In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag om bijstand en de terugvordering van een voorschot door het college van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel. Appellante, die met haar minderjarige dochter in Capelle aan den IJssel woont, heeft in de periode voorafgaand aan haar aanvraag om bijstand in haar levensonderhoud voorzien door leningen aan te gaan bij haar moeder en vrienden. Het college heeft de aanvraag om bijstand afgewezen, omdat het onduidelijk zou zijn hoe appellante in haar levensonderhoud heeft voorzien en of zij haar werkzaamheden als escort heeft gestaakt. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld, bijgestaan door haar advocaat, mr. G.H. Amstelveen. Tijdens de zitting heeft appellante verklaard dat zij na haar terugkeer uit Brazilië in maart 2020 geen werkzaamheden als escort meer heeft verricht, mede door overheidsmaatregelen in verband met het coronavirus en haar medische klachten. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante voldoende aannemelijk heeft gemaakt hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien. De Raad oordeelt dat het college niet zorgvuldig heeft gehandeld door de aanvraag af te wijzen en het voorschot terug te vorderen.
De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep gegrond. Het college wordt opgedragen om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar van appellante tegen het besluit van 16 oktober 2020. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 3.348,- bedragen, en het betaalde griffierecht wordt terugbetaald.