ECLI:NL:RBDHA:2023:15588

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 oktober 2023
Publicatiedatum
17 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 23/5898
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening bij intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 oktober 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een verzoeker tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Westland had op 17 augustus 2023 besloten om de bijstandsuitkering van verzoeker, die sinds 1 augustus 2016 ontving, met ingang van 18 augustus 2023 te beëindigen en de over de periode van 1 februari 2023 tot 18 augustus 2023 verstrekte bijstand terug te vorderen tot een bedrag van € 5.918,52. Verzoeker had bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

De voorzieningenrechter heeft op 25 september 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel verzoeker als de gemachtigden van verzoeker en het college aanwezig waren. De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang en dat het recht op bijstand (schattenderwijs) kan worden vastgesteld, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting door verzoeker. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en bepaalt dat het college met ingang van 11 september 2023 aan verzoeker een bedrag moet verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm, na aftrek van zijn inkomsten. Tevens moet het college het griffierecht en proceskosten aan verzoeker vergoeden.

De uitspraak benadrukt dat de bewijslast voor de intrekking van de bijstand bij het college ligt en dat, ondanks de schending van de inlichtingenverplichting, het recht op bijstand kan worden vastgesteld op basis van de beschikbare informatie. De voorzieningenrechter concludeert dat de intrekking van de bijstand niet gerechtvaardigd is, omdat het college niet voldoende heeft aangetoond dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5898

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 oktober 2023 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [woonplaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en Wethouders van Westland, het college

(gemachtigde: mr. I. Simons).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering.
1.1.
Met het bestreden besluit van 17 augustus 2023 heeft het college verzoekers bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) met ingang van 18 augustus 2023 beëindigd (lees: ingetrokken), de bijstand over de periode van 1 februari 2023 tot 18 augustus 2023 ingetrokken en de over de periode van 1 februari 2023 tot en met 30 juni 2023 verstrekte bijstand van verzoeker teruggevorderd tot een bedrag van € 5.918,52. Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 25 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Verzoeker ontving een bijstandsuitkering sinds 1 augustus 2016 naar de norm voor een alleenstaande. In het kader van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan verzoeker verstrekte bijstandsuitkering heeft het college verzoeker onder meer verzocht afschriften van zijn bankrekening en crosscard te overleggen. Verder heeft het college gevraagd om facturen van de aankoop van mobiele abonnementen, bewijzen van herkomst van kasstortingen en een administratie van verzoekers gokactiviteiten. Op 2 augustus 2023 heeft met verzoeker een gesprek plaatsgevonden.
3.2.
De bevindingen van het onderzoek zijn voor het college aanleiding geweest om het bestreden besluit te nemen. Het college legt daaraan ten grondslag dat verzoeker de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aannemelijk is dat de financiële situatie van verzoeker zodanig is dat er sprake is van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter zal hierna beoordelen of er aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
Wat vindt verzoeker?
5. Verzoeker voert aan dat onduidelijk is waarom het recht op bijstand tot 18 augustus 2023 is ingetrokken en niet is vast te stellen. Verzoeker heeft alle informatie verstrekt die redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. Het recht op bijstand is hiermee vast te stellen. De reden van de intrekking vanaf 18 augustus 2023 wordt niet gemotiveerd. De terugvordering ziet alleen op de periode van 1 februari 2023 tot en met 30 juni 2023.
Wat is het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter?
6.1.
Een besluit tot intrekking en terugvordering van bijstand wegens een schending van de inlichtingenverplichting is een voor verzoeker belastend besluit, waarbij het aan het college is om de kennis over de relevante feiten te vergaren die nodig is om die schending vast te stellen. Dat betekent dat de bewijslast in beginsel op het college rust.
6.2.
Schending van de inlichtingenverplichting levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre verzoeker verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Indien ondanks de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand toch kan worden vastgesteld, ook al is dit nihil, dan dient de bijstandverlenende instantie daartoe over te gaan. In dat geval is geen plaats voor intrekking van de bijstand op de grond dat als gevolg van de schending van de inlichtingenverplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6.3.
Indien na een schending van de inlichtingenverplichting de door de verzoeker gestelde en aannemelijk gemaakte feiten geen grondslag bieden voor een precieze vaststelling van het recht op bijstand, dan is het college gehouden om, indien mogelijk, schattenderwijs vast te stellen tot welk bedrag verzoeker in ieder geval wel recht op bijstand heeft, op basis van de vaststaande feiten. Het eventuele nadeel voor verzoeker dat voortvloeit uit de resterende onzekerheden, komt daarbij wegens schending van de inlichtingenverplichting voor zijn rekening.
6.4.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 februari 2023 tot en met 18 augustus 2023.
6.5.
Verzoeker betwist niet dat hij het college niet heeft geïnformeerd over de kasstortingen, zijn gokactiviteiten en de verkoop van telefoons, terwijl dit van invloed kan zijn op zijn financiële situatie en daarmee zijn bijstandsuitkering. De schending van de inlichtingenverplichting van artikel 17, eerste lid, van de Pw staat daarmee vast. Daarnaast is niet in geschil dat verzoeker de afschriften van de crosscard niet heeft overgelegd toen het college daarom vroeg. De kern van het geschil gaat over de vraag of het college aan de hand van de beschikbare informatie het recht op (aanvullende) bijstand kan vaststellen.
6.6.
Naar voorlopig oordeel staan de kasstortingen, de gokactiviteiten, de verkoop van telefoons en de afschriften van de crosscard niet in de weg om (in bezwaar) het recht op bijstand (schattenderwijs) vast te stellen, al dan niet op nihil. Het is daarom de verwachting dat het bestreden besluit in bezwaar geen stand zal houden. De voorzieningenrechter overweegt daartoe als volgt.
De kasstortingen
6.7.
Verzoeker heeft in de periode van 1 februari 2023 tot en met 1 juni 2023 meerdere kasstortingen ontvangen. Dit enkele feit maakt echter niet dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Duidelijk is welke bedragen verzoeker heeft ontvangen, verzoeker kon deze bedragen aanwenden voor de algemeen noodzakelijke bestaanskosten en deze bedragen zien op een periode waarover een beroep op bijstand wordt gedaan. Naar voorlopig oordeel kan het recht op bijstand bij het besluit op bezwaar worden vastgesteld door de ontvangen bedragen als inkomsten op het recht op bijstand in mindering te brengen. [1]
De gokactiviteiten
6.8.
Verzoeker heeft van zijn niet gemelde gokactiviteiten geen administratie bijgehouden of anderszins inzicht gegeven in de opbrengsten uit die activiteiten. In dit geval kan het recht op bijstand echter worden vastgesteld aan de hand van de pinopnames in de gokinstelling. Op grond van rechtspraak van de CRvB [2] mag worden voorondersteld dat in het individuele geval de inkomsten uit gokactiviteiten in een gokinstelling – ongeacht welk gokspel is gespeeld – gelijk zijn aan de ingelegde bedragen. Verder mag als uitgangspunt worden genomen dat verzoeker alle bedragen die hij contant in de gokinstelling heeft opgenomen, heeft ingelegd om te gokken. Deze bedragen zijn zichtbaar op de bankafschriften van verzoeker. In dit geval heeft geen van partijen gesteld dat verzoeker meer of juist minder dan 100% van de ingelegde bedragen heeft ontvangen uit de gokactiviteiten. Ook heeft geen van partijen gesteld en aannemelijk gemaakt dat verzoeker meer of minder heeft ingelegd dan de bedragen die hij in de gokinstelling heeft opgenomen. Dit betekent vooralsnog dat bij het te nemen besluit op bezwaar het recht op bijstand van verzoeker over de maanden waarin sprake is geweest van gokactiviteiten kan worden vastgesteld aan de hand van de bedragen die hij in de gokinstelling heeft opgenomen en aan gokproducten heeft besteed.
De telefoonabonnementen
6.9.
Verzoeker heeft verklaard dat hij de telefoonabonnenten heeft afgesloten om de bij die abonnementen verkregen telefoons te verkopen en de met die verkoop verkregen opbrengsten te gebruiken om te gokken. Met die verkoop heeft hij, naar eigen zeggen, € 850,- verdiend. Omdat verzoeker zijn verklaring niet met bewijs heeft onderbouwd, is dit onvoldoende om het recht op bijstand precies vast te stellen. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter kan bij het te nemen besluit op bezwaar het recht op bijstand schattenderwijs worden vastgesteld door de opbrengst van de verkoop van de telefoons gelijk te stellen aan de (reguliere) verkoopprijs van de telefoons die verzoeker bij zijn abonnementen heeft verkregen.
De afschriften van de crosscard
6.10.
De voorzieningenrechter overweegt vooralsnog allereerst dat verzoeker door de afschriften van de crosscard niet te overleggen niet de inlichtingenverplichting heeft geschonden, maar de medewerkingsverplichting van artikel 17, tweede lid, van de Pw. [3] Verder heeft verzoeker de afschriften van de crosscard alsnog overgelegd, zodat vooralsnog niet valt in te zien dat bij het te nemen besluit op bezwaar het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. Bij dat besluit kan het college rekening houden met verzoekers toelichting dat de crosscard geen aparte rekening betreft, maar overschrijvingen van de bankrekening van verzoeker naar zijn VIA BUY-rekening.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe omdat naar voorlopig oordeel het recht op bijstand (schattenderwijs) kan worden vastgesteld. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat het college met ingang van 11 september 2023 (de datum waarop de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening heeft ontvangen) tot zes weken na het besluit op bezwaar aan verzoeker per maand een bedrag dient te verstrekken ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm, nadat daarop inkomsten van verzoeker in mindering zijn gebracht.
8. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet het college het griffierecht aan verzoeker vergoeden. Daarom krijgt verzoeker ook een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding bedraagt € 1.674,- omdat de gemachtigde van verzoeker een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe, in die zin dat het college met ingang van 11 september 2023 tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar aan verzoeker een bedrag verstrekt ter hoogte van de voor hem geldende bijstandsnorm, nadat daarop de inkomsten van verzoeker in mindering zijn gebracht;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 50,- aan verzoeker moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Paridon, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2023.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:190.
2.ie de uitspraak van de CRvB van 4 april 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:482.
3.Vergelijk de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1395.