in ingebrachte verklaringen uit derdenonderzoeken, zoals verklaringen van de eigenaar van coffeeshop [H] , mevrouw [J] van [K] , mevrouw [L] , mevrouw [M] en de heer [N] . Belanghebbende heeft geen van die verklaringen betwist. Wel heeft belanghebbende in het algemeen aangevoerd dat hij sinds een explosie op [datum] 2010 geen werkzaamheden meer kon uitvoeren, maar dat is gelet op de voormelde verklaringen niet aannemelijk. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat belanghebbende voor deze werkzaamheden betaald heeft gekregen. Belanghebbende heeft weliswaar gewezen op een verklaring van [O] , die er in de kern op neerkomt dat deze persoon belanghebbende niet heeft betaald voor de werkzaamheden die belanghebbende voor zijn bedrijf heeft verricht, maar de rechtbank hecht aan deze verklaring weinig geloof. De rechtbank acht voorshands onaannemelijk dat iemand die ‘slechts’ een uitkering heeft, geen betaling wil voor werkzaamheden die hij verricht.
2.12.3.Gelet op de vermogensvergelijking en de concrete inkomensbronnen die uit verklaringen naar voren komen, acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat belanghebbende zodanig hoge inkomsten niet heeft aangegeven dat de daarop betrekking hebbende IB/PVV zowel in absolute zin als in relatieve zin aanzienlijk is in de zin van het rechtskader dat in 2.10 is vermeld. In aanmerking genomen dat belanghebbende geen enkel inkomen uit nevenwerkzaamheden heeft aangegeven in de aangiften, acht de rechtbank voorts aannemelijk dat belanghebbende ten tijde van het doen van de aangiften zich ervan bewust was dat een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Derhalve is de vereiste aangifte niet gedaan. Dit betekent dat er sprake is van omkering van de bewijslast.”.
4.4.5.Het Hof sluit aan bij de overwegingen van de Rechtbank. In hoger beroep heeft belanghebbende geen nieuwe argumenten toegevoegd. De op de correctiebedragen betrekking hebbende IB/PVV over de jaren 2010 tot en met 2012 is zowel in absolute zin als in relatieve zin aanzienlijk (zie 2.6 tot en met 2.8). De bewijslast ten aanzien van de belastingaanslagen IB/PVV 2010 tot en met 2012 dient te worden omgekeerd en verzwaard.
4.4.6.Al het voorgaande geldt dienovereenkomstig voor de navorderingsaanslag ZVW over de jaren 2010 tot en met 2012. Het Hof sluit aan bij het oordeel van de Rechtbank:
“2.13. (…) Weliswaar gaat het bij de bijdrage-heffingen in absolute zin om lager bedragen dan bij de IB/PVV, maar de rechtbank is van oordeel dat voor de beoordeling – in het kader van de vraag of de vereiste aangifte is gedaan – of voor ieder jaar sprake is van een bijdragebedrag dat op zichzelf beschouwd aanzienlijk is, er rekening mee dient te worden gehouden dat het bij bijdragebedragen in het algemeen om lagere bedragen gaat dan bij de IB/PVV-bedragen als gevolg van het lagere tarief.”.
4.4.7.Gelet op hetgeen in 4.4.1 tot en met 4.4.6 is geoordeeld is het Hof van oordeel dat de bewijslast met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2010 tot en met 2012 dient te worden omgekeerd en verzwaard.
Hoogte van de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW 2010 tot en met 2012
4.5.1.Omkering van de bewijslast ten aanzien van de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW 2010 tot en met 2012 betekent dat de uitspraken op bezwaar ter zake van deze belastingaanslagen moeten worden bevestigd tenzij belanghebbende doet blijken, ofwel overtuigend aantoont, dat en in hoeverre deze onjuist zijn.
4.5.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de Inspecteur is uitgegaan van een te hoge verdiencapaciteit van belanghebbende vanwege zijn fysieke toestand. Naar aanleiding van de explosie bij zijn woning heeft belanghebbende brandwonden opgelopen, drie maanden in het ziekenhuis gelegen en zijn handen nooit meer kunnen gebruiken als voorheen.
4.5.3.Naar het oordeel van het Hof heeft belanghebbende ten aanzien van de correcties niets aan voldoende concreet tegendeelbewijs aangevoerd en heeft hij de hoogte van de ‘Fiscale Loongegevens’ van de Belastingdienst niet bestreden. Daarmee heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet doen blijken dat de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW over de jaren 2010 tot en met 2012 onjuist zijn. Het Hof acht, gelijk de Rechtbank, de door de Inspecteur berekende correcties (zie 4.4.2) redelijk en niet willekeurig. Het Hof heeft daarbij in aanmerking genomen de vermogensvergelijkingen, die zeer gedetailleerd zijn, de verklaringen van [F] en de verklaringen uit derdenonderzoeken. Verder is de correctie in het jaar 2012 met betrekking tot de inkomsten uit vroegere dienstbetrekking en de verrekende loonheffing niet willekeurig gelet op de onderbouwing daarvan. Derhalve is het Hof van oordeel dat de belastingaanslagen IB/PVV en ZVW 2010 tot en met 2012 niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
4.6.1.De Inspecteur heeft in het rapport van 11 april 2014 boeten van 50% aangekondigd. De Inspecteur heeft vervolgens met toepassing van artikel 67e van de AWR (IB/PVV 2009 tot en met 2011) en artikel 67d van de AWR (IB/PVV 2012) aan belanghebbende vergrijpboeten opgelegd, omdat sprake is van voorwaardelijke opzet bij belanghebbende. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de boeten verminderd, omdat hij de boetegrondslag onjuist in aanmerking had genomen en vanwege de financiële omstandigheden van belanghebbende. De Rechtbank heeft de boeten verder verminderd wegens overschrijding van de redelijke termijn en, wat betreft de boete bij de IB/PVV 2009 vanwege een onjuiste toepassing van de boetegrondslag.
4.6.2.Belanghebbende heeft gesteld dat de boeten ten onrechte dan wel tot te hoge bedragen zijn opgelegd.
4.6.3.Belanghebbendes stelling dat hij wèl de vereiste aangiften heeft ingediend, stuit af op hetgeen het Hof heeft overwogen in 4.1.1 tot en met 4.1.7 en in 4.4.1 tot en met 4.4.7.
4.6.4.Verder heeft belanghebbende gesteld dat voor het opleggen van boeten onvoldoende is dat in de betreffende aangiften geen melding is gemaakt van de door de Inspecteur veronderstelde inkomsten.
4.6.5.De Inspecteur heeft gesteld dat de boeten passend en geboden zijn.
4.6.6.De Rechtbank heeft ten aanzien van de boeten het volgende overwogen:
“2.19. De rechtbank acht gelet op hetgeen onder 2.11.3 en 2.12.3 is overwogen aannemelijk dat het aan opzet van belanghebbende te wijten is dat de aanslagen IB/PVV in de jaren 2009 tot en met 2011 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld en dat de aangifte voor het jaar 2012 onjuist is gedaan. De inspecteur heeft terecht de boeten opgelegd.