Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Inleiding
2.Feiten
3.Beoordeling door de rechtbank
4.Conclusie en gevolgen
5.Beslissing
- verklaart het beroep in zaaknummer 20/6623 (rentebeschikking van 15 februari 2016) gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar inzake de rentebeschikking van 15 februari 2016;
- stelt de rentebeschikking van 15 februari 2016 vast op € 346;
- verklaart het beroep in zaaknummer 20/6049 (rentebeschikking van 10 maart 2016) ongegrond;
- verklaart zich onbevoegd om uitspraak te doen over de verzochte invorderingsrentevergoeding;
- veroordeelt de inspecteur tot vergoeding van immateriële schade van € 4.018;
- veroordeelt de minister tot vergoeding van immateriële schade van € 982;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 129,50;
- gelast dat de inspecteur de door belanghebbende betaalde griffierechten aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 531;
- gelast dat de minister de helft van het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt, zijnde een bedrag € 177;
- beslist dat, indien de immateriëleschadevergoeding, de proceskostenvergoeding en/of de griffierechten niet tijdig worden vergoed, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;