ECLI:NL:CRVB:2020:1027
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake intrekking en terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die de intrekking en terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft bevestigd. Appellante ontving bijstand op grond van de Participatiewet (PW) als alleenstaande ouder, maar het college heeft haar bijstand ingetrokken omdat zij haar inlichtingenverplichting heeft geschonden door geen melding te maken van stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening van haar minderjarige zoon. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen de intrekking van de bijstand over de maand juni 2015 gegrond verklaard, maar de terugvordering gehandhaafd. In hoger beroep heeft appellante zich tegen deze beslissing gekeerd, waarbij zij betoogde dat zij niet over de bankrekening kon beschikken omdat haar moeder deze feitelijk gebruikte. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar beschikkingsmacht over het tegoed op de bankrekening beperkt was. De Raad bevestigt dat de stortingen en bijschrijvingen op de bankrekening als inkomsten moeten worden aangemerkt en dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden. De opgelegde boete van € 1.179,26 wordt als evenredig beschouwd. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover deze is aangevochten.