ECLI:NL:CRVB:2014:705
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- O.L.H.W.I. Korte
- Y.J. Klik
- Rechtspraak.nl
Minder bijstand als een ander de rekeningen betaalt
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. Appellant, die als zelfstandige werkte, ontving van 1 mei 2009 tot en met 31 augustus 2010 een uitkering op basis van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Na een afwijzing van zijn aanvraag voor verlenging van de Bbz-uitkering door het college van burgemeester en wethouders van ’s-Gravenhage, vroeg appellant op 27 oktober 2010 bijstand aan op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college weigerde deze aanvraag, omdat de maandelijkse huurbetalingen door een derde, [betrokkene], niet als schuld konden worden aangemerkt. De rechtbank bevestigde deze beslissing, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de huurbetalingen door [betrokkene] niet als middelen in de zin van de WWB konden worden aangemerkt, omdat appellant niet over deze bedragen kon beschikken. De Raad benadrukte dat de bijstand een aanvulling is op de eigen middelen van de betrokkene en dat de betalingen door [betrokkene] rechtstreeks aan de verhuurder waren gedaan. Hierdoor had appellant geen feitelijke beschikking over deze middelen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak en het besluit van het college, en bepaalde dat appellant recht had op bijstand naar de norm voor een alleenstaande zonder toeslag voor de periode van 1 november 2010 tot 1 februari 2011.
De Raad concludeerde dat de bijstandsverlening moest worden afgestemd op de feitelijke omstandigheden van appellant, en dat de kosten die door [betrokkene] waren betaald niet als middelen konden worden aangemerkt. De Raad veroordeelde het college tot vergoeding van de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep, en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden.