ECLI:NL:RBZWB:2024:1900

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB- 22_1625
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en intrekking van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenplicht en terugvordering van te veel verstrekte bijstand

In deze zaak heeft eiseres, een 58-jarige alleenstaande vrouw, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, waarin haar recht op bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2021 werd herzien, ingetrokken en teruggevorderd. Eiseres ontving sinds 1 november 2013 een bijstandsuitkering en was vrijgesteld van de arbeidsverplichting vanwege een intensief hulpverleningstraject. Naar aanleiding van een anonieme melding is een rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd, waaruit bleek dat eiseres verschillende stortingen op haar bankrekening had ontvangen, die zij niet had doorgegeven aan het college. Het college heeft daarop haar bijstandsuitkering ingetrokken en teruggevorderd, omdat deze stortingen als inkomen werden aangemerkt.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door de stortingen van derden en de opbrengsten uit gokactiviteiten niet te melden. De rechtbank benadrukte dat het college terecht had besloten tot herziening en intrekking van de bijstandsuitkering, en dat de terugvordering van het te veel verstrekte bedrag van € 33.622,82 gerechtvaardigd was. Eiseres stelde dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de gokinkomsten vanwege haar gokverslaving, maar de rechtbank oordeelde dat deze inkomsten als zodanig moesten worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, en dat het college op goede gronden had gehandeld.

De uitspraak werd gedaan door mr. M. Snoeks op 15 maart 2024, en het beroep van eiseres werd verworpen, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. Eiseres kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/1625 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.G.M. de Ruijter),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg, college.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 3 februari 2022 (bestreden besluit).
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, haar gemachtigde en namens het college [naam 1] .

Beoordeling door de rechtbank

1.1
De rechtbank beoordeelt het beroep van eiseres tegen het besluit van het college waarin de herziening, intrekking en terugvordering van haar recht op bijstand over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2021 is gehandhaafd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.2
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.3
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
2. Eiseres is een 58-jarige alleenstaande vrouw en ontvangt sinds 1 november 2013 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande. Zij zat in een intensief hulpverleningstraject als gevolg van gestapelde trauma’s en heeft daarom een ontheffing van de arbeidsverplichting. Naar aanleiding van een anonieme burgermelding van
11 maart 2021 is een rechtmatigheidsonderzoek uitgevoerd naar de inkomenssituatie van eiseres. In het kader van dit onderzoek zijn bankafschriften van alle bankrekeningnummers van eiseres opgevraagd over de periode van 1 januari 2019 tot 13 april 2021.
Met het besluit van 6 oktober 2021 (primair besluit I) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2021 ingetrokken, omdat eiseres verschillende stortingen heeft ontvangen op haar bankrekening en dit niet heeft doorgegeven aan het college.
Eiseres heeft op 1 november 2021 tegen het primaire besluit I bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 4 november 2021 (primair besluit II) heeft het college, onder intrekking van het primaire besluit I, de bijstandsuitkering van eiseres over de periode van
1 januari 2019 tot en met 31 maart 2021 herzien en ingetrokken, omdat eiseres verschillende stortingen heeft ontvangen op haar bankrekening en dit niet heeft doorgegeven aan het college.
Eiseres heeft op 5 november 2021 tegen het primaire besluit II bezwaar gemaakt.
Met het besluit van 9 november 2021 (primair besluit III) heeft het college het te veel aan verleende bijstand (€ 33.622,82 bruto) teruggevorderd.
Eiseres heeft op 29 november 2021 tegen het primaire besluit III bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 3 februari 2022 heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Standpunt verweerder
3.1
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat zij terecht is overgegaan tot herziening en intrekking van het recht op bijstand van eiseres over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 maart 2021. Hierbij wordt het recht op bijstand van eiseres herzien over de maanden januari 2019, oktober 2019, oktober 2020 en februari 2021 en ingetrokken over de overige maanden. Daarnaast is terecht besloten tot terugvordering van de te veel verstrekte bijstand (€ 33.622,82 bruto).
3.2
Uit de door eiseres overgelegde bankafschriften volgt dat met grote regelmaat bedragen van familie en vrienden zijn gestort op haar bankrekening. Deze bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als inkomsten, omdat het met enige regelmaat ontvangen stortingen betreft waarover eiseres vrij kon beschikken. Ook moeten de opbrengsten uit gokactiviteiten als inkomsten in mindering worden gebracht op de bijstandsuitkering van eiseres. Door de bijschrijvingen van derden en de gokinkomsten niet te melden, heeft eiseres de inlichtingenplicht geschonden.
3.3
Doordat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden, was het college verplicht om de te veel verstrekte bijstand terug te vorderen. Van dringende redenen om van terugvordering af te zien is onvoldoende gebleken.
Standpunt eiseres
4.1
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de door haar ontvangen gokinkomsten, omdat zij een gokverslaving heeft. Deze gokinkomsten vallen niet onder de definitie van inkomsten uit de Participatiewet. Daarnaast is geen sprake van een schending van de inlichtingenplicht, omdat eiseres niet door het college op de verplichting is gewezen om gokinkomsten te melden. Ook is vanwege haar gokverslaving en psychische klachten geen sprake van verwijtbaar gedrag. Verder blijkt uit de door eiseres overgelegde stukken dat zij in de periode in geding een bedrag van per saldo € 17.241,- heeft verloren met het online gokken. Zij kon dit bedrag alleen bekostigen met leningen c.q. giften van familie en andere derden. Van een vrije bestedingskeuze was geen sprake.
4.2
De aan derden terugbetaalde bedragen en de ingezette bedragen bij het online gokken moeten niet als ‘verwervingskosten’ worden beschouwd, maar als kosten die verband houden met de psychische aandoening van eiseres. De daartegenover staande van derden ontvangen bedragen en de gokopbrengsten dienen te worden gekwalificeerd als een vergoeding/tegemoetkoming op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren. Indien en voor zover het college gerechtigd is om tot herziening van het recht op bijstand over te gaan, moeten de inkomsten en uitgaven (zowel ten aanzien van de betalingen aan of van derden als ten aanzien van het gokken) gesaldeerd worden.
4.3
Ten slotte is sprake van dringende redenen om van terugvordering af te zien, omdat eiseres vreest in een financieel uitzichtloze situatie te geraken en dat haar psychische problemen zullen verergeren.
Oordeel van de rechtbank
5.1
De hier te beoordelen periodes ten aanzien van de herziening van het recht op bijstand betreffen de maanden januari 2019, oktober 2019, oktober 2020 en februari 2021 en ten aanzien van de intrekking de maanden februari 2019 tot en met september 2019, november 2019 tot en met september 2020, november 2020 tot en met januari 2021 en
maart 2021. De terugvordering ziet op alle genoemde maanden.
5.2
Het besluit tot herziening, intrekking en terugvordering van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking en herziening is voldaan in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
Gokinkomsten
6.1
Niet in geschil is dat eiseres in de periode van 1 januari 2019 tot en met
31 maart 2021 online gokactiviteiten heeft ontplooid.
6.2
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] moeten gokactiviteiten bij het bijstandsverlenend orgaan worden gemeld, omdat uit de aard van gokken voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Het bijstandsverlenend orgaan moet daarom van de gokactiviteiten op de hoogte worden gesteld, zodat kan worden onderzocht of daarmee inkomsten worden verworven en tot welk bedrag. Dat uit de aard van gokken tevens voortvloeit dat er geld moet worden ingezet om die inkomsten te verwerven of per saldo mogelijk geld wordt verloren, is voor het aanmerken als inkomsten in het kader van de bijstand niet van belang. [2]
6.3
Eiseres heeft, anders dan zij heeft gesteld, kunnen beschikken over de bijgeschreven bedragen, omdat de bedragen op haar bankrekening zijn overgemaakt. Voor de vraag of ontvangen bedragen als inkomen zijn aan te merken is de wijze van besteding hiervan niet van belang. Niet is gebleken dat eiseres vanwege haar verslaving niet anders kon dan de ontvangen bedragen voor het gokken aan te wenden. Zij heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij niet in staat was om die bedragen aan te wenden voor de noodzakelijke kosten van haar levensonderhoud. [3] De Participatiewet biedt bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen geen ruimte voor het salderen van opbrengsten en kosten door op de gokwinsten de inzet in mindering te brengen. [4]
6.4
De mogelijke gokopbrengsten van eiseres dienen aldus als inkomen te worden aangemerkt.
Bijschrijvingen door derden
7.1
Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [5] worden stortingen en bijschrijvingen op een bankrekening van een bijstandsontvanger in beginsel als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet beschouwd. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is voorts sprake van inkomen als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Volgens eveneens vaste rechtspraak van de CRvB [6] leidt de stelling dat er sprake is van geleende bedragen die moeten worden terugbetaald, daargelaten of deze stelling voldoende is onderbouwd, niet tot een ander oordeel. Een geldlening is in artikel 31, tweede lid, van de Participatiewet niet uitgezonderd van het middelenbegrip. Verder worden periodieke betalingen van derden, waaronder familieleden, aan bijstandsgerechtigden – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt – en waarover vrijelijk kan worden beschikt aangemerkt als inkomen. [7]
7.2
Vaststaat dat in de periode in geding diverse bijschrijvingen door derden op de bankrekening van eiseres zijn gedaan. Deze bijschrijvingen hebben een terugkerend karakter, konden door eiseres worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarin eiseres bijstand ontving. Gelet hierop moeten de bijschrijvingen als inkomsten worden aangemerkt. De stelling van eiseres dat de bijschrijvingen verband houden met haar gokverslaving, kan niet leiden tot een ander oordeel.
Schending inlichtingenplicht
8.1
Gelet op de bedragen die ermee gemoeid waren had eiseres redelijkerwijs moeten weten dat zij haar gokactiviteiten en de stortingen van derden bij het college moest melden. Door dat niet te doen heeft eiseres haar inlichtingenverplichting geschonden.
8.2
De beroepsgrond van eiseres dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het schenden van de inlichtingenplicht, omdat sprake zou zijn van overmacht als gevolg van haar gokverslaving en psychische klachten, slaagt niet. De in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet neergelegde verplichting is volgens vaste rechtspraak van de CRvB [8] namelijk een objectief geformuleerde verplichting, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
8.3
Daarnaast betekent het feit dat eiseres is vrijgesteld van haar arbeidsverplichting en niet maandelijks een formulier inkomsten en uitgaven ontving, niet dat zij niet op de hoogte had moeten zijn van haar algemene verplichtingen. Bovendien heeft de gemachtigde van het college ter zitting toegelicht dat bij het besluit van 9 december 2013, waarbij aan eiseres een bijstandsuitkering is toegekend, zij is geïnformeerd over haar plichten verbonden aan een dergelijke uitkering en over de inlichtingenplicht die op haar rust. Eén van deze verplichtingen is dat eiseres het college informeert over alle veranderingen die belangrijk zijn voor haar recht op uitkering, bijvoorbeeld wijzigingen in haar inkomen. Dat relatief hoge gokinkomsten en bijschrijvingen van derden hadden moeten worden gemeld, had eiseres naar het oordeel van de rechtbank dan ook moeten weten. Dat zij dit niet heeft gemeld, dient voor haar eigen rekening en risico te blijven.
Verwervingskosten
9.1
Eiseres heeft aangevoerd dat de aan derden terugbetaalde bedragen en de ingezette bedragen bij het online gokken niet als ‘verwervingskosten’ moeten worden beschouwd, maar als kosten die verband houden met de psychische aandoening van eiseres. Deze beroepsgrond van eiseres slaagt niet.
9.2
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB [9] volgt dat de kosten van deelname en inzet aan online gokactiviteiten gelijk te stellen zijn met verwervingskosten. In recentere uitspraken van de CRvB wordt herhaald dat de kosten die worden gemaakt om met online gokken inkomsten te kunnen behalen gelijk te stellen zijn met verwervingskosten en dat er bij de vaststelling van het in het kader van de Participatiewet in aanmerking te nemen inkomen geen plaats is voor verrekening van de verwervingskosten. [10] Een andere uitleg zou ertoe leiden dat eiseres in deze maanden zou kunnen beschikken over een inkomen boven de bijstandsnorm, te weten de inkomsten uit haar gokactiviteiten én de verleende bijstand.
Terugvordering
10.1
Aangezien de intrekking en herziening van het recht op bijstand het gevolg is van het niet nakomen van de inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet, en als gevolg daarvan aan eiseres teveel bijstand is betaald ten bedrage van € 33.622,82, heeft het college op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet terecht de teveel genoten bijstand teruggevorderd. De hoogte van het teruggevorderde bedrag is niet betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat het college dit juist heeft berekend.
10.2
Dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet doen zich alleen voor als de terugvordering onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiseres heeft. Het moet dan gaan om gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is. In die gevallen zal een individuele afweging van alle relevante omstandigheden moeten plaatsvinden. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken.
10.3
Eiseres heeft onder verwijzing naar een rapportage van klinisch psycholoog [naam 2] (d.d. 7 september 2017) en een overzicht van haar medisch dossier van haar huisarts ( [naam 3] ) betoogd dat dient te worden afgezien van terugvordering wegens dringende redenen. Deze beroepsgrond slaagt niet. In de medische gezondheidstoestand van eiseres zijn geen dringende redenen gelegen om van terugvordering af te zien. Het is niet aannemelijk gemaakt dat eiseres als gevolg van het terugvorderingsbesluit in een onaanvaardbare situatie is terechtgekomen. Daarbij wordt aangetekend dat financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voordoen indien daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader heeft eiseres als schuldenaar bescherming, of kan zij deze zo nodig inroepen, van de regels over de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Bovendien heeft de gemachtigde van het college ter zitting toegelicht dat maandelijks 5% wordt ingehouden op het vakantiegeld.
10.4
De rechtbank concludeert dat het college op goede gronden niet van terugvordering heeft afgezien. Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier op 15 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet (Pw)
Artikel 17, eerste lid
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid en tweede lid sub f
1. Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
2. Niet tot de middelen van de belanghebbende worden gerekend:
f. vergoedingen en tegemoetkomingen, waaronder begrepen de tegemoetkoming ontvangen op grond van artikel 19 van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten, voor, alsmede de vermindering of teruggave van, loonbelasting of inkomstenbelasting en van premies volksverzekeringen op grond van kosten die niet tot de algemeen noodzakelijke bestaanskosten behoren, tenzij voor deze kosten bijstand wordt verleend;
Artikel 32, eerste lid
Onder inkomen wordt verstaan de op grond van artikel 31 in aanmerking genomen middelen voorzover deze:
betreffen inkomsten uit of in verband met arbeid, inkomsten uit vermogen, een premie als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel j, een kostenvergoeding als bedoeld in artikel 31, tweede lid, onderdeel k, inkomsten uit verhuur, onderverhuur of het hebben van een of meer kostgangers, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, dan wel naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen; en
betrekking hebben op een periode waarover beroep op bijstand wordt gedaan.
Artikel 54, derde lid
Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
Artikel 58, eerste en achtste lid
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 4 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4203,
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3392.
4.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036.
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1027, r.o. 4.3.
6.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 25 mei 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1238, en
7.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 22 januari 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138, 23 juli 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1106 en 4 maart 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:705.
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2027.
9.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 2 december 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:4036.
10.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1810.