4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.Ter zitting heeft het college te kennen gegeven dat aan de bestreden besluiten niet langer ten grondslag wordt gelegd dat appellant niet heeft gemeld dat hij, behalve de volkswagen, nog andere auto’s op zijn naam had staan. Appellant heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij niet langer bestrijdt dat hij niet aan het college heeft gemeld dat hij inkomsten uit arbeid heeft genoten. Appellant heeft, voor zover thans nog van belang, tegen de aangevallen uitspraak aangevoerd dat zijn familie hem ondersteunde door middel van leningen en dat hij niet heeft begrepen dat hij daarvan melding moest maken bij het dagelijks bestuur. Appellant heeft verder aangevoerd dat de volkswagen niet tot zijn vermogen behoorde, maar eigendom was van zijn zus.
De ondersteuning door familieleden
4.2.Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
4.3.Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WWB, voor zover hier van belang, heeft een alleenstaande recht op algemene bijstand indien (a) het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en (b) er geen in aanmerking te nemen vermogen is. Ingevolge het tweede lid van dit artikel is de hoogte van de algemene bijstand het verschil tussen het inkomen en de bijstandsnorm.
4.4.Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de WWB worden tot de middelen gerekend alle vermogens- en inkomensbestanddelen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Volgens het tweede lid van dit artikel worden bepaalde, daar genoemde, inkomens- en vermogensbestanddelen niet tot de middelen gerekend.
4.5.Gelet op de onder 4.2 tot en met 4.4 genoemde bepalingen vormen de periodieke betalingen van familieleden aan appellant inkomen als bedoeld onder 4.3 en staan die betalingen in zoverre aan verlening van bijstand in de weg. Appellant kon immers over de aldus ontvangen bedragen vrijelijk beschikken en heeft dat ook gedaan, zodat ze behoorden tot zijn middelen. Daaraan doet niet af dat die betalingen volgens appellant als lening zouden moeten worden aangemerkt. De uit hoofde van een lening ontvangen gelden zijn immers volgens het bepaalde in artikel 31, tweede lid, van de WWB niet uitgesloten van de middelen waarover de bijstandsgerechtigde kan beschikken. Dat de schuldenlast van appellant hierdoor toeneemt is niet van belang. Evenmin is relevant of aan de lening een daadwerkelijke terugbetalingsverplichting is verbonden (CRvB 22 januari 2013, LJN BY9138).
4.6.Tussen partijen is niet in geschil dat appellant van de bedragen die hij van zijn familieleden ontving aan het dagelijks bestuur geen melding gemaakt. Gelet op wat onder 4.5 is overwogen waren die bedragen van belang voor de verlening van bijstand. Dit moet appellant redelijkerwijs duidelijk zijn geweest. Zo het appellant niet duidelijk was of hij daarvan melding had moeten maken, had het op zijn weg gelegen om zich tot het dagelijks bestuur te wenden om hieromtrent duidelijkheid te verkrijgen. Door van de ondersteuning door zijn familie bij het dagelijks bestuur geen melding te maken, heeft appellant de wettelijke inlichtingenverplichting geschonden.
4.7.Gelet op wat is overwogen onder 4.5 en 4.6 faalt de beroepsgrond dat appellant de inlichtingenverplichting niet heeft geschonden door van de ondersteuning van zijn familie geen melding te maken.
4.8.Vaststaat dat de volkswagen van 23 januari 2010 tot 18 mei 2010 in het kentekenregister van de RDW stond geregistreerd op naam van appellant. Het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van een betrokkene staat, rechtvaardigt de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel vormt van het vermogen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat het tegendeel het geval is.
4.9.Appellant is er niet in geslaagd aan de hand van concrete en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken dat de volkswagen niet aan hem, maar aan zijn zus toebehoorde. Van belang is in dit verband dat tot de gedingstukken een factuur van 23 januari 2010 behoort, waarop staat vermeld dat de volkswagen aan appellant is geleverd. Getuige[naam getuige], de zoon van degene op wiens naam de volkswagen vanaf 18 mei 2010 stond geregistreerd, heeft op 15 juni 2011 verklaard dat hij bij de aankoop van de volkswagen aanwezig is geweest. Hij heeft verklaard dat een ongeveer 25 jaar oude Koerdische man de volkswagen heeft verkocht en dat hij samen met de verkoper in een postkantoor de volkswagen van diens naam heeft laten overschrijven op de naam van zijn vader. De zus van appellant heeft over de eigendom van de volkswagen wisselend verklaard. Op 8 december 2010 heeft zij tegenover de sociale recherche verklaard dat zij de auto in februari of maart 2009 heeft gekocht, deze op haar naam heeft laten zetten en heeft verzekerd en dat zij de auto een maand later aan appellant heeft gegeven. Deze verklaring strookt niet met haar latere verklaring dat zij de auto direct op naam van appellant heeft laten zetten, omdat zij de auto niet kon verzekeren. De verklaringen van de zus zijn daarom voor het antwoord op de vraag aan wie de volkswagen toebehoorde van geen gewicht.
4.10.Gelet op wat is overwogen onder 4.8 en 4.9 faalt evenzeer de beroepsgrond van appellant dat de volkswagen niet tot zijn vermogen behoorde.
4.11.Gelet op wat is overwogen onder 4.5 en 4.10 slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking.