ECLI:NL:RBZWB:2023:9281

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2023
Publicatiedatum
3 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_4002, 23_611,23_614, 23_1339
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering en terugvordering van ten onrechte verstrekte bijstand op basis van schending van de inlichtingenplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 28 december 2023, zijn de beroepen van eisers tegen besluiten van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal (ISD) beoordeeld. Eisers, die sinds 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet ontvangen, hebben bezwaar gemaakt tegen de intrekking van hun uitkering en de afwijzing van hun aanvraag voor een nieuwe bijstandsuitkering. De ISD had de uitkering ingetrokken per 1 april 2022, na een opschorting van het recht op bijstand vanwege vermeende schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet alle gevraagde bankafschriften hebben overgelegd en dat er sprake was van gokactiviteiten, wat de ISD aanleiding gaf om de uitkering in te trekken. De rechtbank oordeelde dat de ISD op goede gronden heeft gehandeld en dat de intrekking van de bijstandsuitkering terecht was. De beroepen van eisers zijn ongegrond verklaard, met uitzondering van het beroep tegen de terugvordering van de bijstandsuitkering, dat gegrond werd verklaard. De rechtbank vernietigde het besluit van de ISD over de terugvordering, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij recht hadden op bijstand. De ISD werd veroordeeld tot betaling van proceskosten aan eisers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 22/4002, 23/611, 23/614 en 23/1339

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 december 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres], uit [plaats] , eisers,

(gemachtigde: mr. W.N. Ramnun),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Steenbergen, (Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal; de ISD),verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers in het kader van het recht op een uitkering op grond van de Participatiewet.
Met een besluit van 21 april 2022 (primair besluit 1) heeft de ISD de uitkering van eisers met ingang van 1 april 2022 ingetrokken nadat de uitkering was opgeschort.
Met een besluit van 15 juli 2022 (primair besluit 2) heeft de ISD de aanvraag van eisers van 28 april 2022 voor een (nieuwe) bijstandsuitkering afgewezen.
Met een besluit van 18 juli 2022 (primair besluit 3) heeft de ISD het recht op bijstand ingetrokken over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022.
Met een besluit van 3 augustus 2022 (primair besluit 4) heeft de ISD de te veel betaalde bijstand over de periode van 1 april 2021 tot en met 28 februari 2022 teruggevorderd tot een bedrag van € 14.404,25 bruto over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021 en een bedrag van € 2.963,20 netto over de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de primaire besluiten.
Eisers zijn gehoord over hun bezwaar. De ISD heeft met afzonderlijke besluiten van 13 juli 2022 (ten aanzien van het bezwaar gericht tegen het primaire besluit 1) respectievelijk 12 december 2022 (ten aanzien van de bezwaren gericht tegen de primaire besluiten 2, 3 en 4) (hierna te noemen: bestreden besluiten) de bezwaren van eisers ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd. Eisers zijn het hier niet mee eens en hebben daarom bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten.
De beroepen zijn besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 16 november 2023. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de ISD mr. M. van Andel. Verder was aanwezig [naam] , buurvrouw van eisers.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

2. Eisers zijn in 2013 gevlucht uit Syrië en ontvangen sinds 17 juni 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet, naar de norm voor gehuwden.
Op 22 februari 2022 heeft de ISD een anonieme tip ontvangen waarbij onder meer melding is gemaakt van gokactiviteiten en drugshandel van eisers. Naar aanleiding van deze tip heeft de sociale recherche een onderzoek verricht.
Op 2 maart 2022 zijn eisers verzocht om een aantal stukken, waaronder rekeningafschriften van alle op hun naam staande bankrekeningen, te overleggen. Zij hebben hiervoor tot 1 april 2022 de tijd gekregen.
Op 1 april 2022 heeft de ISD gegevens ontvangen. Gebleken is dat niet alle bankafschriften van alle bankrekeningen die op naam van eisers staan zijn overgelegd.
Bij besluit van 4 april 2022 is het recht van eisers op een bijstandsuitkering opgeschort met ingang van 1 april 2022 en zijn zij verzocht om vóór 19 april 2022 nader genoemde gegevens te overleggen.
Bij besluit van 21 april 2022 (primair besluit 1) is het recht op bijstand per 1 april 2022 ingetrokken vanwege schending van de inlichtingenplicht. Eisers hebben de gevraagde afschriften van [rekeningnummer] niet ingeleverd. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 juli 2022 (bestreden besluit 1) heeft de ISD het bezwaar ongegrond verklaard. Het tegen dit besluit ingediende beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder nummer AWB 22/4002.
3. Op 28 april 2022 hebben eisers een nieuw verzoek om bijstand ingediend. Het onderzoek door de sociale recherche is voortgezet. Eisers zijn uitgenodigd voor een gesprek op 23 juni 2023. Zij werden verzocht om bankafschriften mee te nemen vanaf 1 april 2022.
Uit de bankafschriften is de ISD gebleken dat sprake is van gokactiviteiten van eisers, zowel in Nederland als in het buitenland. Daarnaast was te zien dat eisers van hun buurvrouw [naam] zeer regelmatig bedragen ontvangen.
Op 28 juni 2022 zijn eisers verzocht om bankafschriften te overleggen van hun minderjarige kinderen, een boekhouding te overleggen betreffende de aard en omvang van de gokactiviteiten en informatie te overleggen over de bezittingen in Syrië.
Bij besluit van 15 juli 2022 (primair besluit 2) heeft de ISD de aanvraag afgewezen. Eisers hebben niet voldaan aan de inlichtingenplicht, waardoor het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Tegen dit besluit hebben eisers bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 18 juli 2023 (primair besluit 3) heeft de ISD de uitkering van eisers over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022 ingetrokken.
Bij besluit van 3 augustus 2023 (primair besluit 4) heeft de ISD de over de periode van 1 april 2021 tot en met 28 februari 2022 verstrekte bijstand teruggevorderd. Het gaat om een bedrag van € 14.404,25 bruto over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 december 2021 en een bedrag van € 2.963,20 netto over de periode van 1 januari 2022 tot en met 28 februari 2022.
Tegen de primaire besluiten 2, 3 en 4 hebben eisers bezwaar gemaakt. Bij afzonderlijke besluiten van 12 december 2022 (bestreden besluiten 2, 3 en 4) zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Tegen deze besluiten is beroep ingesteld. De beroepen zijn geregistreerd onder de nummers AWB 23/611, 23/614 en 23/1339.

Beoordeling door de rechtbank

4.1
De rechtbank beoordeelt of de ISD op goede gronden de bezwaren van eisers tegen de intrekking van hun recht op een bijstandsuitkering per 1 april 2022, de afwijzing van de aanvraag voor een nieuwe bijstandsuitkering, de intrekking van het recht op bijstand over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022 en de terugvordering van de ten onrechte verstrekte bijstand, ongegrond heeft verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eisers.
4.2
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond . Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wettelijk kader
5. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Procedure 22/4002

Is de bijstandsuitkering op goede gronden ingetrokken na opschorting?
6.1
In vaste rechtspraak heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) bepaald dat, bij beantwoording van de vraag of de bijstandverlenende instantie na opschorting bevoegd is tot intrekking van de aan een betrokkene verleende bijstand, van belang is of de betrokkene het bij het opschortingsbesluit vastgestelde verzuim binnen de daarvoor gestelde termijn heeft hersteld. Als dat niet het geval is, moet vervolgens worden nagegaan of betrokkene hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken, wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eisers niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs hebben kunnen beschikken. [1]
6.2
Het bijstandverlenend orgaan is gerechtigd om een onderzoek te doen naar de financiële situatie van een betrokkene en mag daarvoor bankafschriften opvragen over de laatste drie maanden. Indien op basis van concrete feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid en volledigheid van de door de betrokkene over zijn financiële situatie verstrekte inlichtingen kan het bijstandverlenend orgaan in het kader van dat onderzoek zo nodig inzage verlangen in de bankafschriften en andere financiële gegevens van de betrokkene over een verder in het verleden liggende periode. [2]
6.3
De rechtbank stelt vast dat eisers geen bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van 4 april 2022 waarbij hun recht op een bijstandsuitkering is opgeschort met ingang van 1 april 2022 en een hersteltermijn is geboden om nader genoemde stukken te overleggen. Verder staat vast dat eisers niet binnen de door de ISD vastgestelde termijn alle gevraagde bewijsstukken hebben overgelegd. Eisers hebben de gevraagde bankafschriften van [rekeningnummer] op naam van [eiseres] niet overgelegd. Deze bewijsstukken zijn volgens de ISD van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand.
Daarmee staat vast dat eisers het verzuim, te weten het niet overleggen van de gevraagde bewijsstukken niet binnen de vastgestelde termijn hebben hersteld.
6.4
Vervolgens moet worden nagegaan of eisers hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken (1) wanneer het gaat om gegevens of gevorderde bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of (2) om gegevens waarover eisers niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs hebben kunnen beschikken.
6.5
Eisers stellen dat zij niet verwijtbaar hebben gehandeld. Zij hebben er alles aan gedaan wat in hun macht lag om de gevraagde stukken te overleggen. Zij erkennen de gevraagde stukken niet allemaal binnen de gestelde termijn te hebben ingediend. Volgens eisers zijn de gevraagde stukken echter niet van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand met ingang van 1 april 2022. De stukken zien op een afgesloten periode in het verleden. De gevraagde inlichtingen mogen volgens eisers enkel betrekking hebben op de huidige situatie van eisers, wil de ISD bevoegd zijn tot opschorting en intrekking als deze inlichtingen niet binnen de gegeven hersteltermijn worden verstrekt.
6.6
De ISD heeft in het bestreden besluit 1 aangegeven dat onderzoek is gedaan naar de financiële situatie van eisers. Gebleken is dat er sprake is van gokactiviteiten en bovendien van het ontvangen van diverse stortingen van derden, waaronder zeer regelmatig grote bedragen van de buurvrouw [naam] . Gelet op de mogelijke omvang van de gokactiviteiten, is inzage verzocht in de bankgegevens. Inzage in de omvang van de geldstromen op de bankrekening is van belang voor de vaststelling van het recht op bijstand.
6.7
Anders dan eisers menen is de rechtbank met de ISD van oordeel dat de gevraagde bankafschriften van alle rekeningen van eisers en hun kinderen wel van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Gebleken is immers dat eiser veel pinopnames heeft gedaan in casino’s. Bovendien is gebleken dat eisers regelmatig geld gestort kregen van hun buurvrouw.
Hiermee is gegeven dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 54, vierde lid, van de Participatiewet is voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank was de ISD dan ook bevoegd om het recht op bijstand van eisers na opschorting in te trekken per 1 april 2022.
6.8
Het beroep is ongegrond.

Procedure 23/611

Is de aanvraag om een bijstandsuitkering op goede gronden afgewezen?
7.1
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de CRvB [3] iemand die bijstand aanvraagt aannemelijk moet maken dat hij recht heeft op bijstand. De bewijslast van de bijstandbehoevendheid rust dus in beginsel op de aanvrager. Een aanvrager moet daarom feiten en omstandigheden aannemelijk maken die duidelijkheid geven over zijn woon- en leefsituatie en over zijn financiële situatie. Daarna moet de bijstandverlenende instantie in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid controleren. Als de aanvrager niet aannemelijk maakt dat hij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeert, is dit een grond voor afwijzing van de aanvraag.
7.2
In geval van een aanvraag om bijstand loopt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in beginsel vanaf de datum waarop de betrokkene zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen tot en met de datum van het besluit. Dit betekent dat in dit geval de te beoordelen periode loopt van 28 april 2022 tot en met 15 juli 2022.
7.3
Eisers stellen dat het nagenoeg onmogelijk is van de gokactiviteiten een sluitende verifieerbare administratie te overleggen. Het is niet waarschijnlijk dat met gokken hoge inkomsten zijn verworven die de toepasselijke maandelijkse bijstandsnorm overschrijden. Gokken is in het algemeen niet winstgevend. Eisers wijzen op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022. [4] Volgens eisers is geen sprake van schending van de inlichtingenplicht.
7.4
De ISD stelt zich op het standpunt dat eisers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. In de periode in geding hebben gokactiviteiten plaatsgevonden, waarvan geen administratie is bijgehouden. Eisers hebben verder ook niet op een andere manier met objectieve of verifieerbare gegevens de omvang van de gokactiviteiten en gokopbrengst aannemelijk gemaakt. Daarnaast staan de gestorte geldbedragen door derden aan het verstekken van bijstand in de weg. Er wordt maandelijks zoveel geld gestort dat geen sprake is van bijstandsbehoevendheid. Gesteld maar niet aangetoond is dat het gaat om leningen die terugbetaald moeten worden. De ontvangen bedragen zijn middelen in zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet.
7.5
De rechtbank stelt vast dat volgens het voorliggende bestreden besluit 2 de grondslag voor de afwijzing van de aanvraag is de omstandigheid dat eisers er niet in zijn geslaagd om aan te tonen dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeren. Schending van de inlichtingenplicht wordt, anders dan eisers kennelijk menen, in het kader van deze procedure niet meer tegengeworpen, zoals ter zitting ook is bevestigd door de gemachtigde van de ISD.
Eisers hebben de frequente stortingen door derden op hun rekening - maandelijks ongeveer ter hoogte van de bijstandsnorm - niet betwist. Dat sprake zou zijn van leningen is weliswaar gesteld door eisers, maar van bewijs dat sprake is van een terugbetalingsplicht is niet gebleken. De omschrijvingen op de bankafschriften, zoals ‘kadootje voor verjaardag’, ‘bedankt voor de reis’ en ‘bedankt voor de bloemen’ wijzen ook niet op een terugbetalingsplicht voor eisers.
De rechtbank wijst in dit kader op het Rapport Levensonderhoud van 1 juni 2022, waar eiser heeft aangegeven dat hij en zijn echtgenote in de periode vanaf 1 april 2022 tot 1 juni 2022 geld kregen van [naam] , omdat zij in deze maanden geen uitkering hebben. Eisers hebben in hun levensonderhoud kunnen voorzien door de geldbedragen die werden gestort door [naam] . De vaste lasten gingen door en [naam] heeft eisers geholpen.
7.6
Nu eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden, is de aanvraag voor een bijstandsuitkering op goede gronden afgewezen.
7.7
Het beroep is ongegrond.

Procedure 23/614

Is de bijstandsuitkering terecht ingetrokken over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022?
8.1
Het besluit tot herziening of intrekking van bijstand is een voor betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandsverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat in dit geval aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de ISD rust.
8.2
De rechtbank stelt vast dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van de ISD is toegelicht, de periode waarop de intrekking ziet loopt van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022.
8.3
De ISD heeft zich in het bestreden besluit 3 op het standpunt gesteld dat eisers gokactiviteiten hebben verricht maar dit niet hebben gemeld. De inlichtingenplicht is geschonden door geen melding te maken van de gokactiviteiten. Het ligt in die situatie op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat zij, als zij daarvan wel melding hadden gedaan, recht hadden op aanvullende bijstand. Daarin zijn zij niet geslaagd volgens de ISD. Er is geen administratie van de gokactiviteiten bijgehouden. Ook op een andere manier is niet met objectieve en verifieerbare gegevens de omvang van de gokactiviteiten en opbrengsten aannemelijk gemaakt. Met toepassing van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet heeft de ISD het recht op bijstand ingetrokken over de voorliggende periode.
8.4
Eisers wijzen op de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 september 2022. [5] In deze uitspraak is een nieuwe vuistregel vastgesteld voor schending van de inlichtingenplicht door het gokken in een casino niet te melden. De vuistregel houdt in dat de hoogte van de gokinkomsten gelijk wordt gesteld aan de hoogte van de bedragen die de bijstandsgerechtigde met gokken in het casino heeft ingezet. Eisers verzoeken om toepassing te geven aan de uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Het onderzoek van de ISD naar de gokactiviteiten is niet zorgvuldig geweest en het bestreden besluit 3 is niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen.
Schending inlichtingenplicht
8.5
Niet in geschil is dat eisers geen melding hebben gemaakt van de gokactiviteiten en dat deze van belang zijn om het recht op bijstand vast te stellen. Volgens de ISD hebben eisers daarmee de inlichtingenplicht geschonden.
8.6
Voor zover eisers stellen dat het hen niet kenbaar was dat zij een administratie met betrekking tot de gokactiviteiten moesten bijhouden en dat het hen niet duidelijk was wat zij moesten melden bij de ISD, overweegt de rechtbank het volgende. De gemachtigde van de ISD heeft ter zitting toegelicht dat bij het besluit waarbij eisers een bijstandsuitkering is toegekend, zij zijn geïnformeerd over hun plichten verbonden aan een dergelijke uitkering en over de inlichtingenplicht die op hen rust. Het ligt op de weg van eisers om bij een eventuele taalbarrière zelf iemand in te schakelen die kan helpen met de vertaling van belangrijke stukken. Nu eisers dat niet hebben gedaan, komen de gevolgen hiervan voor hun rekening. Dat betekent dat de ISD eisers schending van de inlichtingenplicht op goede gronden heeft tegengeworpen.
8.7
Omdat eisers de inlichtingenplicht hebben geschonden, ligt het op hun weg om aannemelijk te maken dat zij, als zij wel hadden voldaan aan deze verplichting, recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad. [6]
Vaststellen recht op bijstand - gokactiviteiten
8.8
Volgens het bestreden besluit 3 kan het recht op bijstand van eisers niet worden vastgesteld nu er geen deugdelijke administratie van de gokactiviteiten is bijgehouden.
Het feit dat eisers van de gokactiviteiten geen administratie hebben bijgehouden of anderszins inzicht hebben gegeven in de opbrengsten uit die activiteiten, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Het recht op bijstand kan ook worden vastgesteld aan de hand van de pinopnames in de gokinstelling. Op grond van rechtspraak van de CRvB [7] mag worden voorondersteld dat in het individuele geval de inkomsten uit gokactiviteiten in een gokinstelling – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Verder mag als uitgangspunt worden genomen dat eisers alle bedragen die zij contant in de gokinstelling hebben opgenomen, hebben ingelegd om te gokken.
De bedragen die eisers hebben ingelegd in de gokinstellingen zijn zichtbaar op de overgelegde bankafschriften van eisers. In dit geval heeft geen van partijen gesteld dat eisers meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen hebben ontvangen uit de gokactiviteiten. Ook heeft geen van partijen gesteld en aannemelijk gemaakt dat eisers meer of minder hebben ingelegd dan de bedragen die zij in de gokinstelling hebben opgenomen en aan gokproducten hebben besteed.
8.9
Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat het recht op bijstand van eisers ten tijde in geding wel kan worden vastgesteld aan de hand van de bedragen die in de gokinstellingen zijn opgenomen en aan gokproducten zijn besteed. Eisers hebben geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan de vooronderstelling dat de omvang van de inkomsten uit gokactiviteiten gelijk is aan die bedragen kan worden weerlegd.
Het bestreden besluit 3 is dus voor wat betreft de gokactiviteiten, die in een gokinstelling hebben plaatsgevonden, ten onrechte gebaseerd op het standpunt van de ISD dat het recht op bijstand van eisers niet kan worden vastgesteld. De ISD heeft daar onvoldoende onderzoek naar gedaan. Dit betekent dat het bestreden besluit 3 op dit punt onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet op een deugdelijke motivering berust. [8]
Het beroep is in zoverre gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit 3 vernietigen.
De rechtbank zal hierna ingaan op de vraag of de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 3 in stand kunnen blijven.
Rechtsgevolgen in stand laten?
8.1
In het verweerschrift heeft de ISD gewezen op vaste rechtspraak van de CRvB, waarin is geoordeeld dat bedragen die contant zijn gestort en bedragen die zijn overgemaakt door derden naar een bankrekening van een bijstandontvanger kunnen worden beschouwd als in aanmerking te nemen middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet. Als deze betalingen een terugkerend of periodiek karakter hebben, door de betrokkene kunnen worden aangewend voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan, is sprake van inkomsten als bedoeld in artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. [9] Dit betekent volgens de ISD dat eisers in het kader van de inlichtingenplicht hadden moeten melden dat zij bedragen ontvingen van derden.
8.11
De rechtbank stelt vast dat naast pinopnames in de gokinstellingen er veel stortingen van derden en enkele contante stortingen op eigen rekening zijn geweest. Niet is in geschil dat deze bedragen samen in alle maanden boven de voor eisers geldende bijstandsnorm zijn geweest. Dat betekent dat eisers in de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022 niet in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerden.
Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij, indien zij wel aan de inlichtingenplicht hadden voldaan, recht op (aanvullende) bijstand zouden hebben gehad. [10]
8.12
Dat betekent dat de ISD terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken over de periode van 1 april 2021 tot en met 31 maart 2022. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 3 kunnen in stand blijven.

Procedure 23/1339

Is de uitbetaalde bijstandsuitkering terecht teruggevorderd?
9.1
Bij een intrekking op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet wegens schending van de inlichtingenplicht verplicht artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de ISD om de betaalde bijstand in zijn geheel terug te vorderen. Dit is op grond van het achtste lid alleen anders als sprake is van dringende redenen. Van dergelijke redenen kan enkel sprake zijn als een terugvordering onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen met zich meebrengt. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen, moet die redenen aannemelijk maken. [11]
9.2
Hiervoor heeft de rechtbank onder overweging 8.5 en verder reeds geoordeeld dat sprake is van schending van de inlichtingenplicht en dat de ISD de bijstandsuitkering op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet terecht heeft ingetrokken. De ISD is verplicht om met toepassing van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de kosten van de ten onrechte verleende bijstand van eisers terug te vorderen.
9.3
De rechtbank stelt vast dat het terug te vorderen bedrag van € 17.367,45 niet is betwist. De periode waarover de bijstandsuitkering wordt ingetrokken loopt van 1 april 2021 tot en met 28 februari 2022.
Eisers hebben in hun beroepschrift niet aangevoerd dat sprake is van dringende redenen om af te zien van terugvordering. In hetgeen eiser ter zitting heeft gesteld, namelijk dat hij jonge kinderen heeft en dat het gezin moeite heeft om rond te komen, zal de rechtbank een beroep op dringende redenen lezen.
In de omstandigheid dat sprake is van een gezin met kinderen dat moeite heeft om rond te komen, ziet de rechtbank geen dringende reden als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet. De dringende redenen vloeien niet uit de bestreden terugvordering voort. Verder doen de financiële gevolgen van een besluit tot terugvordering zich in het algemeen pas voor als daadwerkelijk tot invordering wordt overgegaan. In dat kader genieten eisers als schuldenaren bescherming, of kunnen zij deze zo nodig inroepen, van de regels van de beslagvrije voet als neergelegd in artikel 475b tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
9.4
Het beroep is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

10.1
De beroepen die zijn gericht tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 4 zijn ongegrond. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 is gegrond en dit besluit zal worden vernietigd. De rechtbank laat met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit 3 in stand. Dit betekent dat er voor eisers inhoudelijk niets verandert. Omdat het beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 gegrond is moet de ISD het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers een vergoeding voor de proceskosten.
10.2
De ISD moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling.
De gemachtigde heeft een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 837,-. Het gaat om een zaak van normaal gewicht. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.674,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gericht tegen de bestreden besluiten 1, 2 en 4 ongegrond;
- verklaart het beroep gericht tegen het bestreden besluit 3 gegrond;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit 3 in stand blijven;
- bepaalt dat de ISD het griffierecht van € 50,- aan eisers moet vergoeden;
- veroordeelt de ISD tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eisers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier op 28 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet
Iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, heeft recht op bijstand van overheidswege.
Artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 31, eerste lid, van de Participatiewet
Tot de middelen worden alle vermogens- en inkomensbestanddelen gerekend waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken. Tot de middelen worden mede gerekend de middelen die ten behoeve van het levensonderhoud van de belanghebbende door een niet in de bijstand begrepen persoon worden ontvangen. In elk geval behoort tot de middelen de ten aanzien van de alleenstaande of het gezin toepasselijke heffingskorting, bedoeld in hoofdstuk 8 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 54, derde en vierde lid, van de Participatiewet
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58, eerste en achtste lid, van de Participatiewet
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de CRvB van 25 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:803
2.Zie onder andere CRvB van 27 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1955, r.o. 4.2.1.
3.Bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2023:1263
6.Bijvoorbeeld CRvB van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:292
7.Bijvoorbeeld CRvB van 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:482
10.Bijvoorbeeld CRvB van 15 februari 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:292
11.Bijvoorbeeld CRvB van 21 november 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3710