ECLI:NL:RBZWB:2023:1020

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2023
Publicatiedatum
15 februari 2023
Zaaknummer
BRE 19/1751, BRE 19/1753 tot en met BRE 19/1762
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en fiscale fraude in concernstructuur met offshore eenmanszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 februari 2023 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd aan belanghebbende, een handelsonderneming die actief is in gebruikte onderdelen van militaire voertuigen. De inspecteur van de Belastingdienst had navorderingsaanslagen opgelegd voor de jaren 2005 tot en met 2015, omdat hij vermoedde dat belanghebbende winsten had afgeroomd via een offshore eenmanszaak, [eenmanszaak], die feitelijk werd beheerd door [naam 2] en [bestuurder]. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur beschikte over nieuwe feiten die navordering rechtvaardigden, en dat de verlengde navorderingstermijn van toepassing was. De rechtbank concludeerde dat de eenmanszaak geen realiteitswaarde had en dat de winsten die aan deze eenmanszaak waren toegerekend, in werkelijkheid door belanghebbende waren behaald. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet de vereiste aangiften had gedaan en dat de inspecteur de navorderingsaanslagen op een redelijke schatting had gebaseerd. Het beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, maar de rechtbank kende wel een vergoeding toe voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/1751, BRE 19/1753 tot en met BRE 19/1762
uitspraak van 15 februari 2023
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats 1],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting opgelegd:
Procedure
Jaar
Dagtekening
Bel. winst / bedrag
Heffingsrente
Belastingrente
19/1751
2005
9-dec-2017
€ 624.759
€ 119.888
19/1753
2006
2-aug-2018
€ 572.315
€ 104.627
19/1754
2007
2-aug-2018
€ 616.051
€ 89.313
19/1755
2008
2-aug-2018
€ 435.715
€ 50.333
19/1756
2009
2-aug-2018
€ 474.430
€ 52.449
19/1757
2010
2-aug-2018
€ 605.115
€ 62.878
19/1758
2011
2-aug-2018
€ 1.607.991
€ 161.464
19/1759
2012
2-aug-2018
€ 2.034.334
€ 188.872
19/1760
2013
2-aug-2018
€ 513.444
€ 39.732
19/1761
2014
2-aug-2018
€ 265.404
€ 14.333
19/1762
2015
2-aug-2018
€ 195.886
€ 6.811
1.2.
De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 8 maart 2019 de navorderingsaanslagen en de bijbehorende rentebeschikkingen als volgt verminderd:
Jaar
Bel. winst / bedrag
Heffingsrente
Belastingrente
2005
€ 599.543
€ 115.024
2006
€ 545.240
€ 99.650
2007
€ 590.760
€ 85.597
2008
€ 428.036
€ 49.305
2009
€ 461.996
€ 50.937
2010
€ 579.074
€ 59.964
2011
€ 1.553.903
€ 155.894
2012
€ 1.955.658
€ 181.421
2013
€ 502.967
€ 38.852
2014
€ 257.216
€ 13.812
2015
€ 192.986
€ 6.710
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 15 april 2019, ontvangen bij de rechtbank op 15 april 2019, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 345.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2022 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.F.Th.M. [naam 1], vergezeld van K. Sneijder, verbonden aan Advocatenkantoor Guus [naam 1], [bestuurder], bestuurder van belanghebbende, en [naam 1], en namens de inspecteur [inspecteur 1], [inspecteur 1] en [inspecteur 1].
Ter zitting zijn tevens behandeld het beroep van [bestuurder], zaaknummers BRE 19/5998 en BRE 19/5999, betreffende de aan haar opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 en de inkomsensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw) voor het jaar 2015, het beroep van [naam 2], zaaknummers BRE 19/6000 en BRE 19/6001, betreffende de aan hem opgelegde aanslagen in de IB/PVV voor het jaar 2015 en de inkomsensafhankelijke bijdrage Zvw voor het jaar 2015 en het beroep van [holding], zaaknummer BRE 20/7270, betreffende een aan deze vennootschap gegeven informatiebeschikking ter zake van de heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting met betrekking tot de jaren 2012 tot en met 2016. Voor zover in die zaken door partijen stukken zijn overgelegd, worden die stukken geacht ook in de onderhavige procedure te zijn overgelegd. Tevens wordt hetgeen door partijen in die zaken voor het overige is aangevoerd, aangemerkt als te zijn aangevoerd in de onderhavige zaak.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.
Van het verhandelde ter zitting is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
Concernstructuur
2.1.
Belanghebbende is op 29 september 1989 opgericht naar Nederlands recht en is zowel statutair als feitelijk gevestigd op het adres [adres 1] te [plaats 1]. Zij exploiteert een handelsonderneming die al vele jaren met name actief is op het terrein van handel in gebruikte onderdelen van militaire voertuigen. De goederen worden na inkoop opgeslagen in een loods ter grootte van 14.020 m2.
2.2.
[naam 2] ([naam 2]) is middellijk aandeelhouder van belanghebbende (zie ook hierna onder 2.3). [naam 2] is geboren op 23 juli 1936 en is volgens zijn paspoort woonachtig in de Filipijnen. [bestuurder] ([bestuurder]) is sinds de oprichting van belanghebbende de enig directeur. [bestuurder] is geboren op 2 april 1956 en is volgens haar paspoort woonachtig in Taiwan. Zij heeft zowel de Nederlandse als de Taiwanese nationaliteit. Belanghebbende maakt via [bestuurder] en [naam 2] deel uit van een internationale concernstructuur (de concernstructuur).
2.3.
[bestuurder] was van 31 december 2004 tot 22 januari 2013 enig aandeelhouder van belanghebbende. Vanaf 22 januari 2013 worden de aandelen in belanghebbende gehouden door [bedrijf 1] ([bedrijf 1]), opgericht op 2 mei 2008 naar het recht van Hong Kong. Vanaf 1 februari 2012 worden de aandelen in [bedrijf 1] gehouden door [naam 2]. Van 4 juli 2008 tot en met 31 januari 2012 hield [naam 2] de aandelen in [bedrijf 1] via [bedrijf 2], opgericht in 1998 en gevestigd op de [plaats 2].
2.4.1.
[naam 2] heeft met ingang van 12 april 1994 in het ‘[gebouw]’ van Hong Kong een eenmanszaak ingeschreven: [eenmanszaak] ([eenmanszaak]).
2.4.2.
Op 25 april 1997 heeft [naam 2] bij de [bank 1] in Hong Kong een USD-bankrekening geopend ten behoeve van [eenmanszaak], waarbij hij [bestuurder] heeft gemachtigd. Op 5 februari 1999 heeft [naam 2] bij dezelfde bank een Eurobankrekening geopend ten behoeve van [eenmanszaak], waarbij hij wederom [bestuurder] heeft gemachtigd. Daarnaast wordt bij de [bank 2] in Hong Kong op naam van [naam 2] en [bestuurder] een bankrekening aangehouden, die wordt gebruikt door [eenmanszaak].
2.4.3.
[eenmanszaak] heeft nimmer handelsgoederen ingevoerd in Hong Kong. In Hong Kong wordt over de aan [eenmanszaak] toegerekende winst geen met inkomsten- of vennootschapsbelasting te vergelijken belasting geheven, aangezien [naam 2] aan de bevoegde autoriteiten van Hong Kong heeft verklaard dat de door hem gegenereerde inkomsten buiten Hong Kong zijn gerealiseerd (offshore zijn behaald), die autoriteiten de inkomsten ook als zodanig beschouwen en om die reden aldaar niet belasten.
2.4.4.
Tot de gedingstukken behoort een (concept) Partnership Agreement van 1 november 2012, waarin staat vermeld dat [bestuurder] en [naam 2] vanaf 1994 zaken doen en dat [bestuurder] om die reden tegen betaling een gelijkwaardig partner zal worden in [eenmanszaak].
2.4.5.
[bestuurder] en [naam 2] werkten aan een gezamenlijke opzet voor hun nalatenschap via een buitenlandse rechtspersoon ([nalatenschap], te [plaats 3]) en hebben daartoe op 22 oktober 2012 namens [eenmanszaak] een ‘[Z]’ gesloten met een Panamees trustkantoor.
2.5.
Tot de concernstructuur behoren verder onder meer [BV] ([BV]), een aan [naam 2] verbonden vennootschap, en [holding] ([holding]), opgericht op 16 april 1997 en gevestigd in Hong Kong. [holding] leent grote geldbedragen tegen relatief hoge rentevergoeding en op onderpand van hypotheek uit aan (rechts)personen in Nederland die lastig of niet aan reguliere bancaire leningen kunnen komen. De aandelen in [holding] worden van 29 december 1998 tot 7 augustus 2007 gehouden door [naam 2] via [bedrijf 2]. Vanaf 7 augustus 2007 tot 4 februari 2013 worden de aandelen in [holding] gehouden door [bestuurder] (een familielid van [bestuurder]), die woonachtig is in Taiwan. Vanaf 4 februari 2013 worden de aandelen in [holding] gehouden door [bestuurder].
Strafrechtelijk onderzoek
2.6.
Eind november 2015 is een strafrechtelijk onderzoek gestart onder de naam [X 1] (het strafrechtelijk onderzoek), waarin [bestuurder], [naam 2] en [holding] als verdachten zijn aangemerkt. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD medio 2016 (een deel van) het fiscale dossier van belanghebbende bij de inspecteur gevorderd.
2.7.
Het strafrechtelijk onderzoek is ingesteld naar aanleiding van een redelijk vermoeden van witwassen ten aanzien van [bestuurder] en [naam 2]. In het aanvangsproces-verbaal (proces-verbaal met nummer 26) staat beschreven dat [bestuurder] en [naam 2] betrokken zijn bij rechtspersonen die in Nederland geldbedragen uitlenen met geld van onbekende herkomst en handelsactiviteiten verrichten. Onder meer is onderzoek verricht naar de herkomst van de gelden. Daarbij is het vermoeden gerezen dat fiscale fraude ten grondslag ligt aan (een deel van) het vermoedelijk witgewassen vermogen. Verder is tijdens dat onderzoek het vermoeden gerezen dat belanghebbende zich schuldig maakt aan het gebruiken en/of voorhanden hebben van een valse of vervalste bedrijfsadministratie, strafbaar gesteld in artikel 225, lid 2, van het Wetboek van strafrecht.
2.8.1.
Wat betreft de verdenking van fiscale fraude bestaat het strafrechtelijke vermoeden dat [bestuurder] en [naam 2] in gezamenlijkheid in Nederland behaalde winsten jarenlang buiten het zicht van de Nederlandse fiscus hebben gehouden door grote delen van de feitelijk door belanghebbende behaalde winsten af te romen en toe te rekenen aan [eenmanszaak]. Eén van de zes modi operandi waarvan [bestuurder] en [naam 2] zich volgens de FIOD hebben bediend betreft zogenoemde ABC-transacties, waarbij het grootste deel van de behaalde winsten wordt toegerekend aan [eenmanszaak] en een klein deel van de winst wordt toegerekend aan belanghebbende.
2.8.2.
Het vermeende afromen via ABC-transacties vindt als volgt plaats. Belanghebbende koopt haar voorraden in bij derden, waarbij de inkoop feitelijk (mede) door [naam 2] wordt gedaan. Indien belanghebbende, veelal via [naam 2], een buitenlandse afnemer voor haar goederen heeft gevonden, dan ontvangt deze klant de goederen rechtstreeks vanuit Nederland, maar de factuur ontvangt de klant van [eenmanszaak]. Het door [eenmanszaak] voor dezelfde goederen aan belanghebbende te betalen bedrag – dat veel lager is dan het door [eenmanszaak] aan de klant gefactureerde bedrag – wordt in rekening-courant verrekend. De klant betaalt [eenmanszaak] op een bankrekening in Hong Kong.
2.8.3.
In een proces-verbaal met nummer 1033, opgemaakt op 13 juni 2017, betreffende “Proces-verbaal van verdenking van fiscale fraude ex art. 69, lid 2, Algemene wet inzake rijksbelastingen en valsheid in geschrift ex. art. 225, lid 2, Wetboek van strafrecht” is onder meer vermeld:
“Ik, verbalisant, [verbalisanten], opsporingsambtenaar bij de Belastingdienst/FIOD en werkzaam bij het Combiteam FIOD /Dienst Landelijke Recherche, verklaar het volgende:
(…)

3.Onderbouwing van het redelijk vermoeden van fiscale fraude

Uit de aangiften vennootschapsbelasting van [belanghebbende] over de jaren 2006 tot en met 2015 heb ik het volgende overzicht gemaakt:
(…)
In dit overzicht vielen mij de volgende zaken op:
• per saldo geeft [belanghebbende] over de jaren 2006 tot en met 2015 een negatieve fiscale winst aan. Gezien de mogelijkheden om fiscale verliezen zowel naar het verleden als naar de toekomst te verrekenen (salderen, de zogenoemde verliescompensatie) hoeft [belanghebbende] over de genoemde periode per saldo geen vennootschapsbelasting af te dragen;
• de jaarlijkse omzet geeft over de periode 2006 tot en met 2015 een dalende tendens weer;
• het bruto-winstpercentage (het verschil tussen de netto-omzet en de inkoopprijs daarvan, uitgedrukt in een percentage van de inkoopprijs) vertoont grote schommelingen.
3.1
ABC-transacties via [[eenmanszaak]]
Bij een doorzoeking in het bedrijfspand van [belanghebbende] aan de [adres 1] te [plaats 1] zijn bescheiden uit de administratie van [belanghebbende] gescand.
Enkele facturen uit 2012 vielen mij op. Het gaat om:
 een factuur gedateerd 14 februari 2012, afkomstig van [belanghebbende] en gericht aan [[eenmanszaak]]. te Hong Kong;
 een factuur gedateerd 22 mei 2012, afkomstig van [belanghebbende] en gericht aan [Y] op de Filipijnen.
Volgens de omschrijving op de eerstgenoemde factuur zijn de betreffende goederen verscheept van [plaats 5] naar [plaats 4] (Maleisië). De factuur sluit volledig aan bij regel 553 van het door de Belastingdienst/Douane verstrekte overzicht van door [belanghebbende] gedane uitvoeraangiften. Op de als tweede genoemde factuur staan een stempel en penaantekeningen die er op duiden dat deze factuur vermoedelijk in de administratie van [belanghebbende] geboekt is. De aantekening (met rode pen) "[rekeningnaam] 1047" heeft vermoedelijk betrekking op de grootboekrekening met nummer 1047 uit in de administratie van [belanghebbende], welke volgens de inhoud van de door de Belastingdienst/Douane uitgeleverde gegevens als rekeningnaam heeft "[rekeningnaam]". Ik vermoed dat de afkortingen [rekeningnaam] en [rekeningnaam]. staan voor "rekening-courant", in de bedrijfseconomie een aanduiding voor de schuldpositie tussen twee partijen. Op basis hiervan vermoed ik dat het bedrag van de als tweede genoemde factuur door [belanghebbende] als schuld aan [[eenmanszaak]] is verwerkt.
De zending is geadresseerd aan [V] in Maleisië. Vermoedelijk is hier sprake van een zogenoemde ABC-transactie. Hiervan is sprake als goederen fysiek van partij A naar partij C ([belanghebbende] respectievelijk [V]) geleverd worden, waarbij de juridische levering verloopt van partij A via een partij B naar partij C. [[eenmanszaak]] treedt in deze situatie op als partij B. Deze partij B ontvangt van partij A een factuur voor de goederenlevering en betaalt deze. Ook zal partij B vermoedelijk factureren aan de partij die de goederen ontvangt, dat is partij C. Partij C zal dan de factuur moeten betalen.
(…)
De eerste factuur van document 1043C heeft dan betrekking op de (juridische) levering van [belanghebbende] aan [[eenmanszaak]]. Op de factuur staan onder andere vermeld:
"
10 pcs Cummins Engine", voor een prijs van US$ 1.000 per stuk.
Uit het onderzoek is niet bekend voor welke prijs deze "Cummins Engines" worden gefactureerd aan [V] in Maleisië. Vermoedelijk zal dit een prijs zijn die in het handelsverkeer tussen twee vrije, onafhankelijke partijen gebruikelijk is.
De tweede factuur van document 1043C heeft betrekking op een levering van [B.V.]
aan [Y] op de Filipijnen, factuurdatum 22 mei 2012.
Volgens de omschrijving op deze factuur zijn de betreffende goederen verscheept van [plaats 5] naar Manila (Filipijnen)). De factuur sluit volledig aan bij regel 578 van het door de Belastingdienst/Douane verstrekte overzicht van door [belanghebbende] gedane uitvoeraangiften. Op de factuur staan onder andere vermeld:
"
4 pcs Cummins Engine"; voor een prijs van US$ 2.000 per stuk.
Gezien de identieke omschrijving op de factuur betreft dit vermoedelijk een type motor dat gelijk is aan het type dat vermeld staat op de hiervoor aangehaalde factuur.
De prijs per stuk voor de "Cummins Engine" bij (rechtstreekse) levering aan [Y] is derhalve het dubbele van de prijs bij de (juridische) levering aan [[eenmanszaak]]. Uit het onderzoek is niets gebleken van een verwevenheid tussen de verdachten en daaraan gelieerde ondernemingen enerzijds en [Y] anderzijds. Uit onderzoek in openbare bronnen (internet) blijkt een dergelijke verwevenheid ook niet. Vermoedelijk is daarom de prijs zoals die door [belanghebbende] gefactureerd is aan [Y] een zakelijke en marktconforme prijs.
De prijs die door [belanghebbende] aan [[eenmanszaak]] is gefactureerd betreft vermoedelijk een onzakelijke en niet-rnarktconforme prijs. Gezien de prijs die aan [Y] werd gefactureerd zal een vergelijkbare prijs ook aan andere afnemers in Azië in rekening gebracht kunnen worden, ook aan partij [V] in Maleisië. Vermoedelijk zal [[eenmanszaak]] ook die hogere prijs in rekening hebben gebracht aan [V], waardoor [[eenmanszaak]] een winst van US$ 1.000 per Cummins Engine kan realiseren. Gezien de feitelijke situatie is deze winst vermoedelijk aan [belanghebbende] onttrokken. Vanwege de betrokkenheid bij en zeggenschap over de betrokken ondernemingen [belanghebbende] en [[eenmanszaak]] van [[bestuurder]] en [[naam 2]] (eerder in dit proces-verbaal beschreven) hebben [[bestuurder]] en [[naam 2]] de mogelijkheid om de transactieprijzen te bepalen. Dit betekent dat zij daarmee ook bepalen bij welke onderneming, en in welk land, de winst belast wordt. In casu zal bij de beschreven ABC-transactie de totale winst op die transactie aan [belanghebbende] toegerekend moeten worden. [Belanghebbende] heeft immers de goederen in voorraad, is daar eigenaar van en verscheept deze naar de uiteindelijke afnemer. Er is geen economisch en/of financieel belang om aan een formeel in Hong Kong gevestigde eenmanszaak een (groot) deel van de winst af te staan. Vermoedelijk is er wel een fiscaal belang, omdat op deze wijze door [belanghebbende] in Nederland minder winst wordt genoten. Een lagere winst betekent een lager bedrag aan te betalen vennootschapsbelasting.
Binnen het onderzoek zijn andere documenten beschikbaar waaruit vergelijkbare ABC transacties naar voren komen. Zo zijn in 2016 per e-mail facturen gestuurd die betrekking hebben op leveringen van goederen door [belanghebbende] aan [Y] op de Filipijnen, waarbij de facturen van [belanghebbende] aan [[eenmanszaak]] zijn gericht.
Ook uit het door de Belastingdienst/Douane verstrekte overzicht van door [belanghebbende] ingediende uitvoeraangiften blijkt dat in ieder geval vanaf januari 2005 sprake is van uitvoer van goederen waarbij [[eenmanszaak]] "geadreseerde" is. Uit het overzicht blijkt tevens dat volgens de uitvoeraangiften van [belanghebbende] over de jaren 2005 tot en met 2016 geen enkele goederenzending naar Hong Kong is verscheept waarbij alle gegevens uit de aangiften duiden op aflevering in Hong Kong.
(…)

4.Redelijk vermoeden fiscale fraude

Gelet op de omvang van de vermoedelijk door [belanghebbende] niet-aangegeven winst op de beschreven transacties in 2010, 2011 en 2012 (zowel in absolute als in relatieve zin) en de vermoedelijk langere periode waarin dergelijke transacties zijn gedaan vermoed ik dat door [belanghebbende] onjuiste of onvolledige aangiften vennootschapsbelasting zijn gedaan over (jaren uit) het tijdvak 1 januari 2007 tot heden. De in de onderdelen 3.3 en 3.4 van dit proces-verbaal gerelateerde feiten en omstandigheden (fiscaal stelsel in Hong Kong, informatie uit Taiwan, houding tijdens douanecontrole) dragen bij aan dit vermoeden.
Op basis van de vermoedens uit het proces-verbaal met nummer 1023 (witwassen), gevoegd bij het eerder in dit proces-verbaal beschreven vermoeden van fiscale fraude door [belanghebbende], vermoed ik dat het geldelijke voordeel dat [belanghebbende] heeft genoten uit de vermoedelijke fiscale fraude is witgewassen.
Gezien het feit dat [belanghebbende] en [[eenmanszaak]] bestaan sinds 1989 respectievelijk 1994 vermoed ik dat deze delicten ook vóór het jaar 2007 al langere tijd zijn gepleegd. Ten opzichte van de de jaren vanaf 2007 gaat het vermoedelijk om grotere bedragen die met de delicten gemoeid zijn. Getuige [naam 3], al vanaf begin van de jaren 60 werkzaam in de legermaterialenbranche, heeft namelijk verklaard:
"Later liep de handel terug, omdat het Amerikaanse leger niets meer te koop aanbood aan handelaren. Dat was zo rond het jaar 2000."
Op 3 mei 2017 heb ik, samen met [opsporingsambtenaar] (opsporingsambtenaar, eveneens werkzaam bij het Combiteam FIOD /Dienst Landelijke Recherche), de documenten 1043A, 1043B en 1043C voorgelegd aan en besproken met [inspecteur 2], als inspecteur vennootschapsbelasting en lid van de Kennisgroep Internationaal Belastingrecht werkzaam bij de Belastingdienst/Grote Ondernemingen te [plaats 6]. [inspecteur 2] vertelde dat hij op basis van de getoonde facturen van oordeel is dat
 er een goede casus is voor winstverschuiving (onvolledige aangiften vennootschapsbelasting) door [belanghebbende]. In de getoonde gevallen is dit voor hem "overduidelijk" en is er alle aanleiding om een fiscaal delict verder te onderzoeken. Het feit dat [belanghebbende] en [[eenmanszaak]] door dezelfde personen beheerst worden brengt hem tot deze conclusie;
 er geen enkele reden lijkt te zijn om [[eenmanszaak]] in de transacties te betrekken en hiermee winst te laten vloeien uit Nederland.
(…)”
2.9.
Op 10 oktober 2017 heeft een inval van de FIOD plaatsgevonden op het adres [adres 1] te [plaats 1]. [bestuurder] en [naam 2] zijn op die dag aldaar aangehouden op verdenking van onder meer witwassen, valsheid in geschrift en fiscale fraude. Op die datum heeft de FIOD onder meer de administratie van belanghebbende in beslag genomen. Ook is beslag gelegd op het vermogen van [bestuurder] en [naam 2] en de met hen verbonden vennootschappen
.Tijdens de inval wordt een woonruimte gevonden in het bedrijfspand. Verder worden de laptop en telefoon van [bestuurder] gevonden en de bedrijfsstempels van [eenmanszaak] en [holding].
2.10.1.
In een proces-verbaal met nummer 1330 betreffende “Zevende verhoor van de verdachte [[bestuurder]]” op 16 november 2017 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte:
“V: In het kantoor in [plaats 1] vonden onze collega's onder andere twee stempels van [[eenmanszaak]]. Hieraan is de code [code] toegekend.
Wij laten u een foto van twee stempels van [[eenmanszaak]] zien.
Wie gebruikte deze stempels?
A. Voor [eenmanszaak] werden ze gebruikt. Tegenwoordig worden ze niet meer gebruikt.
V: Maar wie gebruikte die stempels?
A: Voor meneer [naam 2] en die andere is voor mijn vennootschap [holding].
V: De vraag was niet waar voor de stempels gebruikt worden, maar door wie?
A: Ik heb het al eerder gezegd als meneer [naam 2] het zelf kan regelen, dan heel graag. Als hij het niet kan en hulp nodig heeft dan doe ik het. Maar stempelen kan hij zelf. Stempels zijn tegenwoordig niet meer van belang.
V: Voor welke documenten werden deze twee stempels van [[eenmanszaak]] gebruikt?
A: Bijna niets, welke documenten hebben een stempel nodig?
V: Waarom bevonden die stempels zich in [plaats 1]?
A: Het is voor mij handig, zodat ik ze kan vinden als ik ze nodig heb. Ze zitten in mijn koffers. Overal waar ik naar toe ga, neem ik alles mee.”
2.10.2.
In een proces-verbaal met nummer 1283 betreffende “4e verhoor van de verdachte [[naam 2]]” op 18 oktober 2017 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten, “A” staat voor antwoord verdachte en “O” staat voor opmerking:
“V: Hoe ziet het kantoor van [[eenmanszaak]] eruit?
A: Het is een soort accountantskantoor met allemaal bureaus.
V: Hoeveel mensen zijn er in dienst bij [[eenmanszaak]]?
A: Alleen dat meisje, bent u wel eens in Hong Kong geweest? Daar zit in een ruimte van dit formaat minstens vier firma's
O: verdachte wijst de verhoorruimte aan.”
2.10.3.
In een proces-verbaal met nummer 1361 betreffende “8e verhoor van de verdachte [[naam 2]]” op 5 december 2017 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten en “A” staat voor antwoord verdachte
:
“V: Zitten uw bedrijven allemaal in Hong Kong vanwege de fiscale regelgeving?
A: Ja, dat klopt wel ja.
V: Vanaf wanneer heeft u bedrijven in Hong Kong?
A: Eerst met zakenpartners en vanaf eind jaren 70 zelf.
V: Is dit puur uit fiscale overwegingen om geen belasting te betalen?
A: Ja.
V: Heeft u ooit belasting betaald waar dan ook over uw inkomsten en winsten?
A; Nee, nergens.
V: Wat is de reden dat u geen belasting wil betalen?
A: Eind jaren 70 zijn mijn vrouw en zoon uit het huis in [plaats 7] gezet. Daar was geen enkele reden voor. Ik ben daar heel boos over geworden en heb toen gezegd dat ik nooit meer in Nederland wilde komen en nooit meer belasting wilde betalen in Nederland. Ik ben toen ook zeker 5 of 6 jaar niet in Nederland geweest. Later weer wel natuurlijk.”
2.11.
In een proces-verbaal met nummer 1611, opgemaakt op 19 december 2018, betreffende “PV fiscaal delict (art. 69 lid 2 AWR) en valsheid in geschrift (art. 225 lid 1 WvSr)” is onder meer vermeld:
“Wij, verbalisanten, [verbalisanten] en [verbalisanten], medewerkers opsporing bij de Belastingdienst/FIOD, werkzaam bij het Combiteam FIOD-Politie Dienst Landelijke Recherche, verklaren het volgende:
(…)
Doel van dit proces-verbaal
In dit proces-verbaal staat beschreven hoe de verdenking van een fiscaal delict en valsheid in geschrift is ontstaan en worden de bewijsmiddelen voor deze strafbare feiten beschreven.
(…)
Daar waar in dit proces-verbaal wordt geciteerd uit verhoren worden de volgende afkortingen gebruikt:
V: Vraag verbalisanten
A: Antwoord getuige
N: Noot verbalisanten
3.4
Verwevenheid [[eenmanszaak]], [belanghebbende], [[bestuurder]] en [[naam 2]]
3.4.1
Inleiding
Uit de verklaringen van [[bestuurder]] en [[naam 2]] komt naar voren dat zij [[eenmanszaak]] (zijnde [[naam 2]]) beschrijven als een onafhankelijke handelspartner van [belanghebbende]. [[bestuurder]] verklaart dat zij namens [belanghebbende], in haar rol als bestuurder van die vennootschap, goederen leverde aan [[eenmanszaak]] en daarmee voor [belanghebbende] een goede winst realiseerde. Voor een deel van de omzet van [belanghebbende] zou zij zelf niet in staat zijn om de daarvoor benodigde contacten en daarmee gepaard gaand vertrouwen op te bouwen en te onderhouden. Juist de persoon [[naam 2]] zou daartoe wél in staat zijn en daarmee [belanghebbende] in staat stellen om omzet te genereren. [[bestuurder]] verklaart dat [[naam 2]] haar "de handel gunt".
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat [[eenmanszaak]] slechts een "kassiersfunctie" vervult en niet meer is dan een bankrekening in Hong Kong. Van een onafhankelijke handelsrelatie is geen sprake, hun persoonlijke en zakelijke leven is zo volledig met elkaar verweven, dat sprake is van 1 economische eenheid: 'het concern' [[naam 2]] en [[bestuurder]].
[passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
3.4.2
Persoonlijke en zakelijke verwevenheid [[naam 2]] en [[bestuurder]]
Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat er een zeer sterke verwevenheid is tussen [[naam 2]] en [[bestuurder]]. Dit wordt door hen zelf betwist. (…)
Op basis van de volgende omstandigheden wordt een nauwe persoonlijke verwevenheid tussen [[bestuurder]] en [[naam 2]] vermoed (niet limitatief):
1. Liefde was de basis van hun relatie;
2. Zij zijn 15 jaar lang gehuwd geweest;
3. Sinds 1989 maken zij gebruik van dezelfde woning(en);
4. Ze slapen in hetzelfde bed;
5. Ze reizen vrijwel altijd gezamenlijk;
6. [[naam 2]] en [[bestuurder]] waren voornemens hun erfenis te regelen in [plaats 8];
7. Diverse getuigen verklaren over de relatie tussen [[naam 2]] en [[bestuurder]];
8. De verblijfplaatsen van [[naam 2]] en [[bestuurder]] zijn identiek sinds de schorsing van hun voorlopige hechtenis, met uitzondering van een enkele zakenreis van [[naam 2]].
Op basis van de volgende omstandigheden wordt een nauwe zakelijke verwevenheid tussen [[bestuurder]] en [[naam 2]] vermoed (niet limitatief):
[passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
b. [[bestuurder]] geeft zich meermaals uit als manager van [[naam 2]] eenmanszaak [[eenmanszaak]];
c. [[naam 2]] verzorgt mede de inkoop van [belanghebbende];
d. [[naam 2]] bepaalt mede de verkoopprijzen van [belanghebbende];
e. [[naam 2]] en [[bestuurder]] deelden in de winst van [[eenmanszaak]];
f. Boekhouding van hun verschillende bedrijven is aangetroffen op doorzoekingslocaties;
g. [[bestuurder]] verzorgt de mailcorrespondentie voor [[naam 2]];
h. [[bestuurder]] verzorgt alle bankbetalingen voor [[naam 2]];
i. [[bestuurder]] en [[naam 2]] wisselen elkaar af in aandeelhouderschap of bestuurdersfunctie bij hun bedrijven.
j. Een voorgenomen verdeling en verrekening van banksaldi en -opnames heeft nooit plaatsgevonden
(…)
Levensloop [[naam 2]] en [[bestuurder]] samen
De levensloop van [[naam 2]] en [[bestuurder]] samen start rond 1989. [[naam 2]] en [[bestuurder]] leerden elkaar eerder kennen. Dat was in 1975, vermoedelijk tijdens een zakenreis van [[naam 2]] in Taiwan.
[passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
[[naam 2]] verklaarde in zijn zevende verhoor dat hij in 1990 slechts enkele maanden getrouwd is geweest met [[bestuurder]].
Zoals eerder vermeld beschikt het onderzoeksteam over een uittreksel van het Taiwanees bevolkingsregister waarop een huwelijk staat vermeld tussen 1992 en 2007.
De Taiwanese autoriteiten hebben dit huwelijk bevestigd in een informatieverstrekking en gesteld dat de echtscheiding tussen [[naam 2]] en [[bestuurder]] vermoedelijk vals ("fake") is.
[passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank] nemen zij hun intrek in de in opdracht van [[naam 2]] gebouwde woning op het adres [adres 2] te [plaats 9], Duitsland.
Op 30 augustus 2001 wordt er een bedrijfspand gekocht op de [adres 1] te [plaats 1] voor de vestiging van [belanghebbende].
Uit het onderzoek is gebleken dat er een woonruimte is gecreëerd in dit pand waar [[bestuurder]] en [[naam 2]] gebruik van maken als zij in Nederland verblijven. Tijdens hun aanhouding was deze woonruimte door hen als zodanig in gebruik. Het gebruik van dergelijke woonruimte is overigens in strijd met het aldaar geldende bestemmingsplan.
(…)
Er is vastgesteld dat [[naam 2]] en [[bestuurder]] de afgelopen jaren afwisselend in Nederland en Duitsland verblijven en dat hierin een patroon valt vast te stellen. Daarnaast is gebleken dat zij enkele maanden per jaar (wintermaanden) in Azië verblijven.
[passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
[[bestuurder]] en [[naam 2]] verklaren dat ze gezamenlijk eigendom hebben van 2 samengevoegde appartementen op de Filipijnen en daar periodiek (gezamenlijk) verblijven. [[naam 2]] verklaarde dat hij sinds 1979 op de Filipijnen woonachtig is en daar ook zijn belastingaangifte doet. [[naam 2]] verklaarde dat hij echter over zijn verdiensten buiten de Filipijnen geen belasting hoeft te betalen en dus geen belasting betaalt op de Filipijnen. Tot slot verklaarde [[naam 2]] hierover dat hij in de winter op
de Filipijnen is en in de zomer in Europa.
Boekhouding van hun verschillende bedrijven aangetroffen op doorzoekingslocaties
Gedurende het onderzoek zijn diverse locaties onderworpen aan een doorzoeking ter inbeslagname. Op 19 maart 2017 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand van [belanghebbende] te [plaats 1]. Op 10 oktober 2017 heeft hier wederom een doorzoeking plaatsgevonden.
Op 10 oktober is tevens een doorzoeking ter inbeslagname verricht in de woning van [[bestuurder]] en [[naam 2]] te [plaats 9] (DE).
Tijdens de verschillende doorzoekingen is administratie aangetroffen van diverse bedrijven. In het bedrijfspand en woongedeelte te [plaats 1] werd o.a. aangetroffen:
- fysieke en digitale administratie van [belanghebbende];
- fysieke en digitale administratie van [BV];
- digitale en fysieke administratie van [[eenmanszaak]];
In de woning te [plaats 9] (DE) werd o.a. aangetroffen:
- Administratie van [[eenmanszaak]];
- Persoonlijke administratie van [[bestuurder]] en [[naam 2]].
Op de bedrijfslocatie aan de [adres 1] te [plaats 1] zijn volgens de Kamer van Koophandel alleen de bedrijven [belanghebbende], [BV] en [bedrijf 1] gevestigd.
(…) [passage deels zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
3.4.3
Bemoeienis [[naam 2]] met bedrijfsvoering [belanghebbende]
3
.4.3.1 [[naam 2]] verzorgt mede de inkoop van [belanghebbende]:
Uit verklaringen en documenten betreffende de boekhouding van [belanghebbende] blijkt dat [[naam 2]] betrokken was bij de inkoop en voorraadbepaling van dit bedrijf. Dit is opmerkelijk, omdat [[naam 2]] nooit een functie heeft bekleed bij dit bedrijf. Sterker nog, [[bestuurder]] verklaarde dat zij vanuit dit bedrijf handelt met haar onafhankelijke zakelijke partner [[eenmanszaak]] ([[naam 2]]).
De administrateur/boekhouder van [belanghebbende], [boekhouder], verklaarde hierover tijdens zijn 3e verhoor. In dit verhoor is met hem het hele administratieve in- en verkoopproces van [belanghebbende] doorgenomen.
[boekhouder] verklaarde onder andere:
"Bij de non licensed goederen kwam [[naam 2]] in beeld. Hij gaf mij door wat de inkoopwaarde was van een bepaald item op de voorraad."
En
V: Waarom moest [[naam 2]] kijken naar de inkoop van [belanghebbende], [[naam 2]] was toch niet betrokken bij [belanghebbende]?
A: Precies zoals ik al zei, [[naam 2]] kent de waarde van de goederen en weet waarvoor er wordt ingekocht. Het gaat hier om strategische goederen, dit zijn bijna altijd motoren en [[bestuurder]] weet het verschil niet te maken tussen de verschillende motoren.
V: Dus met andere woorden, [[naam 2]] was dus actief betrokken en nodig bij de voorraadbepaling van goederen van [belanghebbende]?
A: Ja, dat volgt uit het feit dat hij naar die invoices moest kijken. Hij moest kijken waar de ingekochte goederen moesten worden bijgeschreven of de verkochte worden afgeschreven in de voorraadlijst. Dit volgt ook uit het telefoongesprek.
V. Was dit systeem altijd al zo, dat [[naam 2]] dit zo bepaalde?
A: Ja volgens mij wel, hij heeft volgens mij in 2006/2007 deze nieuwe voorraadlijsten ook opgesteld, of waarschijnlijk samen met [[bestuurder]].
In bovenstaande passage wordt verwezen naar een telefoongesprek. Dit betreft een tweetal tapgesprekken waarin [[bestuurder]] en [boekhouder] afspreken dat [[naam 2]] gaat kijken naar facturen zodat deze in de voorraad verwerkt konden worden.
[boekhouder] verklaarde samengevat dat [[naam 2]] de inkoopwaarde aan hem doorgaf van items op de voorraad van [belanghebbende]. [boekhouder] verklaarde dat [[naam 2]] dit met een potloodaantekening aangaf op verkoopfacturen van [belanghebbende]. Deze aantekeningen corresponderen met de goederen op de voorraadlijsten. (…)
Volgens [boekhouder] was [[naam 2]] degene die verstand van de goederen had die daadwerkelijk in de loods lagen, omdat [[naam 2]] ook de inkoop deed.
(…)
[[bestuurder]] bevestigt dat [[naam 2]] betrokken was bij de inkoop van [belanghebbende]:
"Een jaar later ben ik naar Bemmel gegaan en heb ik het bedrijf [belanghebbende] daar opgericht. [[naam 2]] had daar al zijn eigen bedrijf, [V]. [[naam 2]] is heel goed in zaken doen. Hij weet alles uit zijn hoofd en kent heel veel mensen. Hij bepaalt de inkoop en verkoopprijs altijd zelf in onze branche. [[naam 2]] deed soms de inkoop voor [belanghebbende]. Daarnaast deed ik zelf ook de inkoop voor [belanghebbende]. Indien [[naam 2]] een klant had voor goederen van [belanghebbende], dan kocht hij die van [belanghebbende]. Vervolgens verkocht hij dat vanuit zijn bedrijf in Hong Kong aan de klant."
(…)
3.4.3.2 [[naam 2]] bepaalt verkoopprijzen van [belanghebbende]:
Een soortgelijke handelswijze hebben wij kunnen vaststellen bij de verkoop van [belanghebbende].
Het onderzoeksteam beschikt over diverse tapgesprekken waaruit blijkt dat [[naam 2]] (al dan niet in het bijzijn van [[bestuurder]]) verkoopprijzen bepaalt van onderdelen.
In verschillende tapgesprekken informeert [[bestuurder]] bij [[naam 2]] wat de prijs voor bepaalde onderdelen moet zijn.
(…)
[[bestuurder]] verklaarde dat ze zich regelmatig laat adviseren over de verkoopprijs door [[naam 2]]. Ze zegt hierover:
“V: Wij laten u vastleggingen van drie tapgesprekken lezen.
Deze gaan over de verkoopprijzen.
Hadden deze gesprekken betrekking op prijzen voor [V] of voor [eenmanszaak]?
A: Deze hebben te maken met [belanghebbende].
V: Is het dan zo dat de heer [naam 2] de prijzen bepaalt voor [belanghebbende]?
A: Ik vraag altijd aan meneer [naam 2] wat de prijs is om te verkopen. Hij weet dat.
V. Wat is uw rol dan uiteindelijk?
A: Ik ben de baas van [belanghebbende]. Ik beslis en ik bepaal.
V: Geldt dat ook voor de verkoopprijs van [belanghebbende]?
A: Ja, maar ik vraag soms wel wat de prijs kan zijn.
N: Het verhoor wordt onderbroken voor overleg met de raadsman om 11:36 uur. Het verhoor is hervat om 11:38 uur. De verdachte wil het volgende toevoegen op haar voorgaande antwoord:
"Over deze tapgesprekken kan ik zeggen dat het gaat om informatie en niet over transacties, wel over de markt voor koop en verkoop. Het zijn geen transacties, zover ik weet zijn ze niet tot stand gekomen. Ik vraag soms aan meneer [naam 2] over de prijs waarvoor ik het kan verkopen, als advies. Het kan zijn dat ik meer wil hebben of de verkoopprijs verlaag. Ik maak zelf de beslissing voor [belanghebbende]."
[[naam 2]] bevestigt dat hij zich bemoeit met de inkoop en verkoopprijzen van [belanghebbende]. De prijzen worden volgens hem bepaald in gezamenlijk overleg met [[bestuurder]]. Wat er staat heeft hij ingekocht. (Opmerking verbalisanten: bedoeld zal zijn: wat er staat in het bedrijfspand van [belanghebbende] heeft [[naam 2]] ingekocht).
[[bestuurder]] verklaarde dat ze over de prijs informeert bij [[naam 2]], maar dat de transacties waarover wordt gesproken niet tot stand zijn gekomen. Dit is zeer opmerkelijk in het licht van het hiervoor geschetste voorbeeld. De klant [klant] vraagt [[bestuurder]] direct naar [[naam 2]] en sluit vervolgens met hem een deal. Deze deal blijkt vervolgens in de boekhouding van [belanghebbende] terug te komen.
Aan de andere kant verklaarde [[naam 2]] dat [[bestuurder]] de prijzen van zijn bedrijf [[eenmanszaak]] mede bepaalt.
(…)
3.4.4.3 Meerdere klanten worden zowel vanuit [belanghebbende] als [[eenmanszaak]]gefactureerd
Volgens verklaringen van [[bestuurder]] is het voor haar niet mogelijk om zaken te doen met sommige afnemers. Dergelijke afnemers hebben naar haar zeggen erg veel vertrouwen in [[naam 2]] en wensen uitsluitend met hem zaken te doen. Bijvoorbeeld:
"Een heel belangrijk punt is dat de mensen alleen met meneer [naam 2] zaken willen doen, niet met mij. Dat is de hoofdzaak. Dat is het verschil. De mensen vertrouwen meneer [naam 2] voor 100%. Ik weet dat het als vrouw in deze mannenhandel heel moeilijk is. Het maakt mij niet uit.
N: Het verhoor wordt onderbroken om 13:57 uur voor de lunch. Het verhoor wordt om 15:50 uur hervat.
N: [[bestuurder]] geeft aan dat zij iets wilt toevoegen. Zij verklaarde het volgende:
"Mijn zakelijke partner, meneer [naam 2], is totaal niet afhankelijk van mij. Ik ben bijna helemaal afhankelijk van hem. Ik heb geen volmacht of machten over wat meneer [naam 2] doet. Hij doet alles wat hij wil. Dezelfde meneer [naam 2] heeft ook geen volmacht over mijn bedrijf. Doordat meneer [naam 2] en ik elkaar allang kennen en hij vertrouwt mij en hij wil het mij gunnen. Daarom kan ik zaken doen en verdienen. Ik kan ook zien dat in het begin dat ik erg afhankelijk was van de zaken. De laatste jaren, 7 á 8 jaar, kon ik steeds meer zakelijke contacten overnemen of bouwen. De meeste mensen beginnen mij steeds meer te vertrouwen. Ik ben dus steeds minder afhankelijk geworden in de zaak.”
(…)
[[bestuurder]] verklaarde dus dat het voor haar soms onmogelijk is om zaken te doen namens [belanghebbende] en dat daarom [[naam 2]] ([bestuurder]: [[eenmanszaak]]) als tussenschakel moet fungeren. Dit blijkt
nietuit het feit dat meerdere afnemers zowel met als zonder die tussenschakel zaken doen als ze artikelen uit de voorraad van [belanghebbende] willen kopen. De verklaringen van [[bestuurder]] zijn op dit punt niet concreet. Bovendien is de betrokkenheid van [[naam 2]] en die van [[bestuurder]] bij [belanghebbende] dermate groot dat het ook mogelijk was om mét bemoeienis van [[naam 2]] rechtstreeks door [belanghebbende] te laten factureren aan de uiteindelijke afnemers.
Opvallend is dat zelfs voor de onderneming waarvan [[bestuurder]] zwager eigenaar is, te weten Mil Parts uit Taiwan, [[eenmanszaak]] als tussenschakel wordt ingezet. Hierdoor loopt [belanghebbende] winst mis.
[[bestuurder]] verklaarde over haar zwager dat zij met hem samen in de jaren 70 een onderneming in Taiwan had. Ook hun zakenrelatie gaat dus al tientallen jaren terug.
(…)
3.4.5 [
[naam 2]] en [[bestuurder]] deelden in de winst van [[eenmanszaak]]
[[naam 2]] verklaarde dat het geld van [[eenmanszaak]] op de gezamenlijke bankrekening van hem en [[bestuurder]] terecht komt en dat zij daardoor meedeelt. Hij verklaarde dat hij de in- en verkoop deed en [[bestuurder]] de rest.
[[naam 2]] verklaarde dat het geheel juist is dat hij de handel doet, mw. [bestuurder] de administratie verzorgt en dat ze samen delen in de winst van [[eenmanszaak]].
De enige inhoudelijke reactie hierop van [[bestuurder]] is dat wat hij ([[naam 2]]) zegt niet waar hoeft te zijn en ook niet waar is.
(…) [passage deels zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
[[bestuurder]] verklaarde [passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank]
"V: Wat wist u van het betalingsverkeer van [[eenmanszaak]]?
A: Ik weet dat het geld binnen kwam op de gezamenlijke bankrekening, zodat ik het wel kon zien. Dit was vanaf 2012.
V: Deed u weleens betalingen namens [eenmanszaak]?
A: Ook.
V: Van welke bankrekening(en) was dat?
A: Eerst was dat de [bank 1]. Hierna kon [eenmanszaak] geen bankrekening meer krijgen van de bank. Hierna is al het verkeer via de gezamenlijke bankrekening gelopen."
Daarna verklaarde [[bestuurder]] in haar zesde verhoor dat er geen verdeling van het geld op deze bankrekening heeft plaatsgevonden. Ze verklaarde letterlijk:
“Iedereen neemt wat hij nodig heeft. Er is nooit rekening gesteld van wie wat is."
(…)
[[bestuurder]] [passage zwart gelakt door FIOD-medewerker,
rechtbank] verklaarde:
"V: Wat voor soort overschrijvingen hebben er plaatsgevonden vanaf de en/of rekeningen?
A: De leverancier van [eenmanszaak], waarschijnlijk ook voor andere zaken als private zaken.
V: Aan wat voor private dingen moeten we dan denken?
A: Je hebt toch geld nodig om te leven, voor de reizen, de dienstverlening die door anderen wordt gegeven.
Door het beslag in Duitsland is mijn ziektekostenverzekering gestopt en dit is niet juist. Ik hoop dat ik niet ernstig ziek word in deze tijd."
[[naam 2]] verklaarde hierover in zijn zesde verhoor.
"
V: Hoe werkt het dan met de gelden?
A: Mw. [bestuurder] en ik hebben samen één bankrekening. Dat is ons gezamenlijke vermogen. [eenmanszaak] heeft geen eigen bankrekening. De ontvangsten van de handel van [eenmanszaak] komen dus binnen op de gezamenlijke bankrekening.
Mw. [bestuurder] krijgt ook geld op die rekening. Waarvan dat afkomstig is, moet ze zelf maar vertellen. Ik heb er geen interesse meer in. Dat had ik al niet en nu ik ouder ben al helemaal niet meer. Ik heb interesse in het sluiten van een deal. Het geld interesseert me niet.
V. Deelt mevrouw [[bestuurder]] mee in de winst van [eenmanszaak]?
A: Ja, dat kunt u zo wel stellen ja.
V: U vertelde zojuist dat [eenmanszaak] uitsluitend van u was. Nu verteld u dat het van u beiden is. Wanneer is dat veranderd.
A: Dat is in de loop der jaren zo gegroeid."
In zijn zevende verhoor komt [[naam 2]] met zijn advocaat terug op deze verklaring:
"O: Ik wil graag voor we beginnen terug komen op mijn vorige verklaring. Het gaat om [eenmanszaak], op pagina 5, 3e alinea in het verhoor. Toen werd gevraagd naar de gelden op de gezamenlijke rekening van [eenmanszaak]. De vraag was of [[bestuurder]] meedeelde in de winst. Ik heb toen gezegd dat dit zo was. [X 2] voegt toe dat dit juridisch niet kan. [eenmanszaak] is een eenmanszaak van meneer [naam 2] en dus kan de winst niet worden gedeeld met [[bestuurder]].
V: Maar de bankrekening van [eenmanszaak] is toch een en/of rekening met [[bestuurder]] en u samen. Van wie is dit geld dan?
A: [X 2] legt uit dat er op de bankrekening van [eenmanszaak] ook geld binnenkomt van [[bestuurder]], maar dat het niet zo is dat de gelden van [eenmanszaak] altijd moeten worden verdeeld tussen [[bestuurder]] en [naam 2].
V: Van wie is nu feitelijk het geld op de bankrekening? Hoe maakt u de splitsing?
A: [X 2] legt uit dat [[naam 2]] wil verklaren dat [[bestuurder]] niet mee deelt in de winst van [eenmanszaak] en [[naam 2]] deelt niet mee in de gelden van [[bestuurder]] die op de [eenmanszaak] rekening binnenkomen. Hoe de splitsing wordt gemaakt is niet bekend. Dat doet [[bestuurder]]."
(…)”
2.12.
In een proces-verbaal met nummer 1585A betreffende “Verhoor van de getuige [inspecteur [inspecteur 2]]” op 3 juli 2018 is onder meer vermeld, waarbij “V” staat voor vraag verbalisanten, “VH” staat voor vraag namens [getuige 1] gesteld door verbalisanten, “A” staat voor antwoord getuige, “N” staat voor noot verbalisanten en “O” staat voor opmerking:
“(…)
V: Wij laten u een rapport uit 2008 van een boekenonderzoek lezen.
Heeft u, tijdens dit onderzoek dat u samen met uw collega [collega] uitvoerde over de belastingjaren 2003 en 2004, aandacht besteed aan de goederenbeweging van [belanghebbende]?
A: Ja, dat ik zie in het rapport een kopje goederenbeweging. Die gaat daar over en vrijwel de gehele volgende pagina.
(…)
V: Was er in 2011 sprake van een zogenoemd "boekenonderzoek" door de Belastingdienst, door [bestuurder] en u?
A: De vragen die toen gesteld zijn waren naar aanleiding van de aangiften en hebben zich beperkt tot de aanslagregeling. Er is geen officieel boekenonderzoek aangekondigd en gehouden.
V: Waarom niet?
A: Er was toen geen aanleiding voor, want de onderneming in materiele zin, de handel in legerdump materieel door [belanghebbende], was al eerder bekeken in het onderzoek uit 2008 over de jaren 2003 en 2004.
V. Hoe zou u de activiteiten van u en de heer [bestuurder] in 2001 willlen betitelen?
A: Onderzoek naar de internationale geldstromen en onderzoek naar de structuur van de vennootschappen.
(…)
V: Hebben de heer [bestuurder] en u tijdens het onderzoek in 2011 onderzoek gedaan naar de
goederenbeweging bij [belanghebbende]?
A: Nee.
V: Hebben de heer [bestuurder] en u tijdens het onderzoek in 2011 aandacht besteed aan de voorraadadministratie van [belanghebbende]?
A: Nee.
V. Is er in 2011 een aankondiging gedaan voor de activiteiten van de heer [bestuurder] en u?
A: Zoals ik al zei, is er geen officieel boekenonderzoek aangekondigd, zoals je dat normaal doet. We hebben de vragen gesteld in het kader van de aanslagregeling. En we hebben natuurlijk, als we het bedrijf wilden bezoeken, dan hebben we een afspraak gemaakt. We zijn daar niet onverwacht aangekomen.
(…)
V: [[eenmanszaak]] is een eenmanszaak van [[naam 2]] uit Hong Kong. In de administratie van [belanghebbende] zien wij vanaf minimaal 1998 verkopen aan [[eenmanszaak]] in Hong Kong. De goederen hiervan werden niet vervoerd naar Hong Kong, doch naar afnemers elders in de wereld. Wat is u hierover bekend?
A: Ik hoor u dat stellen, ik kan niet beoordelen of dat juist is. Wat u mij voorhoudt is mij totaal onbekend.
V: Was u wel op de hoogte van de leveringen van [belanghebbende] aan [[eenmanszaak]]?
A: Is mij niet bekend, omdat ik niet weet of er in dat boekenonderzoek uit 2008 er toen gekeken is aan wie er toen allemaal geleverd is. Ik heb er nu geen herinnnering aan. Ik heb toen niet zelf die controle van de omzet gedaan..
N: Wij stelden de heer [naam 1] in de gelegenheid aanvullende vragen te stellen.
VH: In het kader van de laatste vraag. Kent u het fenomeen ABC constructies? Het gaat om goederen die [eenmanszaak] koopt bij [belanghebbende] en dat [belanghebbende] die rechtstreeks levert aan de klant van [eenmanszaak].
A: In het kader van dit dossier heeft dit niet gespeeld.
(…)”
2.13.
Uit tijdens het strafrechtelijk onderzoek aangetroffen vliegtickets van [plaats 10] blijkt dat [bestuurder] en [naam 2] voornemens waren medio november 2017 samen naar de Filipijnen af te reizen.
Fiscaal onderzoek
2.14.
Naar aanleiding van de onder 2.6 bedoelde vordering van de FIOD is bij de inspecteur het vermoeden gerezen dat bij het strafrechtelijk onderzoek informatie is aangetroffen die fiscaal relevant zou kunnen zijn. Bij brief van 11 oktober 2016 heeft de inspecteur op grond van artikel 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) het Openbaar Ministerie verzocht om inzage en gebruik van stukken en bevindingen uit het strafrechtelijk onderzoeksdossier ten behoeve van de belastingheffing van belanghebbende.
2.15.
Op 1 november 2016 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend aan de inspecteur om de informatie uit het strafrechtelijk onderzoek te gebruiken voor de belastingheffing van belanghebbende.
2.16.
Op 10 oktober 2017 heeft de inspecteur met betrekking tot de aanslagen vennootschapsbelasting en omzetbelasting van [holding] over de jaren 2012 tot en met 2016 een informatiebeschikking aan [holding] gegeven. De procedure hierover is bij de rechtbank bekend onder het zaaknummer BRE 20/7270.
2.17.
Op 15 november 2017 heeft de inspecteur in het kader van de belastingheffing van belanghebbende bij de FIOD inzage gekregen in een aantal sets van inkoop- en verkooptransacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak] in de jaren 2011, 2012 en 2015. Deze sets waren een illustratie van de door de door de FIOD op dat moment onderkende modi operandi bij de vermeende winstafroming. Bij het bezoek is door de inspecteur een eerste analyse gemaakt van de verschoven winst. Hij heeft de FIOD gevraagd een overzicht te geven van de ABC-transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak]. De FIOD heeft daarop een dertiental transacties waaruit de ABC-leveringen bleken aan de inspecteur overgelegd.
2.18.
Op 28 december 2017 heeft de opsporingsambtenaar van de FIOD de hiervoor bedoelde sets per e-mail naar de inspecteur gestuurd.
De onderhavige navorderingsaanslagen
2.19.
Aangezien de verlengde navorderingstermijn voor het jaar 2005 dreigde te verlopen, heeft de inspecteur met dagtekening 9 december 2017 ten behoud van rechten de onderhavige navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over jaar 2005 opgelegd aan belanghebbende. De inspecteur heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat ten onrechte een bedrag van € 737.144 niet in de winst van belanghebbende is aangegeven. De inspecteur heeft zich gebaseerd op de grootboekkaart van de rekening-courant met [eenmanszaak] op grond waarvan belanghebbende in 2005 voor een bedrag van € 312.349 heeft gefactureerd aan [eenmanszaak]. Op basis van de onder 2.17 bedoelde dertien transacties uit 2011, 2012 en 2015 heeft de inspecteur het standpunt ingenomen dat een brutowinstopslag van 236% op zijn plaats is (alle bedragen in USD):
‘inkoop’ [eenmanszaak]: 1.025.483
‘verkoop’ [eenmanszaak]:
3.447.392
‘bruto winst’ [eenmanszaak]: 2.421.901 = 236% ten opzichte van de inkoop
De winstcorrectie is vervolgens als volgt bepaald: € 312.249 (verschrijving van € 100) x 236% = € 737.144.
2.20.
Ook voor de jaren 2006 tot en met 2015 heeft de inspecteur voor de berekening van de correcties aansluiting gezocht bij de administratieve rekening-courantverhouding tussen belanghebbende en [eenmanszaak] en daarop een percentage van 236 toegepast. Met dagtekening 2 augustus 2018 heeft de inspecteur navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2006 tot en met 2015 opgelegd.
2.21.
De inspecteur heeft als voorbeeld van een ABC-transactie tussen belanghebbende en [eenmanszaak] onder meer gewezen op de verkoop op 6 juni 2012 aan [bedrijf 3] ([bedrijf 3]), te Taiwan. Belanghebbende heeft op 6 juni 2012 aan [eenmanszaak] een bedrag van € 144.093 gefactureerd. [eenmanszaak] heeft op 11 juni 2012 voor dezelfde goederen aan [bedrijf 3] een bedrag van € 753.910 gefactureerd. Beide facturen zijn aangetroffen in [plaats 1]. De goederen zijn door belanghebbende rechtstreeks geleverd aan [bedrijf 3]. Deze ABC-transactie maakt onderdeel uit van de zogenoemde ‘[X 3]’.
2.22.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de schatting van de door belanghebbende behaalde belastbare winsten over de onderhavige jaren neerwaarts bijgesteld door uit te gaan van een brutowinstpercentage van 228 in plaats van 236.
Overige feiten
2.23.
[bestuurder] en [naam 2] zijn op 29 februari in 1992 in [plaats 11] (Nevada, Verenigde Staten) met elkaar getrouwd.
2.24.
In een controlerapport van de Belastingdienst/Douane Zuid van 8 september 2003 betreffende een over de periode maart 2002 tot en met december 2002 ingesteld onderzoek bij belanghebbende, staat vermeld:

3.3 Uitgaande goederenstroom
(…)
[Belanghebbende] heeft veelal vaste afnemers. De goederen worden in de meeste gevallen verkocht door [[eenmanszaak]] te Hong Kong aan afnemer. Hierbij wordt geen gebruik gemaakt van verkoopcontracten. [Belanghebbende] factureert aan [[eenmanszaak]] te Hong Kong, maar de goederen worden rechtstreeks afgeleverd aan de uiteindelijke afnemer (…).
Voor de betaling van de gefactureerde bedragen maakt [[eenmanszaak]] gebruik van een rekening courant die geadministreerd wordt door [belanghebbende].
(…)
In incidentele gevallen verkoopt [belanghebbende] rechtstreeks aan een afnemer.
(…)”
2.25.
Belanghebbende heeft [naam 4] ([naam 4]), verbonden aan [kantoor 1], verzocht om de brutomarge op transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak] over de jaren 2007 tot en met 2016 te beoordelen en vast te stellen of de transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak] tegen onzakelijke prijzen geschieden in de zin dat sprake is van een winstverschuiving van belanghebbende naar [eenmanszaak]. [naam 4] heeft van het onderzoek een rapport opgemaakt met dagtekening 8 augustus 2018 (het rapport-[naam 4]). Hij heeft geconcludeerd dat het overzicht van de gerealiseerde marges niet het beeld geeft dat structureel sprake is van lagere marges gerealiseerd met de transacties met [eenmanszaak].
2.26.
[bestuurder] heeft [adviseur] ([adviseur]), een Duitse adviseur verbonden aan [kantoor 2], opdracht gegeven een reconstructie te maken van het door [bestuurder] gegenereerde vermogen in de periode 1975 tot en met 2017. [adviseur] heeft van het onderzoek een notitie opgemaakt ‘interne uiteenzetting’ met dagtekening 11 juni 2018 en een rapport met dagtekening 13 augustus 2018 (hierna tezamen: het rapport-[adviseur]). Uit het rapport-[adviseur] blijkt een door [bestuurder] respectievelijk door [naam 2] gegenereerd vermogen van € 35.041.929 respectievelijk € 12.948.447.
2.27.
Bij het doorzoeken op 10 oktober 2017 van de auto van [bestuurder] en [naam 2] heeft de FIOD een handgeschreven overzicht aangetroffen van hun vorderingen op derden.
2.28.
Tijdens het hoorgesprek in de bezwaarfase heeft [bestuurder] verklaard:
“(…) Bij de inval heeft het OM alles meegenomen. Alle informatie. Alles zit in mijn USB, niet in de laptop of de pc van de firma. Ook het bestand van [holding] zit altijd in mijn briefcase, ook stempels van [holding] en [eenmanszaak]. Ze gaan altijd met mij mee, waar ik ook ben.”
2.29.
[bestuurder] en [naam 2] zijn noch in Duitsland, noch in Taiwan, noch in de Filipijnen fiscaal als inwoner aangemerkt.
2.30.1.
Bij vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 23 december 2021 is belanghebbende strafrechtelijk veroordeeld voor het plegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist en/of onvolledig indienen van aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 en het jaar 2015.
2.30.2.
In de strafzaak heeft [naam 2] ter zitting verklaard dat feitelijk niets in zijn werkzaamheden veranderde na de oprichting van [eenmanszaak]. Hij bleef actief in de surplushandel, de handel in legeronderdelen, zoals hij dat ook al deed vóór de oprichting van [eenmanszaak], samen met [bestuurder] vanuit belanghebbende.
2.30.3.
Wat betreft [eenmanszaak] heeft de strafrechter in haar tussenconclusie het volgende overwogen: [1]
“De rechtbank constateert op basis van bovenstaande gegevens dat [naam 2] en [bestuurder] na de oprichting van [eenmanszaak] in 1994 op dezelfde voet als voorheen intensief zijn blijven samenwerken en dat de plaats Hong Kong geen enkele rol van betekenis heeft gespeeld in de handel in legeronderdelen door [bestuurder] en [naam 2]. Het enige tastbare in Hong Kong zijn de bankrekeningen waar zowel [bestuurder] als [naam 2] voor gemachtigd zijn.
In de periode van 29 februari 1992 tot en met 18 oktober 2007 is [bestuurder] volgens het Taiwanese bevolkingsregister gehuwd met [[naam 2]], Nederlandse nationaliteit, geboren 23 juli 1936. [bestuurder] heeft hierover verklaard dat later bleek dat het geen rechtsgeldig huwelijk was, [naam 2] was nog getrouwd. Om die reden heeft zij het huwelijk laten deregistreren. Dat heeft zij in 2007 gedaan.
De rechtbank gaat ervan uit dat [bestuurder] in de periode dat [eenmanszaak] werd opgericht in de veronderstelling was dat zij met [naam 2] getrouwd was. In die context is het minder opvallend dat zij op de bankrekeningen van [eenmanszaak] gemachtigd werd vanaf de opening van die rekeningen. Vanwege de persoonlijke betrokkenheid en eensluidende en gezamenlijke handel wordt echter des te vager wat de functie van een onderneming met enkel een bankrekening in Hong Kong is.”
2.30.4.
Wat betreft winstverschuiving naar Hong Kong heeft de strafrechter aan de hand van zes sets facturen overwogen dat kan worden geconcludeerd dat er in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 sprake is geweest van winst die bij belanghebbende is weggehouden en dat [eenmanszaak] daar een bepalende rol in heeft gespeeld. [2] Met betrekking tot het jaar 2015 heeft de rechtbank aan de hand van twee sets facturen vastgesteld dat hetzelfde geldt voor dat jaar. [3] In de daarop volgende tussenconclusie heeft de strafrechter het volgende overwogen:
“Op basis van de hierboven besproken facturen kan worden vastgesteld dat het in de betreffende jaren (2010, 2011, 2012, 2013 en 2015) is voorgekomen dat de winst bij [belanghebbende] is weggehouden en dat dit ten goede is gekomen aan [eenmanszaak] en dus de bankrekening van [bestuurder] en [naam 2] in Hong Kong. Over dit geld betaalden [bestuurder] en [naam 2] geen belasting in Hong Kong. [bestuurder] en [naam 2] hebben een onmiskenbaar doel gehad met hun handelen, te weten de cijfers van [belanghebbende] zo min mogelijk rooskleurig te presenteren zodat daarover in Nederland geen belasting behoefde te worden betaald. Zij hebben daartoe jarenlang verzwegen wie achter [eenmanszaak] zat en ook hun persoonlijke relatie zelfs tot op heden stellig ontkend. Daarmee tonen zij zich ten volle bewust van de zwaktes in hun standpunten. Zij hebben facturen opgemaakt die [eenmanszaak] in strijd met de werkelijkheid voorspiegelen als een externe partij, die een zelfstandige functie vervulde in de handel tussen [belanghebbende] en derden.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van het kunstmatig laag houden van de winst van [belanghebbende] via een schijnconstructie. De bedrijfsadministratie van [belanghebbende] is vervalst door het opnemen van facturen die deze constructie vormgeven en de werkelijkheid bemantelen (feit 4) en de daarop gebaseerde belastingaangiftes zijn onjuist (feit 5).”
2.30.5.
Wat betreft het bewezen geachte feit dat belastingaangiftes van belanghebbende onjuist zijn gedaan, heeft de strafrechter als volgt aanvullend overwogen: [4]
“De belastingaangiftes van [belanghebbende] zijn onjuist gedaan (feit 5). Het gaat om de volgende aangiftes die zijn vermeld in een overzicht van de Belastingdienst:
- de aangifte over 2010, (…);
- de aangifte over 2011, (…);
- de aangifte over 2012, (…);
- de aangifte over 2013, (…);
- 2015, (…);
Anders dan de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van pleitbaar standpunt aan de zijde van [belanghebbende]. In dit kader stelt de rechtbank het volgende voorop.
Indien een onjuiste of onvolledige belastingaangifte wordt gedaan, maar de betrokkene ten tijde van het doen van die aangifte - naar objectieve maatstaven gemeten - redelijkerwijs kon en mocht menen dat deze aangifte juist en volledig was, bijvoorbeeld omdat deze gebaseerd was op een pleitbare uitleg van het (fiscale) recht, kan niet worden gezegd dat zij opzettelijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan die ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, een en ander in de zin van artikel 69, lid 2, AWR. Daartoe is immers vereist dat betrokkene opzettelijk heeft gehandeld, dus minst genomen met voorwaardelijk opzet, hetgeen betekent dat hij bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij ten onrechte geen onderscheidenlijk een onjuiste of onvolledige aangifte heeft gedaan.
In het strafrechtelijke onderzoek is naar voren gekomen dat [belanghebbende] tot 2016 geen openheid heeft gegeven over [eenmanszaak] en de relatie tussen [belanghebbende] en [eenmanszaak], in die zin:
- dat [eenmanszaak] feitelijk [naam 2] was;
- dat [naam 2] één van de twee natuurlijke personen was achter [belanghebbende] en dat [bestuurder] één van de twee natuurlijke personen was achter [eenmanszaak];
- dat sprake is van een persoonlijke relatie tussen de twee natuurlijke personen die achter zowel [belanghebbende] en [eenmanszaak] zitten;
- dat [naam 2] onder de naam [eenmanszaak] feitelijk hetzelfde deed voor [belanghebbende] als voorheen, toen [eenmanszaak] nog niet was opgericht;
- dat [eenmanszaak] eigenlijk een onnodige schakel was tussen [belanghebbende] en de klanten van [belanghebbende];
- dat ten aanzien van dezelfde goederenstromen en vanaf dezelfde laptop twee factuurstromen werden opgemaakt, waarmee de winstverdeling tussen [belanghebbende] en [eenmanszaak] werd gerealiseerd.
Niet alleen de Belastingdienst was niet op de hoogte van deze feiten en omstandigheden, ook de professionals die in opdracht van [bestuurder] voor [belanghebbende] werkzaamheden verrichtten, wisten het niet.
[getuige 2] is op 27 juni 2018 gehoord als getuige. Hij heeft sinds eind jaren '90 de jaarrekening van [belanghebbende] samengesteld en de aangifte Vennootschapsbelasting verzorgd. De jaarstukken worden opgesteld op basis van de aangeleverde informatie. Ze gingen niet op detailniveau de administratie na. Op de vraag of hij kon vaststellen of er volledige openheid van zaken werd gegeven antwoordt [getuige 2] dat hij dat niet kon. Hij werd gevoed met de informatie die hij kreeg en kon niet naar Hong Kong gaan ofzo.
[boekhouder], de boekhouder van [belanghebbende], heeft ook verklaard nooit met iemand van [eenmanszaak] contact te hebben gehad. Alles ging via [bestuurder]. Alles wat met [eenmanszaak] geregeld moest worden gebeurde via [bestuurder] en niemand anders. De verkoopfacturen van [belanghebbende]. maakte [bestuurder] of hijzelf op basis van een kladje van [bestuurder], in haar opdracht.
De stilgehouden factoren waren evident van belang voor het vaststellen van de belastingaanslag ten aanzien van [belanghebbende]. Dat er geen openheid is gegeven over de werkelijke situatie, impliceert dat [belanghebbende] wist dat zij fout zat door winst van [belanghebbende] kunstmatig bij [eenmanszaak] in Hong Kong te laten vallen. [Belanghebbende] mocht en kon ten tijde van het doen van de aangiftes naar objectieve maatstaven gemeten redelijkerwijs dan ook niet menen dat zij die winst niet hoefde op te geven in de belastingaangifte. Zij kan gezien het bovenstaande in dat verband ook niet wijzen naar haar adviseurs en accountants. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep van de verdediging op een pleitbaar standpunt.”
2.30.6.
Tegen het vonnis van de strafrechter is hoger beroep ingesteld.
2.31.
Het verslag van het hoorgesprek op 2 oktober 2019 in de procedure van [holding] met zaaknummer BRE 20/7270 (zie 2.16) vermeldt, voor zover van belang:
“(…) in een mailbericht van 5 februari 2019 is de vraag gesteld om het proces verbaal 1611 met daarin de niet door de FIOD gezwarte passages volledig aan de fiscus te verstrekken, op dezelfde datum heeft [[bestuurder]] dat per mail geweigerd. Zodoende is er geen gedetailleerd inzicht in de bankrekeningen van [holding] omdat de Belastingdienst alleen pv1611 met gezwarte passages heeft ontvangen.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de onderhavige navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil het antwoord op de volgende vragen:
Beschikt de inspecteur voor de onderhavige jaren over een nieuw feit als bedoeld in artikel 16, lid 1, AWR?
Kan de inspecteur voor het opleggen van de navorderingsaanslagen over de jaren 2005 tot en met 2011 met vrucht een beroep doen op de verlengde navorderingstermijn als bedoeld in artikel 16, lid 4, AWR?
Heeft de inspecteur, mede door extrapolatie van de hem ter beschikking staande gegevens, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende over de jaren 2005 tot en met 2015 te lage bedragen aan omzet en daarmee te lage belastbare bedragen in haar aangiften vennootschapsbelasting heeft aangegeven?
Is omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing?
Heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen gebaseerd op redelijke schattingen?
Heeft belanghebbende overtuigend aangetoond dat en in hoeverre de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld?
Zijn de navorderingsaanslagen tot te hoge bedragen vastgesteld omdat deze op grond van het vertrouwensbeginsel moeten worden verminderd tot aanslagen die zijn gebaseerd op een brutowinstpercentage van 83?
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en hetgeen zij hieraan ter zitting hebben toegevoegd.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, en – primair – tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen, dan wel – subsidiair – tot vermindering van de onderhavige navorderingsaanslagen tot aanslagen berekend naar een grondslag van een brutowinstpercentage van 83. Verder verzoekt zij om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
3.4.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf; op de zaak betrekking hebbende stukken
4.0.
Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende aangevoerd dat het door de inspecteur overgelegde proces-verbaal “fiscaal delict en valsheid in geschrift”, proces-verbaalnummer 1611, een groot aantal zwartgelakte passages bevat. Voor zover belanghebbende hiermee stelt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, geldt dat de inspecteur alleen beschikt over het genoemde proces-verbaal met zwartgelakte passages (zie 2.31). Ter zitting heeft de inspecteur ook bevestigd dat de FIOD alleen een exemplaar van het proces-verbaal met zwartgelakte passages aan hem heeft verstrekt.
Nieuw feit
4.1.
Op grond van artikel 16 AWR kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op de inspecteur.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur beschikt over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. De inspecteur beroept zich erop dat een nieuw feit wordt gevormd door de informatie die naar voren is gekomen uit de verkregen strafrechtelijke stukken, met name de feiten en omstandigheden die er – volgens de inspecteur – op duiden dat [eenmanszaak] door [bestuurder] en [naam 2] werd gebruikt om door belanghebbende behaalde winst af te romen. Hij heeft, onder verwijzing naar de getuigenverklaring van inspecteur [inspecteur 2] (zie 2.12), die heeft verklaard dat hij geen specifieke herinnering aan [eenmanszaak] heeft, onweersproken gesteld dat bij de materiële controle bij belanghebbende in 2008 het beeld is geschetst dat [eenmanszaak] niet anders is te duiden dan als een onafhankelijke afnemer van belanghebbende. Verder heeft de inspecteur in 2011 in het kader van een zogenoemde kantoortoets ter plaatse bij de aan [naam 2] verbonden vennootschap [BV] onderzoek gedaan inzake de toepassing van artikel 20, lid 5, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Destijds is de eenmanszaak van [naam 2], [eenmanszaak], weliswaar naar voren gekomen, maar de transacties tussen [eenmanszaak] en belanghebbende vielen buiten de reikwijdte van het onderzoek en er was op dat moment geen aanleiding om een verband te leggen tussen [eenmanszaak]/[naam 2] en belanghebbende. Uit het voorgaande kan niet worden afgeleid dat de inspecteur zodanig veel aanknopingspunten had wat betreft de gelieerdheid tussen [eenmanszaak] en belanghebbende, dat gezegd kan worden dat hij een ambtelijk verzuim heeft begaan door naar aanleiding van de bevindingen uit de onderzoeken in 2008 en 2011 geen nader onderzoek in te stellen.
4.3.
Het betoog van belanghebbende, onder verwijzing naar het controlerapport van de Belastingdienst/Douane Zuid uit 2003 (zie 2.24), dat de inspecteur al sinds 2003 op de hoogte was van ABC-transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak] en dergelijke transacties zou hebben geaccordeerd, kan haar niet baten, omdat dit een rapport betreft dat is opgesteld door de douane-inspecteur. Voorts geldt dat de betreffende douane-inspecteur op dat moment ervan uitging dat belanghebbende en [eenmanszaak] onafhankelijke derden waren en er voor hem geen enkele reden was om daaraan te twijfelen.
4.4.
Van een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, is gelet op het voorgaande geen sprake.
Verlengde navorderingstermijn
4.5.
De navorderingsaanslagen over de jaren 2005 tot en met 2011 zijn opgelegd met toepassing van artikel 16, lid 4, AWR. Ingevolge deze bepaling vervalt de bevoegdheid tot navorderen door verloop van twaalf jaren – in plaats van de gebruikelijk vijf jaar ex artikel 16, lid 1, AWR – na het tijdstip waarop op de belastingschuld is ontstaan, indien te weinig belasting is geheven over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen.
4.6.
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het feit dat belanghebbende haar onderneming in Nederland dreef, niet afdoet aan de vaststelling dat de door haar beweerdelijk via [eenmanszaak] afgeroomde winsten rechtstreeks door de uiteindelijke afnemers zijn betaald op de ten name van [eenmanszaak] in Hong Kong aangehouden bankrekeningen en aldus in het buitenland zijn ‘opgekomen’ als bedoeld in artikel 16, lid 4, AWR. Aangezien belanghebbende de inspecteur ten aanzien van [eenmanszaak] geen enkel aanknopingspunt met Nederland heeft aangereikt, kan hij na ontdekking van de verhullende structuur gebruikmaken van de verlengde navorderingstermijn, aldus de inspecteur.
4.7.
Belanghebbende betoogt dat de verlengde navorderingstermijn niet kan worden toegepast, omdat geen sprake is van een ‘opkomen’ in het buitenland nu alle desbetreffende transacties zijn verantwoord in de – steeds aan de inspecteur ter beschikking staande – administratie van belanghebbende. Zij vindt steun voor haar standpunt in het zogenoemde IJssalon-arrest (HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:303, BNB 2018/87).
4.8.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
4.9.
Uit de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de invoering van artikel 16, lid 4, AWR, volgt dat de achterliggende gedachte voor de verruimde navorderingstermijn voor buitenlandse bestanddelen van vermogen of inkomen is dat de controlemiddelen van de Nederlandse fiscus te beperkt zijn om met een termijn van vijf jaren te kunnen volstaan (zie Kamerstukken II 1989/90, 21 423, nr. 3, blz. 2-3). Gelet op deze strekking is bij de beantwoording van de vraag of sprake is van ‘opkomen in het buitenland’ van belang of het bestanddeel buiten het zicht van de Nederlandse fiscus is gebleven (zie bijv. HR 7 oktober 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT5950, BNB 2006/63).
4.10.
De bewijslast met betrekking tot de stelling dat sprake is van ‘in het buitenland opgekomen inkomen’ rust op de inspecteur, ook als de navorderingsaanslag met omkering en verzwaring van de bewijslast wordt opgelegd (HR 16 maart 2018, ECLI:NL:HR:2018:359, BNB 2018/88).
4.11.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat sprake is van ‘opkomen in het buitenland’. Anders dan belanghebbende onder verwijzing naar het IJssalon-arrest betoogt, is het feit dat belanghebbende haar onderneming dreef in Nederland niet van belang omdat – zoals volgt uit het hierna in 4.16 overwogene – de door haar niet verantwoorde, via [eenmanszaak] afgeroomde omzetten door de uiteindelijke afnemers rechtstreeks zijn gestort op één van de door [naam 2] en [bestuurder] gehouden bankrekeningen in Hong Kong (vgl. r.o. 2.4.3 van het IJssalon-arrest). Door gebruik te maken van een dergelijke verhullende structuur zijn de afgeroomde omzetten buiten het zicht van de Nederlandse fiscus gebleven, zodat de verlengde navorderingstermijn ook naar zijn strekking van toepassing is.
4.12.
Het betoog van belanghebbende dat uit haar administratie de (on)zakelijkheid van de transacties met [eenmanszaak] kan worden afgeleid, kan haar niet baten. In deze procedure komt het in eerste instantie erop aan of sprake is van een schijnconstructie met als gevolg dat door [eenmanszaak] behaalde omzet aan belanghebbende moet worden toegerekend, en draait het in zoverre derhalve niet om ‘at arms length’-toerekening van de behaalde winst. Bovendien was het de inspecteur lange tijd niet bekend dat het bij [eenmanszaak] en belanghebbende ging om gelieerde partijen.
4.13.
Gelet op het voorgaande is de inspecteur gerechtigd om de navorderingstermijn van 12 jaar toe te passen. Niet in geschil is dat de onderwerpelijke navorderingsaanslagen binnen die termijn zijn opgelegd door de inspecteur.
Omkering en verzwaring bewijslast
4.14.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de zogeheten omkering van de bewijslast dient plaats te vinden en betoogt daartoe dat belanghebbende in de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften vennootschapsbelasting heeft gedaan, omdat zij de behaalde winsten over de jaren 2005 tot en met 2015 fors heeft afgeroomd.
4.15.
In artikel 27e, aanhef, letter a en slot, AWR is bepaald dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan, de rechtbank het beroep ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op bezwaar onjuist is.
4.16.
Bij inhoudelijke gebreken in een aangifte kan slechts dan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van de gebreken in de aangifte niet is dan wel zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden voor de toepassing van deze regels slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven (vgl. HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083, BNB 2010/47, en HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR:2015:17, BNB 2015/52).
4.17.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende winsten die zij ter zake van een aantal transacties met derden heeft behaald, ten onrechte administratief toegerekend aan [eenmanszaak], terwijl belanghebbende die winsten in werkelijkheid zelf heeft behaald. De inspecteur heeft aan dit standpunt primair ten grondslag gelegd dat aan de door [naam 2] in Hong Kong gedreven eenmanszaak [eenmanszaak] geen realiteitswaarde toekomt, zodat geen ruimte is voor winsttoerekening aan [eenmanszaak]. Voor het geval [eenmanszaak] wel realiteitswaarde zou hebben, heeft de inspecteur zich subsidiair op het standpunt gesteld dat een ‘at arms length’-toerekening van de behaalde winst ertoe leidt dat geen winst kan worden toegerekend aan [eenmanszaak] omdat [eenmanszaak] geen enkele functie toevoegt.
4.18.
Ter onderbouwing van zijn primaire standpunt heeft de inspecteur erop gewezen dat geen enkel feitelijk aanknopingspunt bestaat voor een in Hong Kong aanwezige eenmanszaak van [naam 2]. Verder heeft de inspecteur aan dit standpunt ten grondslag gelegd dat [bestuurder] en [naam 2] alle zaken samen regelden en door hen werd beslist of een verkoop rechtstreeks aan de uiteindelijke afnemer plaatsvond dan wel of [eenmanszaak] werd tussengeschoven om de werkelijk in Nederland door belanghebbende behaalde winst te manipuleren. Bij die transacties waar de brutowinstmarges significant groter waren dan gemiddeld, werd [eenmanszaak] tussengeschoven om de door belanghebbende behaalde winst af te romen. Volgens de inspecteur heeft belanghebbende over alle jaren – bovendien ook die waarover niet meer kan worden nagevorderd – haar winsten en verliezen zo gestuurd dat per saldo nimmer vennootschapsbelasting door haar verschuldigd was, terwijl in Hong Kong over de aan [eenmanszaak] toegerekende winst geen met inkomsten- of vennootschapsbelasting te vergelijken belasting is geheven. [eenmanszaak] betreft in feite een door [bestuurder] en [naam 2] gehanteerde ‘codenaam’ voor offshore-bankrekeningen welke zijn gebruikt voor het onttrekken van bedragen aan belanghebbende, aldus de inspecteur.
4.19.
Belanghebbende voert hiertegenover, onder verwijzing naar het rapport-[naam 4], aan dat zij op zakelijke basis met [eenmanszaak]/[naam 2] als onafhankelijke derden zaken heeft gedaan. Volgens belanghebbende brengt de inspecteur bovendien voor de jaren 2005 tot en met 2010, 2013 en 2014 geen enkel bewijs voor enige correctie bij, aangezien het de inspecteur niet is toegestaan de gegevens over 2011, 2012 en 2015 te extrapoleren naar deze jaren.
4.20.
De rechtbank acht door de inspecteur aan de hand van informatie opgenomen in de processen-verbaal van het strafrechtelijk onderzoek (zie 2.8.3, 2.10 en 2.11) en overige feiten die bij het (strafrechtelijk) onderzoek aan het licht zijn gekomen (zie 2.4, 2.9, 2.13, 2.23, 2.27 en 2.28) aannemelijk gemaakt dat in fiscale zin geen realiteitswaarde kan worden toegekend aan de in Hong Kong ingeschreven eenmanszaak van [naam 2]. Dit is gebaseerd op de volgende aannemelijk geworden feiten en omstandigheden, die de rechtbank in onderlinge samenhang heeft gewaardeerd:
- [eenmanszaak] behelst in feite niet meer dan enkele in Hong Kong aangehouden bankrekeningen, waarover uitsluitend door [bestuurder] en [naam 2] kan worden beschikt;
- [eenmanszaak] heeft in Hong Kong de beschikking over een (zeer) beperkte kantoorruimte bij de accountant, waar in 2012 in opdracht van [bestuurder] of [naam 2] facturen voor [eenmanszaak] zijn opgemaakt;
- Ten aanzien van de overige jaren geldt dat de facturen van [eenmanszaak] veelal in [plaats 1] werden opgemaakt door of in opdracht van [bestuurder];
- De bedrijfsstempel van [eenmanszaak] werd tijdens de inval op 10 oktober 2017 aangetroffen in het kantoor van belanghebbende en [bestuurder] heeft verklaard dat deze stempel al jarenlang permanent tot haar persoonlijke reisbagage behoort;
- ( Delen uit) de administratie van [eenmanszaak] is (zijn) aangetroffen op de locatie in [plaats 1] en in de vakantiewoning in Duitsland;
- [naam 2] en [bestuurder] zijn na de oprichting van [eenmanszaak] in 1994 op dezelfde voet als voorheen intensief blijven samenwerken;
- [naam 2] heeft verklaard dat ‘hij verantwoordelijk is voor de handel en [bestuurder] voor de administratie’;
- Veelal deed [naam 2] de inkoop van goederen voor belanghebbende en bepaalde [naam 2], gelet op zijn expertise en relatienetwerk, de verkoopprijzen van belanghebbende aan [eenmanszaak] en aan derden;
- [bestuurder] bepaalde mede de verkoopprijzen van [eenmanszaak] en trad ook op als zaakvoerder van [eenmanszaak];
- In de onderhavige jaren is sprake van nauwe persoonlijke en zakelijke verwevenheid tussen [bestuurder] en [naam 2];
- [bestuurder] en [naam 2] werkten aan een gezamenlijke opzet voor hun nalatenschap via een buitenlandse rechtspersoon te [plaats 3] ([nalatenschap]);
- Banksaldi worden niet gesplitst en volgens [naam 2] ‘neemt ieder wat hij nodig heeft’. Ook in het van de zijde van belanghebbende ingebrachte het rapport-[adviseur] wordt het vermogen van [naam 2] en [bestuurder] tezamen bezien;
- [naam 2] heeft verklaard dat hij nimmer op enige plaats belasting heeft betaald over de winst van [eenmanszaak];
- In de periode 1998 tot en met 2015 was door belanghebbende als gevolg van verliesverrekening per saldo geen bedrag aan vennootschapsbelasting verschuldigd, terwijl in ieder geval in de periode 2002 tot en met 2015 redelijk stabiele omzetten werden gegenereerd.
De rechtbank acht aannemelijk dat [bestuurder] en [naam 2] in nauwe onderlinge samenwerking een deel van de door belanghebbende behaalde winsten administratief hebben toegerekend aan de gefingeerde eenmanszaak (schijnonderneming) van [naam 2], [eenmanszaak], welke niet meer dan een kapstok is geweest voor het openen van enkele bankrekeningen waarop een deel van de door belanghebbende behaalde winst buiten het zicht van de Nederlandse fiscus kon worden ontvangen. Dit betekent dat alle administratief aan [eenmanszaak] toegerekende winsten in werkelijkheid zijn behaald door belanghebbende.
4.21.
De inspecteur heeft aan de hand van de jaarstukken van belanghebbende over 2005 tot en met 2015 de mutaties van de rekening-courant tussen belanghebbende en [eenmanszaak] in kaart gebracht. Deze mutaties behelzen – naar de inspecteur onweersproken heeft gesteld – de door belanghebbende aan [eenmanszaak] gefactureerde bedragen. De inspecteur heeft vervolgens aan de hand van een van de FIOD verkregen set met een dertiental ABC-transacties uit 2011, 2012 en 2015 de gemiddelde brutowinstmarge van [eenmanszaak] c.q. de gemiste handelsmarge van belanghebbende bepaald. De op basis van deze dertien transacties bepaalde gemiddelde brutowinstmarge (na de bezwaarfase: 228%) heeft hij ten aanzien van alle in geschil zijnde jaren toegepast op de hiervoor bedoelde mutaties. Wegens een gebrek aan gegevens heeft de inspecteur de door hem berekende gemiddelde brutowinstmarge niet alleen toegepast in 2011, 2012 en 2015, maar tevens door middel van extrapolatie in de overige in geschil zijnde jaren. Hij heeft gesteld hierbij te zijn uitgegaan van de mede op verklaringen van [naam 2] en [bestuurder] gebaseerde wetenschap dat de winst op handel in legerdumpgoederen weliswaar per partij sterk kan verschillen, maar de handel qua soort goederen door de jaren heen constant is geweest.
4.22.
De inspecteur heeft zich in zijn nader stuk op het standpunt gesteld dat uit het vonnis van de strafrechter (zie 2.30) volgt dat in ieder geval ten aanzien van de aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2010, 2011, 2012, 2013 en het jaar 2015 terecht is uitgegaan van omkering en verzwaring van de bewijslast, nu de strafrechter heeft geoordeeld dat over die jaren voor substantiële bedragen opzettelijk onjuiste aangiften zijn gedaan. In de strafzaak heeft de rechter aan de hand van 8 sets facturen – waarin naast de ABC-transactie-variant ook vier andere varianten van winstverschuiving aan de orde zijn – vastgesteld dat in de vorenbedoelde jaren winst bij belanghebbende is weggehouden en ten goede is gekomen aan [eenmanszaak] en dus de bankrekening van [bestuurder] en [naam 2] in Hong Kong. De inspecteur wijst op de in het vonnis besproken transacties in 2010 (verschoven winst: € 58.691) en 2011 (verschoven winst: € 272.776). Volgens de inspecteur maakt het vonnis aannemelijk dat afroming gedurende lange tijd heeft plaatsgevonden en is hierdoor ook aannemelijk dat afroming heeft plaatsgevonden in de overige in geschil zijnde jaren.
4.23.
De rechtbank stelt voorop dat zij bij haar oordeel of de vereiste aangifte is gedaan niet is gebonden aan het oordeel van de strafrechter (vgl. HR 19 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BW7156, BNB 2013/156, HR 12 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW4122, BNB 2012/19,3 en HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:140, BNB 2020/60). De rechtbank zal dan ook per bestreden navorderingsaanslag op basis van de fiscale bewijsregels en aan de hand van de wederzijdse stellingen van partijen en het in het geding gebrachte bewijsmateriaal beoordelen in hoeverre die aanslagen juist zijn.
4.24.
Op grond van de in 4.20 en 4.21 genoemde feiten en omstandigheden, tezamen en in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank op basis van de normale bewijslastverdeling door de inspecteur aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in de jaren 2011, 2012 en 2015 – ook indien zou moeten worden uitgegaan van een brutowinstpercentage van 83 zoals belanghebbende subsidiair heeft gesteld – een dusdanig deel van de door haar behaalde winst niet in haar aangiften heeft verantwoord dat als gevolg hiervan de volgens de aangiften verschuldigde belasting aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Ook absoluut zijn hiermee omvangrijke belastingbedragen gemoeid. Gelet op de hier aan de orde zijnde feiten moet belanghebbende bovendien hebben geweten dat zij aanzienlijke bedragen aan winst ten onrechte niet heeft aangegeven. De feiten wijzen immers op het doelbewust creëren van een schijnwerkelijkheid, met het oogmerk om in geen enkele jurisdictie belasting te hoeven betalen. Voor deze jaren geldt dat de vereiste aangifte derhalve niet is gedaan. Het door belanghebbende in het geding gebrachte rapport-[naam 4], waarin is onderzocht of de transacties tussen belanghebbende met [eenmanszaak] tegen onzakelijke prijzen zijn geschied, kan niet tot een ander oordeel leiden, reeds omdat uit het vorenoverwogene volgt dat aan [eenmanszaak] in fiscale zin geen realiteitswaarde kan worden toegekend en daarom alle op papier aan [eenmanszaak] toegerekende winsten in werkelijkheid zijn behaald door belanghebbende.
4.25.
Wat betreft de overige in geschil zijnde jaren stelt de rechtbank voorop dat het extrapoleren van gegevens uit 2011, 2012 en 2015 naar die jaren is toegestaan indien er voldoende grond is om aan te nemen dat zowel de onderzochte als de niet-onderzochte jaren een constant beeld vertonen wat betreft de feitelijke situatie (vgl. HR 14 maart 2008, ECLI:NL:HR:2008:AU0838, BNB 2008/157). Naar het oordeel van de rechtbank is er geen grond voor het oordeel dat de feitelijke situatie in de overige jaren anders was dan in 2011, 2012 en 2015 en zij overweegt hiertoe als volgt.
4.26.
De inspecteur heeft gesteld dat de modus operandi in de overige jaren niet anders was. Hij beschikt weliswaar niet over een overzicht van ABC-transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak] in die jaren, maar vast staat wél dat leveringen hebben plaatsgevonden van belanghebbende aan [eenmanszaak]. Een en ander is cijfermatig vastgelegd in de rekening-courant tussen belanghebbende en [eenmanszaak]. Volgens de inspecteur moeten er in die jaren ook ABC-transacties hebben plaatsgevonden. De rechtbank acht dat, mede gelet op de bevindingen die zijn neergelegd in het controlerapport uit 2003 (zie 2.24), voldoende aannemelijk gemaakt.
4.27.
Bovendien heeft de inspecteur erop gewezen dat [bestuurder] en [naam 2] ook in de jaren vóór 2011 reeds grote vorderingen hadden op derden, alsmede dat die vorderingen moeten zijn opgekomen uit een geldbron. Volgens de inspecteur kan dat slechts worden verklaard doordat ook in die jaren de winsten van belanghebbende zijn afgeroomd.
4.28.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat in alle hier aan de orde zijnde jaren de winsten van belanghebbende zijn afgeroomd. De handelwijze van belanghebbende was in die zin in alle jaren gelijk (zie 4.20). Door de FIOD zijn zes varianten van het ‘gronddelict’ (fiscale fraude en valsheid in geschrift) aangetroffen in de administratie van belanghebbende. De inspecteur heeft alleen de variant ABC-transacties cijfermatig uitgewerkt, omdat hij tot de gegevens met betrekking tot de overige varianten geen toegang heeft. De strafrechter heeft wettig en overtuigend bewezen geacht dat, behalve via ABC-transacties, zich ook vier andere varianten van winstverschuiving hebben voorgedaan (zie 2.30.4). De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel op dat punt. Gelet op de feiten en omstandigheden die zijn komen vast te staan, is het aannemelijk dat in de niet-onderzochte jaren op dezelfde wijze winsten zijn afgeroomd (dus: via ABC-transacties; zie 4.26) of – zo nodig – zich soortgelijke varianten van winstafroming hebben voorgedaan.
4.29.
Mede gelet op de zeer omvangrijke vorderingen die [bestuurder] en [naam 2] op derden hadden, heeft de inspecteur bovendien aannemelijk gemaakt dat hiermee zowel relatief als absoluut omvangrijke belastingbedragen zijn gemoeid. De omstandigheid dat niet valt uit te sluiten dat ook enig legaal vermogen deel heeft uitgemaakt van de door hen verstrekte vorderingen, kan daaraan niet aan afdoen. Aan het van de zijde van belanghebbende ingebrachte rapport-[adviseur] komt gelet op de wijze waarop dat rapport tot stand is gekomen, geen waarde toe, omdat daarin verklaringen van [bestuurder] zijn overgeschreven zonder historische gegevens, zonder controle op de redelijkheid en zonder verificatie van de echtheid van de door [bestuurder] verschafte documenten. Ook ten aanzien van de overige jaren geldt tot slot dat, gelet op de hier aan de orde zijnde feiten, belanghebbende moet hebben geweten dat zij aanzienlijke bedragen aan winst ten onrechte niet heeft aangegeven.
4.30.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat belanghebbende in elk van de onderhavige jaren niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
Redelijke schatting en bewijs
4.31.
Omkering en verzwaring van de bewijslast laat onverlet dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag moet uitgaan van een redelijke schatting van het inkomen van belanghebbende. Dit vereiste strekt ertoe te voorkomen dat een belastingaanslag naar willekeur wordt opgelegd. In dat kader rust op de inspecteur de taak zijn schatting zodanig met feitelijke stellingen te onderbouwen dat die schatting de redelijkheidstoets kan doorstaan. Wanneer de inspecteur daarin slaagt, ligt het vervolgens op de weg van belanghebbende, wanneer hij de schatting betwist, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184, BNB 2013/181).
4.32.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat belanghebbende niet de volledige omzet in haar administratie heeft verantwoord. Nu niet duidelijk is geworden welk deel van de omzet zij buiten de administratie heeft gehouden – de inspecteur beschikt immers niet voor alle jaren over een overzicht van de ABC-transacties tussen belanghebbende en [eenmanszaak], en de tot de administratie van [eenmanszaak] behorende verkoopfacturen van [eenmanszaak] aan derden zijn (deels) niet aanwezig – dient de inspecteur een redelijke schatting tea maken van de belastbare winst.
4.33.
Naar het oordeel van de rechtbank berusten de aanslagen met de door de inspecteur gegeven onderbouwingen op een redelijke (niet willekeurige) schatting. De rechtbank stelt daarbij voorop dat in gevallen als het onderhavige, waarin de inspecteur niet beschikt over alle relevante gegevens, de inspecteur in het algemeen een zekere armslag in zijn schatting moet worden gelaten, die de rechtbank slechts marginaal kan toetsen. De inspecteur heeft gesteld dat de modus operandi in de overige jaren niet anders was dan in 2011, 2012 en 2015. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank dat een redelijk uitgangspunt acht.
4.34.
Belanghebbendes stelling dat de inspecteur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een winstdeling die besloten ligt in de zogenoemde [X 3] uit 2012 (zie 2.21) op grond waarvan rekening moet worden gehouden met een lager brutowinstpercentage (83), kan haar niet baten. Volgens belanghebbende zijn [naam 5] en [eenmanszaak] overeengekomen dat de facturering en levering rechtstreeks tussen [eenmanszaak] en [bedrijf 3] (de uiteindelijke afnemer) dienden te geschieden – inclusief het winstdeel van [naam 5] – en heeft [eenmanszaak], na ontvangst van de betaling van [bedrijf 3], de marge van [naam 5] van in totaal € 1.299.844 aan [naam 5] voldaan. Die marge is ten onrechte niet in mindering gebracht op het resultaat van [eenmanszaak], aldus belanghebbende. De rechtbank acht de schatting evenwel niet onredelijk door geen rekening te houden met deze winstdeling. Weliswaar heeft belanghebbende gegevens ingebracht waaruit zou kunnen worden opgemaakt dat door [eenmanszaak] bedragen zijn betaald aan [naam 5], maar onduidelijk is gebleven hoe een en ander precies is gelopen en belanghebbende heeft bovendien geen inzicht verschaft in de ongelieerdheid van [naam 5].
4.35.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de redelijkheid van de schatting is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende niet is geslaagd in de op haar rustende verzwaarde bewijslast te doen blijken dat de aanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Vertrouwensbeginsel
4.36.
Belanghebbende beroept zich op het vertrouwensbeginsel omdat de inspecteur de onderhavige navorderingsaanslagen heeft willen vaststellen op bedragen uitgaande van een brutowinstpercentage van 83, rekening houdend met de winstdeling die besloten ligt in de [X 3].
4.37.
De inspecteur bestrijdt dat een dergelijke uitlating is gedaan en voert samengevat weergegeven het volgende aan. Belanghebbende heeft in bezwaar gesteld dat van de ‘once in a lifetime’ deal met [bedrijf 3] een grote doorbetaling aan [naam 5] heeft plaatsgevonden, maar zij heeft geen gebruikgemaakt van de door de bezwaar behandelend inspecteur tijdens de hoorzitting geboden mogelijkheid om haar stelling te staven door inzicht te verschaffen in de geldstromen en de onafhankelijkheid van de kopende partij ([naam 5]). Tijdens de hoorzitting is op verzoek van [bestuurder] besloten tot een tweede hoorzitting om haar in staat te stellen meer bewijs aan te dragen. Echter, na wisseling van advocaat heeft zij bij nader inzien afgezien van een nadere hoorzitting en is het toegezegde bewijs niet verstrekt.
4.38.
De rechtbank verwerpt het beroep op het vertrouwensbeginsel. Noch uit het door belanghebbende zelf opgemaakte verslag van het horen in de bezwaarfase (productie 15 bij het nader stuk d.d. 13 november 2022), noch uit het door de inspecteur daarvan gemaakte verslag (bijlage bij de brief van 23 juni 2020) kan worden afgeleid dat de inspecteur een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan dat het brutowinstpercentage moet worden bijgesteld naar 83. De door belanghebbende in haar eigen verslag op p. 34 tussen haken geplaatste tekst (“
Above reasons for the 2nd Hoorzitting, not for 83% but for other points”) vormt klaarblijkelijk de interpretatie van [bestuurder] van hetgeen is voorgevallen tijdens de hoorzitting; nergens blijkt uit dat de inspecteur heeft toegezegd dat het tijdens een nadere hoorzitting niet meer zou gaan over de winstdeling die volgens belanghebbende besloten ligt in de [X 3] en dat de inspecteur het brutowinstpercentage zou bijstellen naar 83. Anders dan belanghebbende bepleit, kan voor die stelling evenmin steun worden gevonden in het e-mailbericht van inspecteur Wohrmann van 8 februari 2019 aan de heer [advocaat] (de nieuwe advocaat van [bestuurder]), omdat daarin slechts veronderstellenderwijs rekening wordt gehouden met “een aantal “once in a lifetime” deals”. Ook uit deze e-mail kan dus niet worden afgeleid dat door de inspecteur een onvoorwaardelijke toezegging is gedaan een brutowinstpercentage van 83 te hanteren.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn
4.39.
Belanghebbende heeft een verzoek gedaan om toekenning van een vergoeding van immateriële schade in verband met de onredelijk lange duur van de procedure.
4.40.
De rechtszekerheid als algemeen aanvaard rechtsbeginsel brengt mee dat een belastinggeschil binnen een redelijke termijn behoort te worden berecht. De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment waarop het bestuursorgaan het bezwaarschrift ontvangt. Als uitgangspunt geldt dat de redelijke termijn is overschreden indien de rechtbank niet binnen twee jaar nadien uitspraak doet. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen. In belastingzaken wordt, indien de redelijke termijn is overschreden, behoudens bijzondere omstandigheden, verondersteld dat de belanghebbende immateriële schade heeft geleden in de vorm van spanning en frustratie (zie onder meer het overzichtsarrest van de Hoge Raad van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140).
4.41.
In dit geval zijn meerdere zaken van één belanghebbende gezamenlijk behandeld, die in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp, zodat bij overschrijding van de redelijke termijn per fase van de procedure eenmaal € 500 per half jaar als vergoeding van immateriële schade moet worden toegekend. Voor het aanvangstijdstip van de redelijke termijn moet worden uitgegaan van het eerst ingediende bezwaarschrift (zie onder meer het overzichtsarrest, r.o. 3.10.2).
4.42.
Tussen partijen is niet in geschil dat het eerst ingediende bezwaarschrift (inzake de navorderingsaanslag 2005) op 14 december 2017 door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur heeft op 8 maart 2019 in alle zaken uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak van de rechtbank wordt op 15 februari 2023 gedaan en dus (afgerond) 63 maanden na indiening van het bezwaarschrift. De redelijke termijn is dus overschreden met 39 maanden (te weten: 63 maanden minus 24 maanden). In verband met deze overschrijding heeft belanghebbende recht op een vergoeding van € 3.500 (39 maanden vormen afgerond zeven keer een half jaar à € 500).
4.43.
Van de termijnoverschrijding van 39 maanden moeten naar boven afgerond 9 maanden aan de inspecteur worden toegerekend. Dat betekent dat de inspecteur moet worden veroordeeld tot betaling van 9/39e deel van € 3.500 (dus: € 807,69) en dat de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) moet worden veroordeeld tot betaling van het restant (dus: € 2.692,31). De rechtbank heeft de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) in zoverre mede aangemerkt als partij in dit geding.
Heffingsrente/belastingrente
4.44.
Belanghebbende heeft in beroep geen afzonderlijke gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrente. Dat in strijd met de wet rente in rekening is gebracht, is gesteld noch gebleken.
Slotsom
4.45.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard, maar dient aan belanghebbende wel een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn te worden toegekend.

5.Proceskosten en griffierecht

5.1.
Als gevolg van de toekenning van een immateriëleschadevergoeding bestaat aanleiding de inspecteur en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming), ieder voor de helft, te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, waarbij de rechtbank, gelet op de inhoud van de desbetreffende dossiers, de onderhavige zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Deze kosten zijn op de voet van het vorengenoemde Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de vorenbedoelde zaken tezamen vastgesteld op € 1.255,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837, een wegingsfactor 0,5 en een factor 1,5 wegens samenhang).
5.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling door de rechtbank gestorte griffierecht van € 345 door de inspecteur en de Staat (de minister voor Rechtsbescherming), ieder voor de helft, te worden vergoed.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn toe;
  • veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 807,69;
  • veroordeelt de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 2.692,31;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 627,75;
  • veroordeelt de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 627,75;
  • bepaalt dat de inspecteur de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt, zijnde een bedrag van € 172,50; en
  • bepaalt dat de Staat (de minister voor Rechtsbescherming) de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan deze vergoedt, zijnde een bedrag van € 172,50.
Deze uitspraak is gedaan door R.A. Bosman, voorzitter, F.G.F. Peters en A. van Dongen, rechters, in aanwezigheid van A.S.H.M. Strik, griffier, op 15 februari 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Informatie over hoger beroep
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer).
Als het een Rijksbelastingzaak betreft (dat is een zaak waarbij de Belastingdienst partij is), kunt u digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds per brief op de hierna vermelde wijze.
Betreft het een andere belastingzaak (bijvoorbeeld een zaak waarbij een heffingsambtenaar van een gemeente of een samenwerkingsverband partij is), dan kan het hoger beroep uitsluitend worden ingesteld door verzending van een brief aan het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.

Voetnoten

1.Vonnis, p. 14; citaat weergegeven zonder voetnoten (met daarin verwijzingen naar de bewijsbijlage bij het vonnis).
2.Vonnis, p. 20.
3.Vonnis, p. 20 en 21.
4.Vonnis, p. 22 en 23; citaat weergegeven zonder voetnoten (met daarin verwijzingen naar de bewijsbijlage bij het vonnis).