In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 29 september 2009 bijstand ontving, had een eenmanszaak als personal trainer, maar heeft verzuimd om zijn werkzaamheden en de bijbehorende inkomsten tijdig te melden aan het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Dit leidde tot een onderzoek door de gemeente, dat resulteerde in de intrekking van zijn bijstand per 1 juni 2017 en een terugvordering van eerder verstrekte bijstand. De Raad oordeelde dat de appellant zijn inlichtingenverplichting heeft geschonden, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De appellant had geen bewijs geleverd dat hij recht had op bijstand, en de Raad bevestigde de afwijzing van zijn aanvraag voor bijstand en bedrijfskapitaal op grond van het Bbz 2004. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.