ECLI:NL:CRVB:2018:4203

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/5029 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet melden van gokactiviteiten en inkomsten

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 3 april 2011 aanvullend bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam heeft bij besluit van 29 juni 2016, na bezwaar gewijzigd bij besluit van 31 oktober 2016, de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 en van 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016. Tevens heeft het college € 4.117,59 van appellant teruggevorderd. De besluitvorming is gebaseerd op het feit dat appellant zich in de betreffende perioden bezig hield met gokactiviteiten en het college niet op de hoogte heeft gesteld van deze activiteiten en de daaruit voortvloeiende inkomsten.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij weliswaar gokte, maar dat dit een consumptieve bezigheid was en dat hij per saldo geen winst heeft behaald. De Centrale Raad van Beroep heeft deze grond verworpen en de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelt dat het gokken op zichzelf een bezigheid is die gemeld moet worden, omdat er uit de aard daarvan inkomsten kunnen voortvloeien. Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het gokken en de gokopbrengsten, waardoor het recht op bijstand over de perioden in geding niet kan worden vastgesteld.

De Raad concludeert dat appellant niet heeft aangetoond dat hij recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad als hij wel melding had gemaakt van zijn gokactiviteiten. De geldstromen verliepen contant en appellant heeft geen administratie bijgehouden, wat het onmogelijk maakt om het recht op bijstand vast te stellen. Daarom slaagt het hoger beroep niet en wordt de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

17.5029 PW-PV, 17/5030 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 21 juni 2017, 16/7986 en 17/1268 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 4 december 2018
Zitting heeft: F. Hoogendijk
Griffier: S.A. de Graaff
Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. G.A. Soebhag, advocaat. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.J.M. Codrington.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt sinds 3 april 2011 naast zijn loon uit arbeid aanvullend bijstand op grond van de Participatiewet.
2. Het college heeft bij besluit van 29 juni 2016, zoals na bezwaar gewijzigd bij besluit van 31 oktober 2016 (bestreden besluit 1), de bijstand van appellant ingetrokken over de periode van 1 mei 2015 tot en met 30 juni 2015 en de periode van 1 december 2015 tot en met 31 maart 2016 (perioden in geding) en € 4.117,59 van hem teruggevorderd. Bij besluit van 4 januari 2017, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 14 februari 2017 (bestreden besluit 2), heeft het college de op 31 december 2016 nog resterende vordering verhoogd met een bedrag van € 1.117,63. Aan de besluitvorming ligt ten grondslag dat appellant zich in de perioden in geding bezig hield met gokactiviteiten en het college ten onrechte niet op de hoogte heeft gebracht van het gokken, noch van de inkomsten daaruit.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard.
4. Appellant heeft in hoger beroep daartegen aangevoerd dat hij weliswaar gokte, maar dat dit een consumptieve bezigheid was en hij per saldo geen winst heeft behaald. Deze grond slaagt niet.
4.1.
Het gokken op zichzelf is een bezigheid die gemeld moet worden, omdat uit de aard daarvan voortvloeit dat er inkomsten mee kunnen worden verworven. Het college moet hiervan op de hoogte worden gesteld, opdat het kan onderzoeken of inderdaad inkomsten zijn verworven en tot welk bedrag.
4.2.
Het gaat daarbij, anders dan appellant heeft betoogd, enkel om de gokopbrengsten. De gokopbrengsten zijn inkomsten die vrij tot zijn beschikking staan, zodat hij die kan aanwenden om in kosten van levensonderhoud te voorzien. In het kader van de bijstand is daarom niet van betekenis wat appellant heeft ingezet om te gokken en wat hij daarmee heeft verloren.
4.3.
Appellant heeft de inlichtingenverplichting geschonden door geen melding te maken van het gokken en van de gokopbrengsten, zodat het recht op bijstand over de perioden in geding niet kan worden vastgesteld. Het lag in die situatie op de weg van appellant om aannemelijk te maken dat hij, als hij daarvan wel melding had gemaakt, recht op aanvullende bijstand zou hebben gehad. Hij is daarin niet geslaagd. Daarvoor was namelijk een overzicht nodig van wat hij precies heeft verworven. De geldstromen verliepen echter contant en appellant heeft geen administratie bijgehouden. Daarom kan het recht niet worden vastgesteld.
5. Dit leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenvergoeding is dan ook geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier De voorzitter
(getekend) S.A. de Graaff (getekend) F. Hoogendijk
md