ECLI:NL:RBZWB:2022:5625

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2022
Publicatiedatum
30 september 2022
Zaaknummer
BRE 19/6359 tot en met BRE 19/6362
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting en vergrijpboetes over de jaren 2013 tot en met 2016

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 oktober 2022 uitspraak gedaan over de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting (Vpb) en vergrijpboetes voor de jaren 2013 tot en met 2016. De belanghebbende, een vennootschap, had bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslagen die waren opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had navorderingsaanslagen opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek, waarbij diverse onregelmatigheden in de administratie van de vennootschap waren vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht navorderingsaanslagen had opgelegd, maar dat de vergrijpboetes niet voldoende waren gemotiveerd en daarom moesten worden vernietigd. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat de betalingen aan de eenmanszaak van de aandeelhouder geen winstuitdelingen waren. De rechtbank heeft de vergrijpboetes vernietigd en de navorderingsaanslag voor het jaar 2015 verminderd. Tevens is de inspecteur veroordeeld tot betaling van immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft de proceskosten van de belanghebbende in bezwaar en beroep vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 19/6359 tot en met BRE 19/6362
uitspraak van 12 oktober 2022
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [vestigingsplaats] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,de inspecteur.
en
de
Minister van Rechtsbescherming, de Minister.

1.Ontstaan en loop van het geding

2013
1.1.1.
Aan belanghebbende is over het jaar 2013 een navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting (Vpb) opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 87.828. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.412 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 2.000.
2014
1.1.2.
Aan belanghebbende is over het jaar 2014 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 102.304. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.691 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.938.
2015
1.1.3.
Aan belanghebbende is over het jaar 2015 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 3.772. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 145 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 1.518.
2016
1.1.4.
Aan belanghebbende is over het jaar 2016 een navorderingsaanslag Vpb opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 50.733. Bij gelijktijdig gegeven beschikkingen is € 1.172 aan belastingrente in rekening gebracht en is een vergrijpboete opgelegd van € 4.216.
Alle jaren
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur belanghebbendes bezwaren voor de jaren 2013 tot en met 2016 gedeeltelijk toegewezen. De inspecteur heeft voor de jaren 2013 tot en met 2016 de vergrijpboetes verminderd tot respectievelijk € 1.000, € 969, € 730 en € 2.858. De inspecteur heeft voor het jaar 2015 het belastbaar bedrag nader vastgesteld op € 3.203 en de beschikking belastingrente verminderd tot € 123.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 7 december 2019, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende éénmaal griffierecht geheven van € 345.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft op 30 juni 2022 en 5 juli 2022 nadere stukken ingediend.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2022 te Breda, waarop tezamen, maar niet gevoegd, zijn behandeld de beroepen met zaaknummers, BRE 19/2112, BRE 19/2438, BRE 19/6358, BRE 19/6359 tot en met BRE 19/6362, BRE 19/6363 tot en met BRE 19/6367, BRE 19/6368 tot en met BRE 19/6372, BRE 20/5921, BRE 20/6580, BRE 21/273 en BRE 21/274, BRE 21/275 en BRE 21/276 en BRE 21/524 en BRE 21/525. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en [naam] , en namens de inspecteur, [inspecteur] en [inspecteur] .
1.7.
De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het ter zitting verhandelde is één proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is blijkens een uittreksel van de Kamer van Koophandel op [datum] 2006 opgericht. De activiteiten van de belanghebbende bestaan uit het (op interim-basis) geven van financiële en juridische adviezen. [naam] ( [naam] ) is enig aandeelhouder en bestuurder van belanghebbende.
2.2.
[naam] drijft tevens een eenmanszaak onder de naam “ [eenmanszaak] ” (de eenmanszaak).
2.3.
De activiteiten van de eenmanszaak bestaan uit het geven van financiële en juridische adviezen.
2.4.
Het kantoor van de eenmanszaak is gevestigd op het woonadres van [naam] in [vestigingsplaats] .
2013
2.5.
Belanghebbende heeft de aangifte Vpb voor het jaar 2013 ingediend naar een belastbaar bedrag van 67.828.
2.6.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2013 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
2014
2.7.
Belanghebbende heeft de aangifte Vpb voor het jaar 2014 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 82.921.
2.8.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2014 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
2015
2.9.
Belanghebbende heeft de aangifte Vpb voor het jaar 2015 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 11.415 negatief.
2.10.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2015 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
2016
2.11.
Belanghebbende heeft de aangifte Vpb voor het jaar 2016 ingediend naar een belastbaar bedrag van € 6.427 negatief.
2.12.
De inspecteur heeft de aanslag Vpb 2016 overeenkomstig de ingediende aangifte vastgesteld.
Alle jaren
2.13.
De inspecteur heeft een boekenonderzoek bij belanghebbende ingesteld. Blijkens een brief van 18 januari 2018 was het doel van het boekenonderzoek het vaststellen van de aanvaardbaarheid van de aangiften Vpb voor de jaren 2013 tot en met 2016 en de aanvaardbaarheid van de aangiften loonheffing voor het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2016.
2.14.
Van het boekenonderzoek is op 6 september 2018 een controlerapport opgemaakt. In het controlerapport is, voor zover van belang, het volgende opgenomen:

Rechtsvorm onderneming
De onderneming wordt gedreven in de vorm van een vennootschap en is tot medio 2017 gevestigd op het woonadres van de heer [naam] te weten [adres 1] te [vestigingsplaats] . Daarna is de heer [naam] verhuisd naar het huidige woonadres aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] .
(…)
Administratie
Algemeen
De administratie is bijgehouden in Excel/Numbers. Het betreft in wezen een tabellarisch bankboek. Aan de ontvangstenkant zijn kolommen gemaakt waarin de ontvangen bedragen op de bankrekening worden vermeld in een gespecificeerde kolom. Aan de uitgavenkant wordt eenzelfde werkwijze gehanteerd. De uitgave vanaf de bank wordt geboekt en in een gerubriceerde kolom gezet zodat een totaaltelling per rubriek mogelijk is.
Het gehele tabellarisch bankboek vermeldt ook vrijwel alleen cijfers, omschrijvingen (op een uitzondering na) ontbreken.
Tijdens mijn 2e bezoek heb ik diverse facturen/bescheiden
ingezien. Er ontbreekt een koppeling (volgnummer of iets dergelijks) tussen het geboekte bedrag en het boekingsbescheid. Dat maakt het lastig c.q. onmogelijk om te beoordelen of uitgaven terecht en juist zijn geboekt. Tevens is geconstateerd dat gelijksoortige uitgaven in verschillende rubrieken zijn geboekt.
(…)
Externe adviseur
Buiten de hulp van zijn vader heeft de heer [naam] geen externe deskundige ingeschakeld. De heer [naam] verzorgt zelf alle fiscale aangiften.
Vennootschapsbelasting
Fiscale balans
Personenauto
Ultimo 2016 staat op de balans een [automerk] met kenteken [kenteken] . De cataloguswaarde bedraagt € 67.750. De balanswaarde ultimo 2016 bedraagt
€ 21.952,93.
Voor deze auto wordt een kilometerregistratie bijgehouden in Excel. De basisnotities voor het bijhouden van dit elektronische bestand zijn niet bewaard gebleven. In het ontvangen bestand ontbreekt de doelomschrijving van het bezoek. Uitsluitend de omschrijving zakelijk is vermeld. In het vervolg dient een juiste en volledige omschrijving gegeven te worden inzake het zakelijke doel van de reis. Eveneens dienen alle basisbescheiden die hierbij gebruikt worden bewaard te blijven. Voor de jaren t/m 2017 zal geen fiscaal gevolg gegeven worden aan de gehanteerde wijze van administreren.
Bankrekening
De vennootschap heeft een bankrekening bij de Giro 44.53.70.
Het saldo ultimo 2016 bedraagt € 274.653,74.
Pensioenverplichting
De pensioenverplichting bedraagt ultimo 2016 € 32.550.
In 2017 is dit bedrag afgekocht en in de loonheffing betrokken. Er is verder dan ook geen
onderzoek gedaan naar de vorming en hoogte van dit bedrag.
Voorziening terug te betalen proceskosten
Ultimo 2016 wordt er voor het eerst een voorziening gevormd voor het risico dat proceskosten terugbetaald dienen te worden. Conform mededeling van de heer [naam] kan deze niet aannemelijk maken dat dit bedrag vrijwel zeker betaald diende te worden. Er is dan ook niet voldaan aan minimaal een van de voorwaarden van het baksteenarrest.
De voorziening ad € 30.000 is dan ook ten onrechte gevormd.
Correctie 1: 2016 Minder kosten € 30.000
Fiscale resultatenrekening
Omzetverantwoording
De omzet welke is verantwoord in de winst- en verliesrekening is de omzet die geheel bancair is ontvangen op de bankrekening van de vennootschap en geheel bestaat uit vergoedingen wegens dwangsommen en proceskostenvergoedingen. De ontvangen bedragen in het jaar worden middels een voorafgaande journaalpost verhoogd met de debiteurenpositie ultimo het jaar.
Op de ontvangen omzet worden in de jaren 2013 tot en met 2016, middels een voorafgaande
journaalpost, bedragen in mindering op de omzet geboekt.
Een omschrijving waarom dit is gebeurd ontbreekt in de administratie. Desgevraagd deelde de heer [naam] mede dat een en ander te maken heeft met het juridische werk ten behoeve van de interim opdrachten welke de vennootschap zou hebben verricht.
De heer [naam] vermeld in zijn antwoord op mijn vraag hierover. "Dit zijn geen kosten maar bedragen die door de vennootschap ontvangen zijn maar die toebehoren aan de eenmanszaak".
Buiten deze mededeling is er geen enkele cijfermatige onderbouwing dan wel enig administratief bewijs dat deze overboeking terecht is. Nu deze bedragen wel het vermogen van de vennootschap hebben verlaten doch niet tot de kosten van de vennootschap gerekend kunnen worden zijn deze aan te merken als winstuitdelingen. De bedragen zijn dan ook niet aftrekbaar.
Het handelt om de volgende bedragen:
Correctie 2: 2013 € 20.000
2014 € 15.000
2015 € 11.500
2016 € 11.500
Naast deze bedragen is in 2014 een bedrag van € 4.383 ontvangen door de vennootschap waarvan wordt gesteld dat dit niet aan de vennootschap toebehoort.
Hiervan is echter niets gebleken noch aangetoond. Ook dit bedrag is als een winstuitdeling aan te merken.
Kosten
In diverse kolommen worden in het tabellarische bankboek uitgaven geboekt. Meestal zonder enige omschrijving. Ik ben van mening dat zeer lichtvaardig en ten onrechte aangenomen is dat vele uitgaven als kosten van de vennootschap zijn aan te merken dan wel dat ze niet als juiste kostencategorie zijn benoemd.
In onderstaand overzicht zijn enkele kostencategorieën naast elkaar gezet over de diverse jaren. Per categorie geef ik mijn bevindingen aan.
2013
2014
2015
2016
Onkostenvergoeding
€ 2.325
€ 2.400
€ 2.400
€ 2.436
Overige personeelskosten
€ 7.542
€ 3.227
€ 3.997
€ 6.939
Representatiekosten
€ 7.703
€ 7.395
€ 7.993
€ 4.650
Inzake de onkostenverqoedinq
Het betreffen maandelijkse gelijke bedragen waaraan geen specificatie ten grondslag ligt. Tevens zijn in de administratie de kleinste kosten reeds gedeclareerd zoals o.a. parkeerkosten. Een vergoeding zonder dat daar vooraf een gespecificeerde onderbouwing voor aanwezig was is fiscaal als loon aan te merken
Op mijn vraag hierover antwoordde de heer [naam] dat hij hierop geen reactie heeft.
Overige personeelskosten en representatiekosten
Bij het doornemen van de facturen/bescheiden constateer ik dat er bedragen onder deze kosten zijn opgenomen die in het geheel niet zien op de zakelijke belangen van de vennootschap doch zien op de persoonlijke belangen van de heer [naam] en/of zijn partner.
Zo zijn er kosten opgenomen van:
- Glasbewassing van het woonhuis;
- Bril en contactlenzen;
- Tandartskosten;
- Therapeutische zolen;
- Vele etensbonnen in duurdere restaurants;
- Vele wijninkopen.
Op mijn vraag hierover gaf de heer [naam] daarop de volgende reactie:
Reactie: ik heb altijd de veronderstelling gehad dat zorg gerelateerde kosten door de werkgever vergoed mogen worden omdat dit immers de inzetbaarheid van de werknemer ten goede komt. (Mijn verzoek: Indien u van mening bent dat de wijninkopen en etenskosten een zakelijk belang dienen dan verzoek ik u daarbij aannemelijk te maken dat er een verband bestaat tussen de gedane uitgave en de externe partij (bv. project/opdrachtgever) die daarbij betrokken was). Reactie: gezien de gemaakte omzet is het niet meer dan billijk om uit zakelijk oogpunt mijn directe omgeving te fêteren. Dat gebeurde door middel van flesjes wijn, lunches of anderszins. Dat gebeurde ook binnen b.v. Rijkswaterstaat en de gemeente [plaats] .
Ik concludeer dat genoemde uitgaven zijn aan te merken als loonkosten.
Loon is immers al hetgeen uit dienstbetrekking genoten wordt. Bovenmatige
onkostenvergoedingen en uitgaven zoals hierboven opgesomd zijn aan te merken als vergoeding voor geleverde arbeid.
Correctie 3: Kosten 2013 zijn loonkosten € 17.570
Kosten 2014 zijn loonkosten € 13.022
Kosten 2015 zijn loonkosten € 14.390
Kosten 2016 zijn loonkosten € 14.025
Kantoorkosten
In de administratie 2015 ontbreken de volgende facturen/bescheiden:
- 30-3 € 687,47;
- 1-10 € 2.000;
- 9-10 € 1.000.
Er is gevraagd naar een gespecificeerde opgave waarbij aangetoond wordt dat deze bedragen zien op het zakelijke belang van de vennootschap.
Reactie heer [naam] : van deze bedragen heb ik geen facturen meer kunnen vinden.
Nu in het geheel niet bekend is waar de uitgaven op zien, zijn deze aan te merken als uitgaven welke het persoonlijk belang dienen van de aandeelhouder. Het zijn in wezen winstuitdelingen. Deze kosten zijn dan ook niet aftrekbaar bij de vennootschap
Correctie 4: 2015 Minder kosten € 3.687.
Kantoorinrichtinq
In 2016 wordt het woonhuis gekocht aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] .
De kosten hebben te maken met de verbouwing/inrichting van het woonhuis. Zo worden manuren van de aannemer in rekening gebracht, hovenierkosten, deuren, palen en gordingen etc. Deze uitgaven zijn niet aan te merken als zakelijke uitgaven gedaan in het belang van de
vennootschap.
Reactie heer [naam] : een deel van de verbouwingskosten zijn zakelijk gemaakt. Dat betreft alle kosten dus ook die van de hovenier etc.
De totaal geboekte kosten bedragen in 2016 15.660
Nu de uitgaven zien op de verbouwing/onderhoud van het woonhuis, welke geheel eigendom is van de heer [naam] en zijn partner, zijn deze aan te merken als uitgaven welke het persoonlijk belang dienen van de aandeelhouder.
Deze kosten zijn dan ook niet aftrekbaar bij de vennootschap
Correctie 5: 2016 Minder kosten €15.660
(…)
Recapitulatie Correcties
Vennootschapsbelasting
Vermogensvergelijking Vennootschapsbelasting 2013 en 2014
2013
2014
Eindvermogen volgens aangifte
€ 283.182
€ 349.836
Beginvermogen aangegeven of eerder vastgesteld
€ 228.695
€ 283.182
Totaal vermogensverschil
€ 54.487
€ 66.654
Niet aftrekbare bedragen algemeen
€ 13.341
€ 16.267
Correctie punt 3
€ 20.000
€ 19.483
(Gecorrigeerd) saldo fiscale winstberekening
€ 87.828
€ 102.304
Vermogensvergelijking Vennootschapsbelasting 2015 en 2016
2015
2016
Eindvermogen volgens aangifte
€ 340.704
€ 349.412
Correctie punt 1
€ 0
€ 30.000
Gecorrigeerd eindvermogen
€ 340.704
€ 349.412
Totaaltelling eindvermogen en kapitaalonttrekkingen
€ 349.836
€ 340.703
Beginvermogen
€ - 9.132
€ 8.709
Totaal vermogensverschil
€ - 2.283
€ 14.864
Niet aftrekbare bedragen algemeen
€ 11.500
€ 11.500
Correctie punt 2
€ 3.687
Correctie punt 4
€ 0
€ 15.660
Correctie punt 5
(Gecorrigeerd) saldo fiscale winstberekening
€ 3.772
€ 50.773
Controleberekening 2013 en 2014
2013
2014
Aangegeven saldo fiscale winstberekening
€ 67.828
€ 82.921
Correctie punt 2
€ 20.000
€ 19.383
Gecorrigeerd saldo fiscale winstberekening
€ 87.828
€ 102.304
Controleberekening 2015 en 2016
2015
2016
Aangegeven saldo fiscale winstberekening
€ -11.415
€ -6.427
Correctie punt 1
€ 0
€ 30.000
Correctie punt 2
€ 11.500
€ 11.500
Correctie punt 4
€ 3.687
Correctie punt 5
€ 0
€ 15.660
Gecorrigeerd saldo fiscale winstberekening
€ 3.772
€ 50.733
Belastbaar bedrag 2013 en 2014
2013
2014
Gecorrigeerd saldo fiscale winstberekening
€ 87.828
€ 102.304
Gecorrigeerd belastbaar bedrag
€ 87.828
€ 102.304
De berekening van de belastingrente is gebaseerd op bovenstaande uitsplitsing
Belastbaar bedrag 2015 en 2016
2015
2016
Gecorrigeerd saldo fiscale winstberekening
€ 3.772
€ 50.772
Gecorrigeerd belastbaar bedrag
€ 3.772
€ 50.772
De berekening van de belastingrente is gebaseerd op bovenstaande uitsplitsing
(…)
Navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting
Navorderingen vennootschapsbelasting
Gelet op de bevindingen van het onderzoek zullen er over de jaren 2013 tot en met 2016 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting worden opgelegd. Deze zijn gebaseerd op artikel 16 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen.
De hoogte van de navorderingsaanslagen volgt uit de belastbare bedragen welke zijn genoemd in hoofdstuk 5.1.
Kennisgeving boete art 5:48 en 5:53 Awb
Vergrijpboete
Naast de aangekondigde navorderingsaanslagen ben ik voornemens voor de jaren 2013 tot en met 2016 een vergrijpboete op te leggen. De vergrijpboete is gebaseerd op artikel 67e Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) en paragraaf 25 en 27 Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB).
(…)
Vergrijpboete op grond
van artikel 67e Awr
Ik ben van mening dat met betrekking tot de correctie 2, 4 en 5 zoals benoemd in dit rapport het aan (voorwaardelijke) opzet van belastingplichtige is te wijten dat de aanslagen 2013 tot en met 2016 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
Ik ben van mening dat met betrekking tot de correctie 1 zoals benoemd in dit rapport het aan
grove schuld van belastingplichtige is te wijten dat de aanslagen 2013 tot en met 2016 tot een te laag bedrag zijn vastgesteld.
De feiten en omstandigheden op grond waarvan ik voornemens ben deze vergrijpboete op te
leggen betreffen:
- De heer Drs. Mr. [naam] RC bezit 100% van de aandelen en is tevens enige bestuurder van belanghebbende;
- De heer Drs. Mr. [naam] RC heeft daarmee alle zeggenschap in belanghebbende;
- Drs. Mr. [naam] RC heeft diverse opleidingen en vakken gevolgd waardoor hij
voldoende kundig wordt geacht om de fiscale pericelen te onderkennen en daarmee de juiste stappen te kunnen ondernemen om de fiscale verplichtingen op een juiste wijze na te komen;
- De kennis en het handelen dan wel nalaten van de heer Drs. Mr. [naam] RC kan dan ook aan belanghebbende zelf toegerekend worden;
- Belanghebbende verzorgt zelf de aangiften vennootschapsbelasting 2013 tot en met 2016;
- Belanghebbende vormt in het jaar 2016 een voorziening voor mogelijk terug te betalen
proceskosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat er daadwerkelijk een
toekomstige verplichting bestaat tot het terug betalen van proceskosten. Doordat de
verplichting niet vaststaat voldoet belanghebbende ook niet aan de voorwaarden om een
voorziening te mogen vormen. Voordat een voorziening daadwerkelijk gevormd wordt mag van belanghebbende verwacht worden dat zij nagaat of haar voornemen om een voorziening te vormen voldoet aan de huidige fiscale wetgeving. Kennelijk is belanghebbende hierin ernstig nalatig geweest;
- Belanghebbende verwerkt in haar administratie de omzetgegevens a.d.h.v. van ontvangen vergoedingen en verzonden facturen op naam van belanghebbende. Belanghebbende vermindert in de jaren 2013 tot en met 2016 bewust de omzet middels een voorafgaande journaalpost. Het betreft bedragen die belanghebbende heeft betaald aan haar aandeelhouder de heer Drs. Mr. [naam] RC. Met betrekking tot de overgeboekte bedragen liggen geen prestaties dan wel overeenkomsten of facturen ten grondslag. De verklaring van belanghebbende dat de ontvangsten te maken zouden hebben met juridische werk ten behoeve van de interim opdrachten en dat deze aan de eenmanszaak van de heer Drs. Mr. [naam]
- [naam] RC toebehoren blijkt nergens uit. Belanghebbende weet dat alle facturen inclusief de omzetbelasting op naam en voor rekening en risico van belanghebbende zelf zijn verzonden en niet namens de eenmanszaak van de heer Drs. Mr. [naam] RC en daarmee behoort tot de omzet van belanghebbende zelf;
- Belanghebbende heeft kantoorkosten geboekt in haar administratie, van drie boekingen van in totaal € 3.687 is geen enkel bescheiden aanwezig. Geacht wordt dan ook dat dit bedrag ten goede is gekomen aan de heer Drs. Mr. [naam] RC;
- De heer Drs. Mr. [naam] RC heeft in 2016 het woonhuis gekocht aan de [adres 2] te [vestigingsplaats] . Deze woning is in zijn geheel privé bezit. Belanghebbende wist dat met betrekking tot dit woonhuis geen gedeelte van de woning als zakelijk is geëtiketteerd bij de BV. De heer
- Drs. Mr. [naam] RC heeft verschillende kosten gemaakt met betrekking tot verbouwing en inrichting van deze woning en tuin. De heer Drs. Mr. [naam] RC heeft in 2016 voor totaal € 15.660 aan kosten die betrekking hadden op zijn privé woning door zijn BV laten vergoeden en bewust ten laste van het resultaat van de BV gebracht;
- De geclaimde kosten m.b.t. correctie 2, 4 en 5 hebben echter geen betrekking op de
onderneming van belanghebbende maar zien op de persoonlijke belangen van de
aandeelhouder zelf;
- Belanghebbende heeft zich op basis van bovenstaande feiten zich bewust verarmt ten
voordelen van de aandeelhouder de heer Drs. Mr. [naam] RC.
De vergrijpboete wegens (voorwaardelijke) opzet bedraagt 50%. De vergrijpboete wegens grove schuld bedraagt 25%. De grondslag van de boete is het bedrag van de navorderingsaanslag.
(…)
Strafverminderende en strafverzwarende omstandigheden
Op grond van § 6 BBBB dient rekening gehouden te worden met strafverminderende en
strafverzwarende omstandigheden.
Met betrekking tot het voornemen om een vergrijpboete wegens opzet vast te stellen inzake de correctie 2, 4 en 5 is sprake van samenloop met het voornemen om een vergrijpboete op te leggen bij de heer Drs. Mr. [naam] RC. Rekening hiermee houdend en met het feit dat er voor de overige correctie de vergrijpboete is vastgesteld op 25% ben ik voornemens de vergrijpboete wegens opzet i.v.m. de samenloop verder te matigen naar 25%.”
2.15.
Naar aanleiding van de bevindingen van het boekenonderzoek zijn met dagtekening respectievelijk 20 oktober 2018, 3 november 2018, 27 oktober 2018 en 10 november 2018 over de jaren 2013 tot en met 2016 de onderhavige navorderingsaanslagen vastgesteld met –ter zake van Vpb – vergrijpboeten.
2.16.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar zijn de navorderingsaanslagen Vpb 2013, 2014 en 2016 gehandhaafd en zijn de vergrijpboeten gematigd naar 25% van de boetegrondslag als bedoeld in artikel 67d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Het belastbaar bedrag is voor het jaar 2015 nader vastgesteld op € 3.203 en de vergrijpboete is gematigd naar 25% van de boetegrondslag als bedoeld in artikel 67d AWR.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de navorderingsaanslagen Vpb over de jaren 2013 tot en met 2016 terecht en naar de juiste bedragen zijn vastgesteld. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur bevestigend.
Niet langer in geschil is of de vergrijpboeten terecht zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vernietiging van de navorderingsaanslagen, vernietiging van de vergrijpboeten en vernietiging van de beschikkingen belastingrente.
3.3.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar, vermindering van de navorderingsaanslag Vpb 2015 en vernietiging van de vergrijpboeten.

4.Beoordeling van het geschil

Boekenonderzoek
4.1.1.
Belanghebbende stelt dat de inspecteur bij het instellen en uitvoeren van het boekenonderzoek in strijd heeft gehandeld met het controlebeleid uit het Handboek Controle. Volgens belanghebbende had de controleambtenaar geen mandaat voor het boekenonderzoek, omdat de controleopdracht en de toestemming voor de uitbreiding van het onderzoek ontbreken.
4.1.2.
Deze grief faalt. De rechtbank volgt de inspecteur in zijn standpunt dat het Handboek Controle richtlijnen geeft en dat geringe afwijkingen niet ertoe leiden dat sprake is van onbevoegdelijk verkregen bewijs dat niet door de inspecteur mag worden gebruikt ter vaststelling van de navorderingsaanslagen. Dat is slechts anders indien de controle geschiedt op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelend overheidsorgaan mag worden verwacht dat dat niet zonder gevolgen kan blijven. Hiervan is echter geen sprake. Belanghebbendes stelling kan dus niet leiden tot vermindering of vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslagen.
4.1.3.
Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de inspecteur geen boekenonderzoek had mogen instellen naar aanleiding van een krantenartikel, overweegt de rechtbank als volgt. Nog daargelaten dat belanghebbende zijn stelling niet heeft onderbouwd staat het de inspecteur in beginsel vrij iedere informatie waarover hij jegens een belastingplichtige beschikt te gebruiken voor een nader onderzoek. De inspecteur heeft dan ook niet onzorgvuldig gehandeld door, na kennisname van een artikel in de krant, een boekenonderzoek bij belanghebbende in te stellen en naar aanleiding daarvan onder meer de onderhavige navorderingsaanslagen aan belanghebbende op te leggen. Belanghebbendes stelling dat de inspecteur door deze handelwijze in strijd heeft gehandeld met de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) kan – wat daar verder ook van zij – niet als beroepsgrond in de onderhavige zaak worden behandeld. Belanghebbende dient zich daarvoor te wenden tot de Autoriteit Persoonsgegevens. Tot een vermindering of vernietiging van de navorderingsaanslagen leidt dat in het onderhavige geval niet.
Op de zaak betrekking hebbende stukken
4.2.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de inspecteur niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 8:42 Awb heeft overgelegd. Meer in het bijzonder doelt belanghebbende, naar de rechtbank begrijpt, op de correspondentie met de inspecteur over de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015 en stukken die zien op de zogenoemde ‘uitworpredenen’ van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015.
4.2.2.
Bij de beantwoording van de vraag of de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, stelt de rechtbank het volgende voorop. Tot de op de zaak betrekking hebbende stukken behoren alle stukken die de inspecteur ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten.
4.2.3.
De rechtbank is van oordeel dat de onder 4.2.1 vermelde stukken niet van belang zijn voor de beslechting van dit geschil, aangezien die stukken hiervan geen onderdeel uitmaken.
4.2.4.
Voor zover belanghebbende meent dat nog andere op de zaak betrekking hebbende stukken ontbreken, wordt dit standpunt door de rechtbank verworpen omdat belanghebbende niet heeft toegelicht welke stukken verder ontbreken en waaruit hij afleidt dat de inspecteur deze stukken niet heeft overgelegd (zie HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BA3823, BNB 2008/161).
Ambtelijk verzuim en vertrouwensbeginsel (2014 en 2015)
4.3.1.
Belanghebbende stelt dat voor de jaren 2014 en 2015 sprake is van een ambtelijk verzuim en voert daartoe aan dat de inspecteur slechts een beperkt onderzoek heeft gedaan naar de door [naam] ingediende aangiften IB/PVV voor de jaren 2014 en 2015, terwijl hij op grond van de jurisprudentie is gehouden om de uitworpreden en de daarmee rechtstreeks samenhangende onderwerpen te onderzoeken (vgl. HR 15 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:797, BNB 2018/147). Dit voor de IB/PVV begane ambtelijk verzuim werkt volgens belanghebbende door naar de Vpb, zodat dit verzuim met betrekking tot de aan de eenmanszaak toebedeelde bedragen van € 15.000 (2014) en € 11.500 (2015), aan navordering in de weg staat. Van winstuitdelingen kan in die jaren daarom geen sprake zijn, aldus belanghebbende. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.3.2.
Nog daargelaten of sprake kan zijn van doorwerking van een door een inspecteur begaan ambtelijk verzuim in een andere procedure met een andere belastingplichtige en een ander belastingmiddel, faalt de stelling van belanghebbende reeds omdat de rechtbank in haar uitspraak van heden in de zaken BRE 19/6363 tot en met BRE 19/6367 (r.o. 4.3.1 tot en met 4.3.5) heeft geoordeeld dat de inspecteur met betrekking tot de navorderingsaanslagen IB/PVV 2014 en 2015 geen ambtelijk verzuim heeft begaan door niet nader te onderzoeken of het door [naam] aangegeven inkomen van € 15.000 (2014) en € 11.500 (2015) kwalificeert als winst uit onderneming.
4.3.3.
Hetgeen hiervoor is overwogen, geldt ook voor de stelling van belanghebbende dat een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gedaan, omdat de inspecteur de aangiften IB/PVV 2014 en 2015 van [naam] na uitworp op het in aanmerking genomen recht op zelfstandigenaftrek aan een onderzoek heeft onderworpen en voor het overige de aanslagen IB/PVV 2014 en 2015 overeenkomstig de ingediende aangiften heeft vastgesteld. Nog daargelaten of sprake kan zijn van doorwerking van een (geslaagd) beroep op het vertrouwensbeginsel door een andere belastingplichtige in een andere procedure ten aanzien van een ander belastingmiddel, heeft de rechtbank reeds in haar uitspraak van heden in de zaken BRE 19/6363 tot en met BRE 19/6367 (r.o. 4.4.1 tot en met 4.4.4) geoordeeld dat de gevraagde inlichtingen niet bij [naam] de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur tevens een standpunt innam ter zake van de kwalificatie van het aangegeven inkomen.
Winstuitdelingen (alle jaren)
4.4.1.
De inspecteur heeft bij de vaststelling van de navorderingsaanslagen Vpb over de onderhavige jaren bedragen van respectievelijk € 20.000 (2013), € 19.383 (2014), € 14.500 (2015) en € 27.160 (2016) gecorrigeerd, omdat een onderbouwing van de zakelijkheid van deze bedragen in de administratie ontbreekt. De inspecteur stelt zich dienaangaande op het standpunt dat in werkelijkheid sprake is geweest van winstuitdelingen.
De inspecteur specificeert deze bedragen als volgt:
2013
2014
2015
2016
Betaling van belanghebbende aan de eenmanszaak
€ 20.000
€ 15.000
€ 11.500
€ 11.500
Factuur advocaten-kantoor [naam]
€ 4.383
Kantoorkosten
€ 3.000
Diverse privé kosten:
- Factuur advocaat [naam]
- Factuur [naam]
- Verbouwings-/inrichtingskosten
€ 15.660
Totaal
€ 20.000
€ 19.383
€ 14.500
€ 27.160
De inspecteur heeft met betrekking tot de kantoorkosten in het verweerschrift geschreven dat het belastbaar bedrag van de navorderingsaanslag Vpb 2015 dient te worden verminderd met het bedrag aan btw van € 119. Weliswaar zijn in de uitspraak op het bezwaarschrift de kantoorkosten tot een bedrag van € 569 alsnog geaccepteerd, maar daarbij is verzuimd de daarover voldane btw ook als kosten in aftrek toe te staan. Het beroep is in zoverre gegrond.
4.4.2.
Op grond van artikel 10, lid 1, letter a, Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) komen bij het bepalen van de winst niet in aftrek de onder artikel 9 Wet Vpb 1969 vallende onmiddellijke en middellijke uitdelingen van winst, onder welke naam of in welke vorm dan ook.
4.4.3.
Volgens vaste jurisprudentie is van een uitdeling sprake wanneer een vermogensverschuiving van een vennootschap naar de aandeelhouder plaatsvindt (bevoordeling) als gevolg waarvan aan het vermogen van de vennootschap enig geldbedrag of ander goed, gedekt door de daarin aanwezige winst, ten gunste van de aandeelhouder wordt onttrokken, mits zowel de aandeelhouder als de vennootschap zich van die vermogensverschuiving bewust zijn geweest (dubbele bewustheid) (vgl. HR 8 juli 1997, ECLI:NL:HR:1997:AA2193, BNB 1997/295 en HR 24 oktober 2003, ECLI:NL:HR:2003:AI0411, BNB/2004/112). De bewijslast hiervan rust op de inspecteur.
4.4.4.
In de onderhavige jaren zijn bedragen van respectievelijk € 20.000 (2013), € 15.000 (2014), € 11.500 (2015) en € 11.500 (2016) van de rekening van belanghebbende naar de eenmanszaak van [naam] overgemaakt. Belanghebbende heeft betwist dat sprake is van een winstuitdeling. De eenmanszaak heeft juridische advieswerkzaamheden verricht voor belanghebbende en daarom zijn er van haar betalingen ontvangen van, aldus belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op het ontbreken van facturen, urenspecificaties of enig ander concreet bewijs, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de betalingen van belanghebbende zijn gedaan in verband met door [naam] aan haar verrichte juridische diensten. De inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat de betalingen van belanghebbende aan [naam] een vermogensverschuiving zijn als gevolg waarvan bedragen ten gunste van [naam] aan haar vermogen zijn onttrokken (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7194, BNB 2012/25).
4.4.5.
Het is naar het oordeel van de rechtbank voorts aannemelijk dat sprake is van dubbele bewustheid, aangezien [naam] als enig bestuurder en aandeelhouder van belanghebbende zeggenschap had over belanghebbende en bovendien de uiteindelijke leiding had over de onderneming die in belanghebbende door hem werd uitgeoefend. Uit het feit dat [naam] zowel de hoedanigheid heeft van enig aandeelhouder van belanghebbende als die van enig bestuurder van belanghebbende, en hij in die hoedanigheden de in 4.4.4 vermelde bedragen aan het vermogen van belanghebbende heeft onttrokken, mag ervan worden uitgegaan dat hij zich in beide hoedanigheden bewust moet zijn geweest van zijn handelwijze die heeft geleid tot een vermogensverschuiving van belanghebbende naar [naam] en dat de wetenschap van die bevoordeling bij hem aan belanghebbende kan worden toegerekend. De betalingen vormen derhalve wintuitdelingen.
4.4.6.
Belanghebbende heeft in 2014 een bedrag van € 4.383 ontvangen op facturen van haar die waren gericht aan collega-rechtsbijstandverleners. Dit bedrag is door belanghebbende overgemaakt naar de eenmanszaak van [naam] , omdat – zo stelt belanghebbende – de eenmanszaak de werkzaamheden heeft verricht. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat deze werkzaamheden door de eenmanszaak zijn verricht ten behoeve van de collega-rechtsbijstandverleners en ter voorbereiding van het werk van advocatenkantoor [naam] . Ook overigens heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat deze facturen zien op werkzaamheden anders dan voor [naam] in privé. Nu verder enig bewijs voor de stelling van belanghebbende ontbreekt, is de rechtbank van oordeel dat deze betaling ook een winstuitdeling vormt (vgl. HR 28 oktober 2011, ECLI:NL:HR:2011:BN7194, BNB 2012/25). Daarbij geldt ten aanzien van de bewustheid hetzelfde als is overwogen in 4.4.5.
4.4.7.
De inspecteur heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de kosten van € 3.000 (2015) en € 15.660 (2016) die belanghebbende heeft voldaan, als winstuitdelingen moeten worden aangemerkt. Belanghebbende heeft gesteld dat sprake is van zakelijke kosten en dat geen sprake is van winstuitdelingen.
4.4.8.
Belanghebbende heeft met betrekking tot de in 2016 (€ 15.660) opgevoerde kosten onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij zakelijk zijn. De facturen die belanghebbende heeft overgelegd staan op naam van [naam] . Bovendien zien de facturen voor een bedrag van € 7.640 op verbouwingkosten niet zijnde werkruimte van de woning van [naam] . De rechtbank acht het aannemelijk dat het gaat om kosten voor werkzaamheden die zijn verricht ten behoeve van [naam] in privé en niet ten behoeve van belanghebbende. Van het resterende deel van de gestelde kosten van € 15.660 (een bedrag van € 5.869) heeft belanghebbende gesteld dat zij die in aanmerking heeft genomen ter realisatie van een zelfstandige werkruimte ten behoeve van [naam] als bedoeld in artikel 10, lid 1, letter i, Wet Vpb 1969. Belanghebbende heeft onvoldoende concreet aangegeven welke facturen aan de gestelde kosten ten grondslag liggen, laat staan dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij deze kosten heeft voldaan ter realisatie van een werkruimte die naar verkeersopvatting een zelfstandig gedeelte van de eigen woning van [naam] vormt. De rechtbank acht het aannemelijk dat belanghebbende ook deze kosten heeft voldaan voor [naam] in privé, Voormelde kosten zijn derhalve veeleer voldaan ter bevrediging van de persoonlijke behoeften van [naam] .
4.4.9.
Met betrekking tot de opgevoerde kantoorkosten van € 3.000 heeft belanghebbende evenmin aannemelijk gemaakt dat zij zakelijk zijn. Belanghebbende heeft gesteld dat deze kosten zijn op te splitsen in een bedrag van € 2.000 als voorschotbetaling aan advocatenkantoor [naam] en een bedrag van € 1.000 voor advies en hulp voor computergebruik in Microsoft Excel en Apple Numbers. Belanghebbende heeft ter zake zelf verklaard niet over facturen te beschikken. Ook overigens is de rechtbank uit de gedingstukken van enig ander bewijs dat het zakelijk kosten betreft niet gebleken.
4.4.10.
De rechtbank acht aannemelijk dat zowel belanghebbende als [naam] zich ervan bewust zijn geweest, dat belanghebbende, door de onder 4.4.7 vermelde kosten voor haar rekening te nemen, voordelen deed toekomen aan [naam] die voor haar een uitdeling van winst vormen. Daarbij geldt ten aanzien van de bewustheid hetzelfde als is overwogen in 4.4.5.
4.4.11.
De inspecteur heeft tevens aannemelijk gemaakt dat de hiervoor onder 4.4.4, 4.4.6 en 4.4.7 vermelde bedragen zijn gedekt door de aanwezige winst in deze jaren. De winstreserves van belanghebbende bedroegen ultimo 2013 € 265.182, ultimo 2014 € 331.836, ultimo 2015 € 322.704 en ultimo 2016 € 301.412. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van winstuitdelingen van in totaal € 20.000 (2013), € 19.383 (2014), € 14.500 (2015) en € 27.160 (2016) die bij belanghebbende ingevolge het bepaalde in artikel 10, lid 1, letter a, Wet Vpb 1969, bij het bepalen van de in die jaren genoten winsten niet in aftrek komen.
Vorming voorziening (2016)
4.5.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij in het jaar 2016 terecht een voorziening van € 30.000 heeft gevormd voor mogelijk terug te betalen proceskosten dan wel dwangsommen die eerder waren toegekend, proceskostenverplichtingen op grond van 8:75 Awb, de mogelijke proceskosten die kunnen ontstaan door het instellen van hoger beroep dan wel cassatie in de civiele procedure die zij tegen de Staat der Nederlanden is gestart en de inschakeling van een zogeheten ‘ [X] ’. Hiertoe voert zij aan dat zij op 31 december 2016 voorzag dat een redelijke mate van zekerheid bestond dat deze uitgaven zich in latere jaren zullen voordoen. De inspecteur heeft deze stelling gemotiveerd betwist.
4.5.2.
Gelet op hetgeen de Hoge Raad in het Baksteenarrest heeft overwogen, kan de belastingplichtige bij de bepaling van de winst van een zeker jaar ter zake van toekomstige uitgaven een passiefpost vormen, indien die uitgaven hun oorsprong vinden in feiten of omstandigheden die zich in de periode voorafgaande aan de balansdatum hebben voorgedaan en ook overigens aan die periode kunnen worden toegerekend, en ter zake waarvan een redelijke mate van zekerheid bestaat dat zij zich zullen voordoen (HR 26 augustus 1998, ECLI:NL:HR:1998:AA2555, BNB 1998/409).
4.5.3.
Ten aanzien van de door belanghebbende gestelde uitgaven, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat een redelijke mate van zekerheid bestond dat deze zich in de toekomst zullen voordoen. Belanghebbende heeft onvoldoende onderbouwd dat zij op 31 december 2016 kon voorzien dat de in 4.5.1 gestelde feiten en omstandigheden, in latere jaren tot uitgaven zouden kunnen leiden. De omvang van de gevormde voorziening heeft zij evenmin onderbouwd. Bovendien wordt een deel van die feiten en omstandigheden opgeroepen door de bedrijfsuitoefening van de in eerdere jaren gedreven eenmanszaak van [naam] en niet door de bedrijfsuitoefening van belanghebbende, zodat de (voorziene) uitgaven voor dat deel ook niet kunnen worden toegerekend aan feiten en omstandigheden die zich in de periode van de bedrijfsuitoefening van belanghebbende hebben voorgedaan. De inspecteur heeft de vorming van de voorziening in 2016 terecht gecorrigeerd.
Vergrijpboeten
4.6.1
De inspecteur heeft in het verweerschrift geschreven dat de vergrijpboeten dienen te vervallen. De rechtbank zal daarom de vergrijpboeten vernietigen.
4.6.2.
Belanghebbende heeft in dit kader verzocht om vergoeding van rente. De rechtbank komt tegemoet aan dit verzoek indien belanghebbende de vergrijpboeten reeds heeft betaald. In dat geval is de inspecteur wettelijke rente verschuldigd over de termijn tussen de betaling door belanghebbende en de terugbetaling, artikel 4:102, lid 1, Awb.
Integrale proceskostenvergoeding
4.7.1.
Belanghebbende heeft verzocht om de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de integrale proceskosten.
4.7.2.
Voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) is grond, indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, (1) terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (HR 13 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802, BNB 2007/260) of (2) wanneer het bestuursorgaan in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld (HR 4 februari 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP2975, BNB 2011/103).
4.7.3.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van de werkelijke proceskosten. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat één van de hiervoor beschreven situaties zich heeft voorgedaan. Dit geldt mede ten aanzien van de omstandigheid dat de inspecteur zich pas in beroep op het standpunt heeft gesteld dat de vergrijpboeten dienen te vervallen omdat deze niet voldoende zijn gemotiveerd. Een dergelijk voortschrijdend inzicht is niet dermate onzorgvuldig dat dat aanleiding zou moeten geven tot toekenning van een vergoeding van integrale proceskosten. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat de vergrijpboeten oorspronkelijk van een uitgebreide motivering zijn voorzien, die de inspecteur thans kennelijk ontoereikend vindt.
Slotsom
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Verzoek om vergoeding van immateriële schade
4.9.1.
Belanghebbende heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
4.9.2.
Voor de beantwoording van de vraag of de redelijke termijn van de berechting van een fiscale boetezaak is overschreden, moet aansluiting worden gezocht bij de uitgangspunten die de Hoge Raad heeft neergelegd in een fiscale boetezaak gewezen arrest van 22 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AO9006, BNB 2005/337). De in aanmerking te nemen termijn begint op het moment dat jegens de beboete een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat aan hem een boete zal worden opgelegd.
4.9.3.
Als uitgangspunt geldt dat voor de fase van bezwaar en beroep een termijn van twee jaren moet worden gehanteerd als redelijke termijn waarbinnen geschillen behoren te worden beslecht. Hierbij geldt dat de bezwaarfase onredelijk lang heeft geduurd voor zover de duur daarvan een half jaar overschrijdt en de beroepsfase voor zover zij meer dan anderhalf jaar in beslag heeft genomen (HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, BNB 2016/140; het overzichtsarrest).
4.9.4.
De rechtbank stelt vast dat 6 september 2018 geldt als aanvangsmoment van de redelijke termijn, omdat op dat moment de vergrijpboeten zijn aangekondigd in het controlerapport van het boekenonderzoek (vgl. Rechtbank Zeeland-West-Brabant 13 januari 2022, ECLI:NL:RBZWB:2022:124). De rechtbank doet uitspraak op 12 oktober 2022. Sinds de aankondiging van de vergrijpboeten is dan (afgerond) vier jaar en twee maanden verstreken. Hiermee is de redelijke termijn overschreden met twee jaar en twee maanden.
4.9.5.
Bij overschrijding van de redelijke termijn dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. Indien, zoals hier, meerdere zaken van een belanghebbende gezamenlijk zijn behandeld, dient te worden beoordeeld of die zaken in hoofdzaak betrekking hebben op hetzelfde onderwerp (vgl. HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:540, BNB 2014/117). Indien hiervan sprake is, wordt per fase van de procedure waarin sprake is geweest van gezamenlijke behandeling, voor die zaken gezamenlijk slechts eenmaal het tarief van € 500 per halfjaar gehanteerd. In het onderhavige geval hebben alle zaken betrekking op hetzelfde onderwerp, te weten de correcties die voortvloeien uit het controlerapport dat ziet op de Vpb. Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van éénmaal € 2.500.
4.9.6.
De overschrijding van de redelijke termijn kan gedeeltelijk worden toegerekend aan de bezwaarfase en gedeeltelijk aan de beroepsfase. Aan de bezwaarfase wordt een totale overschrijding van afgerond acht maanden toegerekend (een overschrijding tussen aankondiging van de vergrijpboeten op 6 september 2018 en de uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2019) en aan de beroepsfase wordt een overschrijding van afgerond achttien maanden toegerekend (tussen de uitspraak op bezwaar van 30 oktober 2019 en de uitspraak van de rechtbank van 12 oktober 2022). De inspecteur zal daarom worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 769 (€ 2.500 x 8/26) aan belanghebbende en de Minister zal worden veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.731 (€ 2.500 x 18/26) aan belanghebbende.

5.Proceskosten

5.1.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de daarbij behorende bijlage vastgesteld.
5.2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige zaken in bezwaar met elkaar samenhangen in de zin van artikel 3, lid 2, Bpb. Dit betreffen bezwaren die gelijktijdig zijn behandeld en waarvan de werkzaamheden nagenoeg identiek konden zijn en deze bestreden besluiten zijn herroepen.
5.2.2.
Voor de bezwaarfase stelt de rechtbank de vergoeding voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 807 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 269, een wegingsfactor voor het gewicht van de zaken van 1 en een factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken).
5.3.
Voor de beroepsfase stelt de rechtbank de vergoeding vast op € 144,50. Deze vergoeding bestaat uit de door belanghebbende genoemde proceskosten, te weten verletkosten (2 uur à € 72,25). De vergoeding van de door belanghebbende genoemde reiskosten heeft de rechtbank reeds in haar uitspraak van heden in de zaken met nummers BRE 19/6363 tot en met BRE 19/6367 aan [naam] toegekend. De overige door belanghebbende genoemde kosten, te weten de reiskosten van [naam] , komen niet voor vergoeding in aanmerking.
5.4.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de rechtbank gestorte griffierecht van € 345 te worden vergoed.
5.5.
Belanghebbende heeft recht op vergoeding van wettelijke rente over de hem toegekende vergoedingen voor de immateriële schade, proceskosten en het griffierecht indien die niet binnen vier weken na de uitspraak van de rechtbank worden voldaan (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, BNB 2019/49). Er is geen grond voor enige andere of verdergaande rentevergoeding.

6.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar ten aanzien van de navorderingsaanslag Vpb 2015;
  • vermindert de navorderingsaanslag Vpb 2015 tot op een belastbaar bedrag van € 3.084;
  • vernietigt de overige uitspraken op bezwaar voor zover die zien op de vergrijpboeten en de kostenvergoeding;
  • vernietigt de vergrijpboeten;
  • beslist dat, voor zover de thans vernietigde vergrijpboeten zijn betaald, de wettelijke rente is verschuldigd over de termijn tussen de betaling en de terugbetaling;
  • veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende van € 769;
  • veroordeelt de Minister tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn aan belanghebbende van € 1.731;
  • veroordeelt de inspecteur in de proceskosten in bezwaar en in beroep van belanghebbende tot een bedrag van € 951,50
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 345 aan deze vergoedt; en
  • beslist dat, voor zover de vergoeding van immateriële schade, de proceskostenvergoeding of de vergoeding van het griffierecht niet tijdig wordt betaald, de wettelijke rente daarover in zoverre gaat lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door T.A. de Hek, voorzitter, A. van Dongen en R.A. Bosman, rechters, in aanwezigheid van J. Azmi Shenouda, griffier, op 12 oktober 2022 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.